Het huis. Over het huis, de verbouwingen in de loop der tijd en de families.
Personeel. Er waren drie meisjes: één meisje voor grootmoeder, een keukenmeisje dat kookte en het eten serveerde en een ‘binnenmeisje’.
Voedsel. Moeder zorgde voor de moestuin; van de groente en het fruit werd het hele jaar gegeten. Veel werd ingemaakt. Elk jaar kwam de slager om een varken te slachten. Dat werd geweckt.
Omgang met andere kinderen. Als kind fietste mevrouw Q. naar boerderij Groot Helleger., waar ze de fiets neerzette. Met de kinderen van de boerderij liep ze dan naar school. Tussen de middag ging het met andere kinderen naar de boer die vlak bij school woonde en daar kregen ze volle melk met vellen te drinken en boterhammen te eten.
Onderscheid. Dat was er in kleding: ze droeg andere rokjes. Op zondag naar de kerk in een Schots rokje, blazertje met een wit bloesje en een bolhoedje; kniekousjes en schoentjes met knoopjes. Zo zagen de andere kinderen er niet uit.
Vriendinnen. Mevrouw Q had veel vriendinnen, allemaal uit grote gezinnen waar ze wel logeerde. Ze speelde met de dochter van de achterburen. Bij hen thuis was het leuker dan bij haar zelf; vriendinnen kwamen weinig bij haar thuis. Bij haar thuis, waar grootmoeder ook nog woonde, moesten ze naar de kinderkamer.
Pachters. Moeder bezocht eens per jaar alle pachters. De kinderen mochten mee en werden getoond. Later waren er ook andere pachtersbijeenkomsten en pachtersfeesten.