1 Comparuit Claes van Putten, oud 32 of 33 jaar, Willemken Aerts, oud 19 jaar, en Michiel Coninx van Moerss, oud 22 jaar, et certificaverunt ter instantie van Johan die Ridder van Waelenborch eerstelijk Michiel en Willemken dat op vrijdag, de 7e mei l.l., opten huize toe Hel, bij Putten gelegen, geweest zijn en gehoord dat Joffer Anna van Dompzeler gezegd heeft: "Ick en sal niet lijden dat Jan die Ridder dat guidt besitten sal al soude Ick een man daer toe hueren, die hem duerschieten soude" en als Joffer Anna voorzegd wilde gaan slapen, wilde Ridder in een kast gaan om daar wat uit te halen; heeft Joffr. Anna gezegd: "dat in die cast is dat horent my toe" en ook dat Gysbert vam Dompzeler daarna in Ridders kamer is gegaan en had daar buiten gesloten, zeggende: "hij wilde hem daar niet in hebben"; bekennende ook dat hij deposant Michiel Conincx van Moerss, voor die kamer des anderen dages gekomen is om zijn geweer daar uit te halen, zeggende: hij most gaan; dat hem, voorgemelde Dompzeler, voor antwoord gaf: "dat darin is dat komt my toe" en dat ook voorgemelde Ridder ook binnen die kamer gekomen is en zijn geweer daaruit begeerd; dan insgelijks Dompzeler gezegd dat "alle hetgeen in de kamer is, dat hoert my toe ende [h]alt ander hoert den Duvel toe", alzo dat Ridder zonder zijn geweer vandaar heeft moeten gaan en zo Ridder zegde: hij wolde voor die Heren daarvan protesteren; zei voorgemelde Dompzeler: "protesteert een hondt in den U eers", zeggende ook wijders dat ene Ghysbert van Dompzeler bastert tegen Ridder zeide: die koopcedul, die gij hebt, die daarover gezegeld hebben dat zijn dief en schelmen; Juraverunt ad S.cta;

2 Matheus van Hezevelt heeft vertegen voor Jasper Leydecker van alzulke 2 goud gl. als hij jaarlijks heffende was uit huis en hofstede van Jasper voorzegd, staande in de Kerkstraat, de gemene steeg ab una en Jan Kremer ab altera [enz.];

3 Comparuerunt Deryck van der Hoeven, oud 62 of 63 jaren, en Henrick Kaeltgen, oud 50 jaar, et certificaverunt ter instantie van Johan Bentinck, rekenmeester, dat de graafschap van den Berge een bannerije des vorstendoms Gelre en graafschaps Zutphen is en dat naar de landrecht van den Berge gebruikelijk is dat jaarrenten uit enige goederen of onderpanden gevestigd en uitgedaan moeten worden voor de drost en richter, waaronder diezelve goederen gelegen zijn, en dat ook gene jaarrenten naar de landrecht van den Berge gevorderd of met recht ingewonnen mogen worden op enig goed of onderpand anders dan met gerichtelijke vestbrieven en verschrijving als voorzegd [enz.];

4 Comparuit Hermen van Mekeren besat en gebadet ter instantie van Hermen van Thoeverden et certificavit dat alzulke magescheids ongetekend notel, wie hem voorgelezen werd, alzo op alle puncten geschied zij en dat ieder zijn aanpart daarvan ontvangen en tot nog toe rustelijk en vredelijk gebruikt, waarvan het principaal nog onder hem berustende is; Juravit ad S.cta;