N.B. Volgens art. 7 van de Kanselarij-Ordonnantie (1547) was het Hof bevoegd kennis te nemen van alle zaken, hofhorigengoederen aangaande. Het betreft hier niet alleen hofhorige goederen en tot tynsgoederen gevrijde horige goederen van het Gelderse landsvorstelijke domein, waaronder de herengoederen op de Veluwe een voorname plaats innamen, maar ook goederen, welke onder hoven van derden behoorden. De Gelderse vorsten waren nl. q.q. oppervoogd van alle geestelijke goederen en de bewoners ervan binnen hun territoir, ook van de goederen c.a. van buitenslands gevestigde geestelijke instellingen. Voorts waren de landsvorsten erfvoogd van enige geestelijke instellingen als rechtverkrijgende van een der vroegere stichters of begunstigers, bijv. van het kapittel van Sint Marie te Utrecht. Niet-landrechtelijk vrije lieden stonden, evenals andere personae miserabiles, onder de bescherming van de landsvorst. Zie boven inv.nr. 412.
N.B. Volgens art. 7 van de Kanselarij-Ordonnantie (1547) was het Hof bevoegd kennis te nemen van alle zaken, hofhorigengoederen aangaande. Het betreft hier niet alleen hofhorige goederen en tot tynsgoederen gevrijde horige goederen van het Gelderse landsvorstelijke domein, waaronder de herengoederen op de Veluwe een voorname plaats innamen, maar ook goederen, welke onder hoven van derden behoorden. De Gelderse vorsten waren nl. q.q. oppervoogd van alle geestelijke goederen en de bewoners ervan binnen hun territoir, ook van de goederen c.a. van buitenslands gevestigde geestelijke instellingen. Voorts waren de landsvorsten erfvoogd van enige geestelijke instellingen als rechtverkrijgende van een der vroegere stichters of begunstigers, bijv. van het kapittel van Sint Marie te Utrecht. Niet-landrechtelijk vrije lieden stonden, evenals andere personae miserabiles, onder de bescherming van de landsvorst. Zie boven inv.nr. 412.