Wonen. De luiken van de dienstwoning hadden de kleur van het kasteel: rood-wit. In het begin was er geen gas en geen licht. Het regenwater werd opgevangen en er werd water gepompt. Het gezin had zelf groente, aardappels, fruit en een paar koeien. Na het overlijden van vader mocht moeder zolang ze leefde in de dienstwoning blijven wonen.
Oorlog. Tijdens de oorlog ging het leven op het eiland nog gewoon door; er waren maar weinig soldaten. Na de oorlog en na de evacuatie bleek alles kapot, opgestookt door de Duitsers. Het gezin kreeg toen ledikanten in plaats van bedsteden.
Werk vader. Behalve boswachter was vader ook onbezoldigd rijksveldwachter. Hij moest stropers verhinderen te stropen. Voor de baron deed vader op de fiets boodschappen in Heusden. Vroeger reed hij als tweede palfrenier, koetsier, mee in een rijtuig naar de kerk. Bij de jacht was vader hoofdjager, hij organiseerde de drijvers. Na afloop kreeg hij hazen en fazanten en moest hij een haas op het kasteel en bij de burgemeester brengen.
Jeugd op het eiland. Als kind ging mevrouw Van de Anker naar het kleine schooltje op het eiland. Klompen met zwarte kousen aan en een schortje voor. Op woensdagmiddag kregen de meisjes breiles. Er was de zondagschool, een zangvereniging, een toneelclubje en een reizende bibliotheek.
Contact met de baron en barones. De oudste zus van mevrouw Van de Anker heeft lang bij de oude barones gewerkt. Toen de zus trouwde kwam de barones haar kleden en maakte ze het bruidsboeket. Bij het trouwen van de laatste baron werd het hele eiland verzocht om naar de kerk te komen. Daarna was er feest en werd het hele eiland getrakteerd.