Het wonen. In de jaren ’30 is het landgoed aangesloten op het elektriciteitsnet. Daarvoor kwam stroom van het landgoed dat een eigen stroomvoorziening, 110 volt, had. Elektriciteit hoorde bij het salaris. Water kwam uit de pomp en er was vrij hout voor de kachel. Verder was er vrij wonen en een moestuin.
Duitsland. Om fiscale redenen tok de grafelijke familie in 1930 naar hun landgoed in Duitsland. De vader van Henk, koetsier, ging dan steeds voor een paar maanden mee.
Oorlogsjaren. Na de evacuatie van Arnhem trokken verschillende gezinnen voor een paar maanden in bij de ouders van Henk.
Jeugd. Afgezonderd van het dorp, waren de kinderen van de andere huizen en boerderijen op het landgoed de vriendjes. Behalve de paardenstal was het fazantenbos een geliefde plek. In het fazantenbos werden fazanten gevoerd, grootgebracht en later losgelaten om in het wild te broeden.
Weck. In de zomer werden de groenten uit de moestuin geweckt. Dat gebeurde op een groot met hout gestookt fornuis. Er was geen gas. Met een lange thermometer werd de temperstuur goed in de gaten gehouden.
School. Terwijl de gravinnetjes een gouvernante hadden, gingen de andere kinderen op het landgoed naar de dorpsschool.
Wonen na trouwen. Na zijn trouwen kreeg Henk een huis in een woonwijk toegewezen. Voor kinderen die op een landgoed geboren zijn viel het wonen in een straat niet mee.
Trouw. De gravin was altijd geïnteresseerd in hoe het met het personeel en de arbeiders ging. Het personeel was trouw aan de adellijke familie en die trouw was wederzijds. Die trouw is er nog steeds, richting personeel en richting vrijwilligers.