Kinderjaren. Het straatje moest schoon blijven. Daar mocht niet met smerige klompen over gelopen worden. Bij terugkomst van het land moesten de klompen eerst netjes langs de heg een beetje schoongemaakt worden. Kerstmis was een hoogtepunt voor de kinderen, met voor ieder een cadeautje in de kerstboom.
Het bedrijf. Toen de heer R in 1960 trouwde, nam hij het bedrijf van zijn vader over. Hij kreeg daarbij de plicht om voor de ouders te zorgen. In die tijd kon men niet van de AOW leven.
Boerderij. De heer R. begon met een gemengd bedrijf. Later kwam de specialisatie met ligboxstallen. Toen bleef alleen het rundvee. De boer was vrij in de bedrijfsvoering. Daar bemoeide de baron zich niet mee.
Pachters. Sommige pachters bewoonden een eigen boerderij, anderen pachtten alleen een stuk land. Onderling was veel contact; als buren maar ook qua bedrijfsvoering. Men hielp elkaar.
Werk voor het kasteel. De vrouwen en de kinderen van de pachters hoefden niet voor het kasteel te werken. De pachter moest dat wel; dat was in het pachtcontract ingesloten. Na de jaren ’50 – ’60 hoefde dat niet meer.
Contact met de baron en barones. Hoewel er vroeger meer afstand was, ging het er gemoedelijk aan toe. Maar de baron was altijd meneer de baron. Twee keer per jaar werd de pacht in het koetshuis betaald. Dat deed de baron. Dan kreeg vader altijd een sigaar mee. Later ging de pacht via de bank.
Erfpacht en eigendom. Vroeger was alles eigendom van het kasteel. Later, rond 1970, kwam de erfpacht. De boeren kochten de gebouwen en waren vrij om in het bedrijf te investeren.