1627
Oral history; Historische fruitteelt
Inleiding
Verklarende woordenlijst
1627 Oral history; Historische fruitteelt
Inleiding
Verklarende woordenlijst
laatste wijziging 01-07-2021
Afslager: Iemand die goederen op veilingen of bij openbare verkopen afslaat.
Armenboomgaard: Een boomgaard in Culemborg was in bezit van de katholieke kerk, die de opbrengst bestemde voor de armen.
Beurtjaar: Een beurtjaar is het verschijnsel dat optreedt bij fruitbomen als er weinig of geen vruchten aan de boom zitten. Als er in een jaar veel vruchten aan een boom zitten, wordt deze uitgeput waardoor het daarop volgende jaar weinig of geen vruchten aan de boom komen.
Blijver- en - wijkersysteem: Systeem waar bomen dicht op elkaar worden geplant en na verloop van tijd de wijkers geveld worden en de blijvers blijven staan.
Bongerd/bogerd: Boomgaard, hof, hoving.
Bushels/bussels: Ronde stapelbare mand van wilgentenen.
Californische pap: Is een fungicide, dat onder meer gebruikt wordt tegen meeldauw op wijnstokken en fruitbomen. Het is een roodgele vloeistof, die men krijgt door zwavel en kalk in een bepaalde verhouding in water te koken.
CA-bewaring: Controlled Atmosphere-bewaring. Bij deze bewaarmethode wordt een laag zuurstofgehalte en een verhoogd koolstofdioxide-gehalte gehandhaafd.
DDT: DichloorDifenylTrichloorethaan, is een organisch chemisch insecticide.
Driehoek-enten: Manier van enten, gebruikt als de onderstam dikker is als de ent. In de onderstam wordt een driehoek gemaakt en daarin wordt de ent geplaatst.
Fruit op hout kopen: Het tijdelijk huren van een boomgaard van een eigenaar. Voor de oogst werd tussen huurder en eigenaar een bedrag afgesproken. De risico’s van een mislukte oogst en slechte prijs lagen dan bij de huurder.
Hamper: Mand om fruit mee te plukken.
Haren: Het ervoor zorgen dat er weer een vlijmscherpe dunne rand op het blad komt van de zeis.
Haarspit: Een haarspit is een draagbaar aambeeld voor het haren van een zeis, in combinatie met een haarhamer.
Armenboomgaard: Een boomgaard in Culemborg was in bezit van de katholieke kerk, die de opbrengst bestemde voor de armen.
Beurtjaar: Een beurtjaar is het verschijnsel dat optreedt bij fruitbomen als er weinig of geen vruchten aan de boom zitten. Als er in een jaar veel vruchten aan een boom zitten, wordt deze uitgeput waardoor het daarop volgende jaar weinig of geen vruchten aan de boom komen.
Blijver- en - wijkersysteem: Systeem waar bomen dicht op elkaar worden geplant en na verloop van tijd de wijkers geveld worden en de blijvers blijven staan.
Bongerd/bogerd: Boomgaard, hof, hoving.
Bushels/bussels: Ronde stapelbare mand van wilgentenen.
Californische pap: Is een fungicide, dat onder meer gebruikt wordt tegen meeldauw op wijnstokken en fruitbomen. Het is een roodgele vloeistof, die men krijgt door zwavel en kalk in een bepaalde verhouding in water te koken.
CA-bewaring: Controlled Atmosphere-bewaring. Bij deze bewaarmethode wordt een laag zuurstofgehalte en een verhoogd koolstofdioxide-gehalte gehandhaafd.
DDT: DichloorDifenylTrichloorethaan, is een organisch chemisch insecticide.
Driehoek-enten: Manier van enten, gebruikt als de onderstam dikker is als de ent. In de onderstam wordt een driehoek gemaakt en daarin wordt de ent geplaatst.
Fruit op hout kopen: Het tijdelijk huren van een boomgaard van een eigenaar. Voor de oogst werd tussen huurder en eigenaar een bedrag afgesproken. De risico’s van een mislukte oogst en slechte prijs lagen dan bij de huurder.
Hamper: Mand om fruit mee te plukken.
Haren: Het ervoor zorgen dat er weer een vlijmscherpe dunne rand op het blad komt van de zeis.
Haarspit: Een haarspit is een draagbaar aambeeld voor het haren van een zeis, in combinatie met een haarhamer.
Haarhamer: Een haarhamer is een halvemaan-vormige hamer voor het scherp maken van een zeis, te gebruiken in combinatie met een haarspit.
Hoenderik: Plukmand waar ongeveer acht kilo fruit (kersen) in geplukt kan worden.
Hoogstamboomgaard: Boomgaard, die een minimale stamhoogte heeft van 1,80 meter, vaak met verschillende soorten en rassen.
Hoogstambrigade: Groep vrijwilligers die zich inzetten voor het behoud van historisch fruit.
Kanus of kanis: Plukmand voor appels en peren.
Kersenkeerder: Iemand die spreeuwen uit een kersenboomgaard verjaagt.
Kroet: Klein, onrijp, waardeloos fruit.
Leer: Zwartgeteerde plukladder.
Laagstamboomgaard: Een boomgaard met lage bomen, maximaal 2,25 meter.
Mud: Inhoudsmaat. 1 mud = 4 schepel, ongeveer 430 tot 630 liter.
Mussenpik: Aangevreten kersen.
Oculatie: Manier van vermeerderen, door middel van het plaatsen van een bladoog op een onderstam.
Om-enten: Door middel van enten het ras veranderen. Op oudere bomen plaatst men een aantal enten.
Hoenderik: Plukmand waar ongeveer acht kilo fruit (kersen) in geplukt kan worden.
Hoogstamboomgaard: Boomgaard, die een minimale stamhoogte heeft van 1,80 meter, vaak met verschillende soorten en rassen.
Hoogstambrigade: Groep vrijwilligers die zich inzetten voor het behoud van historisch fruit.
Kanus of kanis: Plukmand voor appels en peren.
Kersenkeerder: Iemand die spreeuwen uit een kersenboomgaard verjaagt.
Kroet: Klein, onrijp, waardeloos fruit.
Leer: Zwartgeteerde plukladder.
Laagstamboomgaard: Een boomgaard met lage bomen, maximaal 2,25 meter.
Mud: Inhoudsmaat. 1 mud = 4 schepel, ongeveer 430 tot 630 liter.
Mussenpik: Aangevreten kersen.
Oculatie: Manier van vermeerderen, door middel van het plaatsen van een bladoog op een onderstam.
Om-enten: Door middel van enten het ras veranderen. Op oudere bomen plaatst men een aantal enten.
Onderlossers: Plukmand die via de onderkant geleegd wordt.
Plukschort/pulles: Een schort die werd gebruikt voor het plukken van voornamelijk appels en peren.
Pruimendanten: Gerecht van pruimen.
Schil-enten: Een manier van vermeerderen.
Schoor: Een stok met een v-vorm die gebruikt werd om zware takken te ondersteunen.
Schulk: Kledingstuk.
Stokzaag: Zaag die op een stok zit.
Struikenboomgaard: Boomgaardvorm die veel gebruikt werd in de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Kroon van de boom begint bij de grond.
Vetweider: Een vetweider of vetlegger plaatst in het voorjaar runderen in weiden, ‘vette weiden’ genoemd, die hij bezit of in pacht houdt.
Vruchtboomcarboleum: Middel om ziekten in fruitbomen te voorkomen.
Plukschort/pulles: Een schort die werd gebruikt voor het plukken van voornamelijk appels en peren.
Pruimendanten: Gerecht van pruimen.
Schil-enten: Een manier van vermeerderen.
Schoor: Een stok met een v-vorm die gebruikt werd om zware takken te ondersteunen.
Schulk: Kledingstuk.
Stokzaag: Zaag die op een stok zit.
Struikenboomgaard: Boomgaardvorm die veel gebruikt werd in de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Kroon van de boom begint bij de grond.
Vetweider: Een vetweider of vetlegger plaatst in het voorjaar runderen in weiden, ‘vette weiden’ genoemd, die hij bezit of in pacht houdt.
Vruchtboomcarboleum: Middel om ziekten in fruitbomen te voorkomen.
laatste wijziging 30-06-2022
92 beschreven archiefstukken
90 gedigitaliseerd
totaal 90 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 30-06-2022
92 beschreven archiefstukken
90 gedigitaliseerd
totaal 90 bestanden
Kenmerken
laatste wijziging 30-06-2022
92 beschreven archiefstukken
90 gedigitaliseerd
totaal 90 bestanden