Primitief leven. Water kwam uit de pomp en gewassen werd op het wasbord; de kookwas zat in een diepe kookpan met brandende takkenbossen eronder. Gestreken ging met kachelboutjes. Licht kwam van petroleumlampen en een gaslampje in de keuken. Toen de baron een motor in zijn huis plaatste, kregen meneer en mevrouw Lanser een draadje.
De oude baron. Voor de oorlog sliepen de meisjes boven in het kasteel waar ze ’s winters met de rijp op de dekens wakker werden. De knechts namen hun pet af.
Eén grote familie. De kinderen trokken allemaal met elkaar op, het was een grote familie. Voor de kinderen waren de volwassenen allemaal oom en tante.
Gesloten beurzen. Het salaris was niet hoog, maar van alles was vrij: woning, melk, hout etc. Er was een klein winkeltje voor het hoognodige. Voor de rest moest men op de fiets naar Heusden.
Knechts. ’s Winters was er een vaste kern en ’s zomers werden knechts aangenomen. De vaste knechten woonden in een huis van de baron.
Bezit. Bijna het hele eiland was van de baron: de hoeve, de huizen, het pontje. Later ging het pontje naar de gemeente. Op het land groeiden granen, bieten en erwten, er was een appelboomgaard en er waren zwarte bessenstruiken. Bomen werden gekapt voor de opbrengst, waarna er weer nieuwe werden geplant. De bomen moesten met de hand bewerkt worden omdat ze vol granaatscherven uit de oorlog zaten; de zagen gingen er kapot aan. Op den duur werd telkens een stuk grond verkocht. Omdat de baron niet bij machte was het kasteel na de plunderingen en de brand in de oorlog weer op te bouwen en in te richten, is ook het kasteel verkocht.