Dries vertelt het verhaal van zijn ouders van zo’n 50, 60 jaar geleden (oral history met dialect). Zijn vader was meer bouwboer dan veeboer. Hij verbouwde gerst. Het was altijd hard en zwaar werken, veel werd nog met de hand gedaan. Hij werkte door tot hij 94 was.
Thema’s die in het verhaal aan de orde komen:
Het bestaan van een kerkepad naast de boerderij waarover mensen in boerendracht in verschillende kledij naar de kerk gingen.
Het oogsten (met een zicht, een soort zeis) en dorsen van het koren.
Een dorsmachine kwam voor een hele dag. Boeren uit de omtrek kwamen elkaar dan helpen.
Burenplicht, ‘naoberschap’.
Het stro werd ’s winters op een stro-mikke gesneden: een stam met twee gevorkte takken. Later kwam er een snijbank. Het snijden, met een vlijmscherp mes met twee handvatten, ging het hele weekend door. Later kwam er een hakselmachine.
Het stro was voor de koeien en de paarden.
Werk van de vrouw, boerin: het melken van de 40 à 50 koeien. Met een juk op de schouder met daaraan twee melkemmers, ‘akers’, lopend naar de wei op 2 kilometer afstand, aan de andere kant van het landgoed. Thuis karnde ze de melk. Boter en karnemelk waren voor eigen gebruik; wat over was ging naar de varkens.
Als het druk was met werk op het land, bracht de vrouw eten, pannenkoeken, naar het land, dan kon er doorgewerkt worden. Tijd was kostbaar.
Kinderen hielpen vanaf 10 à 12 jaar mee bij de oogst en de verzorging van de koeien.
Vader en de kinderen verrichtten verder voorkomende onderhoudswerkzaamheden op de landgoederen zoals zorg voor de tuin en het bos. Op zaterdag bracht de landgoedeigenaar dan ‘los geld’ voor het werk.
De grond is nu ontgonnen en ligt nu zo’n 30 cm lager dan 70 jaar geleden.