Zomerverblijf. Voor en na de oorlog kwam de oudtante van de heer E. ’s zomers in het ‘Grote Huis’ logeren. ’s Winters woonde de jachtopziener er. ’s Zomers woonde hij dan in ‘het kippenhok’ van de buurman. De jachtopziener was tevens onbezoldigd rijksveldwachter die als eerste zorgde voor alle wildaanrijdingen. Als de oudtante er was, dan zorgde de bosbaas voor de boodschappen en dat alle paden schoon en aangeharkt waren.
Oorlogstijd. In de oorlog werden alle arbeiders in loondienst gehouden om te voorkomen dat ze in Duitsland te werk werden gesteld. De vader van de heer E. liep het risico als gijzelaar opgepakt te worden.
Verhoudingen. Standsverschil, ontzag. Het landgoed stond in E. bekend als elitair en gesloten. Er was nauwelijks contact met de bevolking.
Beheer van het landgoed. De vader van de heer E. deed het landgoed ‘erbij’, naast zijn baan in Almelo. Het beleid werd jaarlijks samen met de rentmeester bepaald. De dagelijkse leiding lag bij de bosbaas die bepaalde wat de bosarbeiders elke dag moesten doen. De vader van de heer E. bekwaamde zich in de economische kant van de bosbouw die als enige inkomstenbron overbleef.
Moderne tijd. Kosten voor het beheer waren niet meer op te brengen en grond werd opgekocht door natuurbeschermingsorganisaties. De familie doet nog altijd het beheer en krijgt beheersubsidie. Naast een directeur is er één werknemer, de bosbaas die tevens bedrijfsleider is. Verder gebeurt alles via outsourcing. Vanaf 1980 werd marktwerking steeds belangrijker. Als lid van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters voert E. actie voor gelijke rechten van particuliere landeigenaren en natuurbeschermingsorganisaties.