N.B. N.B. Deze beschrijving kon niet worden ingericht als die van de tolrekeningen in de 3de afdeeling D blz. 282, waar de verschillende tolambten aan de indeeling ten grondslag liggen. Daarvoor kwamen er te veel stukken van algemeenen aard in aanmerking om hier te worden geplaatst, terwijl onderverdeeling van de weinige overige stukken omslachtig zou zijn. In dit verband verdient ook opmerking, dat de tollen in periodes van verpachting geen tolambten vormden, maar feitelijk tot het landrentambt-generaal behoorden, omdat de pacht in de kas van dat rentambt gestort werd. Intusschen is die onderscheiding praktisch moeilijk te handhaven en derhalve zijn ook de stukken betreffende verpachte tollen hier niet misplaatst. Die betreffende tollen, welke steeds tot bepaalde rentambten behoord hebben (bijv. dien te Hedel), zal men echter hier niet vinden
Opmerking verdient, dat de belangrijkste watertol is de groote Geldersche tol, die in de middeleeuwen te Lobit werd geheven en daarom in lateren tijd nog wel Lobitsche tol werd genoemd. Reeds hertog KAREL had dezen tol te Arnhem, IJseloord en Nijmegen doen heffen, omdat Lobit in 1473 Kleefsch was geworden. Nadat WILLEM VAN KLEEF die splitsing tijdelijk had opgeheven, voerde het Oostenrijksche bestuur haar in 1543 weer in. Sindsdien is er steeds afzonderlijk tol geheven van de Waal-, Rijn-en IJselvaart, behoudens dat in 1663 de tollen te Arnhem en te IJseloord onder ééne administratie gebracht zijn.
N.B. Voorheen 0243 Charterverzameling, inv.nrs. 1984 en 1985. Zie regest 592. In de rekening van den tol over 1603/4 wordt de bedoelde schuld nog vermeld, in die over 1617/18 niet meer. Het is zeer aannemelijk, dat de lossing tusschen 1604 en 1617 heelt plaats gehad uit de inkomsten van den tol zelf en dat dus deze stukken zijn te beschouwen als bijlagen bij een der verloren rekeningen van den tollenaar JOHAN BUDDINGH.
N.B. N.B. Deze beschrijving kon niet worden ingericht als die van de tolrekeningen in de 3de afdeeling D blz. 282, waar de verschillende tolambten aan de indeeling ten grondslag liggen. Daarvoor kwamen er te veel stukken van algemeenen aard in aanmerking om hier te worden geplaatst, terwijl onderverdeeling van de weinige overige stukken omslachtig zou zijn. In dit verband verdient ook opmerking, dat de tollen in periodes van verpachting geen tolambten vormden, maar feitelijk tot het landrentambt-generaal behoorden, omdat de pacht in de kas van dat rentambt gestort werd. Intusschen is die onderscheiding praktisch moeilijk te handhaven en derhalve zijn ook de stukken betreffende verpachte tollen hier niet misplaatst. Die betreffende tollen, welke steeds tot bepaalde rentambten behoord hebben (bijv. dien te Hedel), zal men echter hier niet vinden
Opmerking verdient, dat de belangrijkste watertol is de groote Geldersche tol, die in de middeleeuwen te Lobit werd geheven en daarom in lateren tijd nog wel Lobitsche tol werd genoemd. Reeds hertog KAREL had dezen tol te Arnhem, IJseloord en Nijmegen doen heffen, omdat Lobit in 1473 Kleefsch was geworden. Nadat WILLEM VAN KLEEF die splitsing tijdelijk had opgeheven, voerde het Oostenrijksche bestuur haar in 1543 weer in. Sindsdien is er steeds afzonderlijk tol geheven van de Waal-, Rijn-en IJselvaart, behoudens dat in 1663 de tollen te Arnhem en te IJseloord onder ééne administratie gebracht zijn.
N.B. Voorheen 0243 Charterverzameling, inv.nrs. 1984 en 1985. Zie regest 592. In de rekening van den tol over 1603/4 wordt de bedoelde schuld nog vermeld, in die over 1617/18 niet meer. Het is zeer aannemelijk, dat de lossing tusschen 1604 en 1617 heelt plaats gehad uit de inkomsten van den tol zelf en dat dus deze stukken zijn te beschouwen als bijlagen bij een der verloren rekeningen van den tollenaar JOHAN BUDDINGH.