Menu

De chat is beschikbaar van maandag tot en met vrijdag tussen 13:00 en 16:00 uur. Is de chat offline? Bekijk onze Veelgestelde vragen of stel uw vraag via ons contactformulier.

Uw zoekacties: Katholieke Volkspartij (KVP), afdeling Arnhem

2344 Katholieke Volkspartij (KVP), afdeling Arnhem

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Auteursrechten en andere rechten
2. Openbaarheid en citeren
3. Geschiedenis van de archiefvormer
2344 Katholieke Volkspartij (KVP), afdeling Arnhem
Inleiding
3.
Geschiedenis van de archiefvormer
Op 25 november 1994 sloot de heer H.H. Bod, toen voorzitter van het bestuur van de Afdeling Arnhem van het Christen Democratisch Appèl, met de gemeentearchivaris van Arnhem een overeenkomst inzake het in bewaring geven van 'een hoeveelheid bescheiden van de Katholieke Volkspartij, de Anti Revolutionaire Partij en de Christelijk Historische Unie, zijnde de drie partijen die zijn opgegaan in de Vereniging Christen Democratisch Appèl, alsmede van de Vereniging Christen Democratisch Appèl zelf, afkomstig van de verbanden van die partijen in de gemeente Arnhem'.
Eigenaar van de stukken is de Vereniging Christen Democratisch Appèl te 's-Gravenhage. Archief van het Gemeentearchief Arnhem, Inspectie-Overbrenging, Diverse particuliere archieven, Dossier CDA. Over de openbaarheid bepaalt art. 10 van de bewaargevingsovereenkomst het volgende: De archiefbescheiden mogen gedurende 20 jaar na hun datering alleen worden geraadpleegd door een onderzoeker die tevoren hiertoe toestemming van de Vereniging Christen Democratisch Appèl heeft gekregen, en die tevens schriftelijk verklaart:
- dat de uit de bescheiden verkregen gegevens slechts voor een bepaald doel zullen worden gebruikt;
- dat hij niets zal publiceren of op andere wijze openbaar maken waardoor de belangen van nog levende personen onevenredig kunnen worden geschaad;
- dat hij niet tot publicatie van de gegevens uit de archiefbescheiden zal overgaan dan na schriftelijke toestemming van de Vereniging Christen Democratisch Appèl;
- dat hij de overige gegevens uit de archief
bescheiden die hem ter kennis zullen komen en waarvoor geen toestemming tot publicatie is verkregen slechts voor eigen studie zal gebruiken en deze niet aan derden zal mededelen.
Aangezien plaatselijke partijpolitiek nauw samenhangt met landelijke, volgt hierna een kort overzicht van de lotgevallen van de genoemde drie christelijke partijen na 1945 en van de ontwikkeling die in de tweede helft van de jaren zeventig heeft geleid tot hun samengaan in het CDA. Bijzonderheden zijn ontleend aan J. Bosmans, 'Het maatschappelijk-politieke leven in Nederland 1945-1980', en aan F.P. Gout, 'Het socio-culturele leven in Nederland 1945-1980', in Algemene Geschiedenis der Nederlanden (AGN), deel 15, Haarlem, 1982, resp. p. 269-316 en p. 337-368. Hier zijn met name gegevens verwerkt van de pagina's 270, 271, 273 274, 282, 293, 296, 302, 307, 310, 312, 314, 341 en 361. Vgl. ook: Prisma Kalendarium-Geschiedenis van de Lage Landen in jaartallen8. Utrecht, 1995, p. 180, 205-207, 218 en 221. Een overzicht met korte geschiedenis van alle ooit in het parlement vertegenwoordigde Nederlandse partijen geeft R. Koole, Politieke partijen in Nederland. Ontstaan en ontwikkeling va
n partijen en partijstelsel, Utrecht, 1995. De specifiek levensbeschouwelijke aspecten van de ontwikkeling naar het CDA worden behandeld door R.S. Zwart, 'Gods wil in Nederland', Christelijke ideologieën en de vorming van het CDA (1880- 1980), Kampen, 1996. Anders dan Bosmans en Gout acht Zwart 'ideologische' veranderingen voor de vorming van het CDA van meer belang dan het slinken van de confessionele aanhang.
Ondanks pogingen tot doorbreking van oude maatschappijstructuren werd de Nederlandse samenleving na de Tweede Wereldoorlog nog enige decennia lang gekenmerkt door de zogenaamde verzuiling, een verschijnsel dat in de halve eeuw daarvoor tot volle ontwikkeling was gekomen.
Onder een 'zuil' verstond men een geheel van organisaties en verenigingen dat in principe alle maatschappelijke activiteiten bestreek, doch daarbij uitging van één bepaalde levensbeschouwelijke grondslag. De sociaal-democratie wordt wel als zo'n zuil beschouwd, maar de meest 'complete' en ook meest kenmerkende voorbeelden waren de confessionele, dat wil zeggen de rooms-katholieke en protestants-christelijke zuilen. Ze vormden elk een samenleving op zich en maakten met elkaar gedurende twee derde van de twintigste eeuw de meerderheid van de Nederlandse bevolking uit. Slechts een minderheid van de Nederlanders stond dus een niet godsdienstig gekleurde, 'neutrale' maatschappijopvatting voor.
Zuilen waren uitingen van maatschappelijk en politiek emancipatiestreven van hun aanhang en boden die aanhang tevens een vorm van geborgenheid. Iemand die in zijn jeugd een eigen 'bijzondere' school had bezocht, lid was van eigen confessionele verenigingen en -wat veel voorkwam- in dienst bij een werkgever van eigen levensbeschouwelijke 'kleur', kon, afgezien van de onvermijdelijke contacten met de overheid, nagenoeg zijn hele leven doorbrengen in eigen, vertrouwde kring.
Tegenover bescherming stond de plicht tot handhaving van de eenheid in diezelfde kring. Zo werd de rooms- katholiek geacht -en door de geestelijkheid ook aangespoord- zich te houden bij zijn eigen katholieke vakbond, zijn eigen katholieke onderwijs, zijn eigen katholieke winkeliers, zijn eigen katholieke omroep en zijn eigen katholieke partij. Meer dan eens hebben de Nederlandse bisschoppen de gelovigen het lidmaatschap van socialistische of 'neutrale' organisaties ontraden of verboden. Het laatst gebeurde zoiets bij het zogenaamde Mandement van 1954.
Uit het voorgaande volgt, dat een confessionele partij als de Katholieke Volkspartij De Katholieke Volkspartij ontstond eind 1945 door omvorming van de vooroorlogse Rooms-Katholieke Staatspartij. Zie AGN 15, p. 273. Deze voorgangster wordt door J.A. Bornewasser behandeld in zijn standaardwerk Katholieke Volkspartij 1945-1980, I, Herkomst en groei (tot 1963), Nijmegen, 1995. politiek onderdak moest bieden aan vooruitstrevende èn aan behoudende gelovigen. Soms kwam het tijdelijk tot kleine afsplitsingen, maar over het geheel slaagde de KVP-leiding er lange tijd in, de linker en rechter 'vleugel' van de partij bijeen te houden.
De protestanten kenden een grote verscheidenheid aan kerken en gezindten; alleen de meer rechtzinnigen hechtten aan een eigen zuil. Discipline speelde hier niet zo'n rol, maar wie voor eigen organisaties koos, deed dat zeer bewust. Dat heeft stellig bijgedragen tot de betrekkelijke bestendigheid van de protestants-christelijke zuil. Zo hing voor de anti-revolutionairen de principiële keus voor een eigen zuil samen met de zogenaamde 'antithese', geformuleerd door dr. Abraham Kuyper. Wezenlijk voor de Nederlandse politiek waren volgens hem niet verschillen naar criteria als progressief, conservatief of reactionair, maar de allesbeheersende tegenstelling (antithese) tussen orthodox-protestantse en rooms-katholieke christenen enerzijds en niet-gelovigen of 'paganisten' anderzijds.
Van de reformatorische partijen waren er twee bij de vorming van het CDA betrokken: de Anti-Revolutionaire Partij, die haar aanhang overwegend vond onder lidmaten van de Gereformeerde Kerken in Nederland, en de Christelijk Historische Unie, waarvan veel orthodoxe hervormden lid waren. De Anti-Revolutionaire Partij werd in 1878 als eerste moderne partij in Nederland gevormd. Uit onvrede over de koers van haar leider Kuyper trad een deel van de aanhang uit de partij en vormde met anderen uiteindelijk in 1908 de Christelijk Historische Unie. De CHU onderscheidde zich van de ARP door haar uitgesproken afkeer van strakke leiding en knellende programma's. Ze stond, ook in Arnhem, gereserveerder tegenover de samenwerking met 'Rome', zoals valt op te maken uit de notulen van de ledenvergadering van 8 oktober 1965 (Archief Kiesvereniging CHU, inv. nr. 1).
De ronduit anti-papistische Staatkundig Gereformeerde Partij stond door haar zeer eigen karakter geheel buiten de vorming van het CDA. Van de na-oorlogse christelijke partijen wordt hier volledigheidshalve nog het in 1948 gestichte Gereformeerd Politiek Verbond vermeld, het politiek tehuis van de vrijgemaakt gereformeerden. Het GPV deed pas in 1963 zijn intrede in de Tweede Kamer, maar was mogelijk een politiek alternatief voor sommigen die zich in de nieuwe koers van een partij als de ARP niet langer konden vinden.
ARP, CHU en KVP waren alle drie federaties van plaatselijke kiesverenigingen. Maatschappelijke problemen werden door de politieke leiders van de verschillende zuilen als het ware levensbeschouwelijk gefilterd, in onderling overleg van hun scherpste politieke kanten ontdaan en rijp gemaakt voor een oplossing waarin zo veel mogelijk groeperingen zich konden vinden.
Deze min of meer indirecte 'participatiedemocratie' functioneerde, zolang de leidende groepen in de zuilen bij hun spel van geven en nemen konden steunen op een volgzame, stabiele aanhang. De eerste decennia na 1945 was dat, zij het in afnemende mate, het geval.
Geleidelijk echter, met het toenemen van de onkerkelijkheid, 'ontzuilde' Nederland. Ontkerkelijking had zich lang beperkt tot die protestantse kringen die toch al weinig affiniteit hadden met het zuilenstelsel. Maar omstreeks 1970 waren de gevolgen van het seculariseringsproces alom zichtbaar. Confessionele organisaties, zowel politieke als maatschappelijke, hadden veel van hun vroeger zo indrukwekkende aanhang verloren. Van de drie grotere christen-democratische partijen had de Anti-Revolutionaire Partij zich na enige teruggang in de jaren '50 nog redelijk weten te handhaven, maar de Christelijk Historische Unie en de Katholieke Volkspartij werden tussen 1963 en 1972 bijna gehalveerd.
Vooral de neergang van de KVP, tot 1963 goed voor bijna een derde van de kamerzetels, had grote gevolgen. Onder prof. mr. C.P.M. Romme, leider van de Tweede-Kamerfractie van 1946 tot 1961, had ze een sleutelrol vervuld in de Nederlandse politiek. Ondanks diepgaande verschillen in maatschappijopvatting hadden de Katholieke Volkspartij en de bijna even grote Partij van de Arbeid bij de na-oorlogse wederopbouw van 1946 tot 1958 samengewerkt in de zogenaamde brede-basiskabinetten, waardoor de tegenstelling progressief-conservatief jarenlang enigszins was verhuld.
Intussen waren behalve de voorman van de KVP ook de markante leiders van de beide protestants-christelijke partijen van het politieke toneel verdwenen: de antirevolutionair J. Schouten al in 1956, zijn christelijk-historische collega H.W. Tilanus in 1963.
In de radicaliserende jaren zestig werd 'progressiviteit' in brede kring dè toetssteen bij de beoordeling van politiek en politici. Dat gold voor de naar links opschuivende Partij van de Arbeid, maar ook voor veel jongeren van confessionelen huize, die aan het Evangelie vooral een aansporing tot sociale bewogenheid ontleenden. Met name in ARP en KVP waren progressieven actief, uiteraard argwanend bekeken door hun behoudende tegenvoeters in deze partijen.
De nieuwe christelijke partijleiders beschikten noch over het vanzelfsprekende gezag, noch over de al even vanzelfsprekende aanhang van hun voorgangers. Hun eerste zorg moest wel zijn, als beginselpartijen en als machtsfactor samen te overleven. Een voorzichtige, gematigde koers leek onder dergelijke omstandigheden geboden. Coalities met de liberale Volkspartij voor Vrijheid en Democratie lagen het meest voor de hand, maar die werden weer bemoeilijkt door de vrij brede sympathie voor links in rooms-katholieke en antirevolutionaire kring. De ARP, die zich van de drie partijen als 'evangelische volkspartij' het meest in linkse richting had geprofileerd, moest dat bekopen met ledenverlies onder haar traditionele rechtse aanhang. De invloed van 'nieuw links' in de Partij van de Arbeid en de 'polariserende' opstelling van die partij maakte samenwerking met haar er trouwens al gauw niet makkelijker op.
In 1965 werd onder de KVP-er mr. J.M.L.T. Cals voor het eerst sinds 1958 weer een 'rooms-rood' kabinet gevormd, waaraan overigens ook de ARP deelnam, maar niet de CHU. Het kabinet-Cals was geen lang leven beschoren. Toen namelijk op 14 oktober 1966 de KVP-fractie, geleid door de als 'rechts' beschouwde drs. W.K.N. Schmelzer, vroeg om een financieel evenwichtiger en zuiniger beleid, vatte de regering dat op als een motie van wantrouwen. De aanvaarding van de motie, met steun van bijna de hele KVP-fractie, leidde in de befaamde 'nacht van Schmelzer' tot de val van het kabinet.
De daarop volgende verkiezingen van 1967 vormen een keerpunt in de Nederlandse politieke en sociale geschiedenis. Niet alleen de politieke tegenstellingen binnen het confessionele kamp, maar ook de electorale gevolgen van de jarenlang voortschrijdende ontkerkelijking traden nu duidelijk aan het licht. De christelijke partijen verloren in 1967 de absolute kamermeerderheid, die ze sinds 1918 hadden bezeten. Toen ze in de jaren '67-'73 coalities aangingen met de VVD, was dat voor een deel van de aanhang reden tot rebellie of afsplitsing. In 1968 trad een aantal KVP-leden uit de partij en richtte de Politieke Partij Radikalen op, waarbij zich twee jaar later ook een aantal ex-antirevolutionairen aansloot.
Onder de indruk van de gebeurtenissen stelden KVP, ARP en CHU in het bewogen jaar 1967 een 'Groep van achttien' in om de mogelijkheden van een grote Christen-Democratische Unie te onderzoeken.
Nu herstructurering een bijna alledaags verschijnsel is geworden, wekt het misschien verwondering dat men niet eerder de eenheid had gezocht. Maar veel betrokkenen, opgegroeid met de vanzelfsprekendheid van vertrouwde, kerkelijk gesanctioneerde structuren, werden ondanks alles door de ontwikkelingen overvallen. Was niet kort na de oorlog toenadering tussen betrekkelijk nauw verwante partijen als ARP en CHU gestrand op huiver voor verlies van eigen karakter?
Als samengaan van twee protestants-christelijke partijen al zoveel voeten in de aarde had, hoe groot was dan niet de kloof tussen 'Rome' en Reformatie, een kloof die ook nog eens nauw samenhing met twee heel verschillende historisch bepaalde visies op de Nederland als natie? Ofschoon de drie partijen tegenover de 'neutrale' buitenwereld overeenkomstige belangen hadden en meestal coalities hadden gevormd, was bij alle praktische samenwerking het besef van eeuwenoude religieuze en mentale tegenstellingen levend gebleven. Hoewel idealisme zeker niet ontbrak, zijn de eerste schreden op de weg naar eenwording voornamelijk gezet onder druk van de magere verkiezingsresultaten van 1967.
Individueel had men zich overigens wel degelijk bezonnen op de gevolgen van de secularisering en sommigen vroegen zich zelfs af of confessionele partijvorming nog een toekomst had. Het bisschoppelijk Mandement van 1954 en tien jaar later het Tweede Vaticaans Concilie (1962-'64) hadden daaraan trouwens gewild of ongewild al het hunne bijgedragen.
Om hun streven naar eenheid te onderstrepen, legden de fractievoorzitters van KVP, ARP en CHU zich begin '68 met betrekking tot regeringsdeelneming vast op de formule 'samen uit, samen thuis'. Al meer officieel van karakter was het gezamenlijk urgentieprogramma, dat de partijen voor de verkiezingen van april 1971 opstelden.
Maar deze eerste aanzetten verhinderden ARP en KVP niet om bij de kabinetsformatie van 1973, na weer een minder gunstige verkiezingsuitslag, een coalitie te sluiten met PvdA, D'66 en PPR, en de CHU, door de progressieven als te behoudend afgewezen, te laten vallen.
Niettemin bleef het besef van lotsverbondenheid bestaan en zo kwam het in 1973 tot een federatie tussen KVP, ARP en CHU. In de jaren daarna konden de samenwerkende partijen enigszins herademen: omstreeks 1975 kwam hun gestage achteruitgang tot staan, terwijl eenheid en dynamiek van het linkse blok van korte duur bleken.
De belangrijkste stap naar eenheid zetten de drie partijen in 1976. In januari van dat jaar stemde de KVP in met één confessionele kandidatenlijst voor de komende verkiezingen, in september deden ARP en CHU hetzelfde; daarmee was het Christen-Democratisch Appèl een feit. De verkiezingen van 1977 waren de eerste waaraan het CDA met eigen program en kandidatenlijst deelnam.
Op 1 oktober 1980 tenslotte werd het CDA officieel geregistreerd als politieke partij. Daarmee had de fusie haar beslag gekregen.
In de papieren die het CDA in 1994 aan het Gemeentearchief in bewaring heeft gegeven, kunnen de volgende onderdelen worden onderscheiden. In de eerste plaats zijn er na-oorlogse archiefbescheiden van de plaatselijke ARP, de CHU en de KVP. Van het Arnhemse CDA zelf is voornamelijk documentatie overgebracht; de weinige archiefstukken betreffen bijna uitsluitend het midden van de jaren tachtig. De CDA-component is vanwege het inhoudelijk verband beschreven samen met een pak stukken van de 'Stichting C.D.A.-Arnhem', ofschoon dit laatste kan worden beschouwd als een afzonderlijk archief in zakformaat. Tot slot verdienen de stukken van het aan de KVP gelieerde 'Centrum voor Staatkundige Vorming' speciale vermelding. Ze komen hierna nog ter sprake.
De zojuist genoemde onderdelen hebben betrekking op de laatste decennia van het zelfstandig bestaan van de drie christen-democratische partijen en de beginjaren van het CDA. Volledig kunnen ook de archieven van de drie 'oude' partijen niet worden genoemd. Er moeten, nog afgezien van eventuele vooroorlogse partijarchieven, veel meer archivalia zijn geweest. Dat geldt vooral voor de CHU, maar toch ook voor de beide andere partijen. Zo valt meteen het nagenoeg ontbreken van financiële bescheiden op. De omschrijving 'restant-archieven' doet aan deze situatie het best recht. De onvolledigheid is ook binnen de afzonderlijke inventarisnummers zó algemeen, dat ervan is afgezien, daarop bij elk nummer te wijzen.
Of de archieven van de drie in het CDA opgegane partijen ooit zullen worden aangevuld, is volstrekt onzeker. Bij een onderzoek dat hij begin juli 1997 instelde, heeft de heer Bod van eventuele verdere archivalia van ARP, CHU of KVP in elk geval geen spoor gevonden. Het had dan ook weinig zin te wachten met het toegankelijk maken van dat wat wèl is bewaard, al blijft de kans bestaan dat vroeg of laat door het opduiken van aanwinsten een nieuwe inventaris zal moeten worden gemaakt.
Artikel 8 van de bewaargevingsovereenkomst voorziet in 'het periodiek aanvullen van het archief'. Hopelijk zal dat ook het nu nog zeer fragmentarische CDA-archief uit de jaren tachtig ten goede komen. Herordening van dat onderdeel is dan uiteraard niet te vermijden.
Het volledigst -of beter: minst onvolledig- is het archief van de Arnhemse Anti-Revolutionaire Kiesvereniging 'Nederland en Oranje'. Uit de stukken valt op te maken dat de kiesvereniging te Arnhem tevens de administratie verzorgde voor de AR Statencentrale en Kamercentrale Arnhem. Bijzonderheden over de partijorganen en hun bevoegdheden zijn te vinden in de statuten van de ARP, Archief Kiesvereniging ARP, inv. nr. 29. Inv. nr. 28 bevat het reglement van de Arnhemse kiesvereniging. De Kamercentrales Arnhem en Nijmegen vormden het Provinciaal Comité van AR Kiesverenigingen in de Provincie Gelderland, die voor de Tweede-Kamerverkiezingen was verdeeld tussen de rijkskieskringen 3 (Arnhem) en 4 (Nijmegen).
Correspondentie met het Centraal en het Provinciaal Comité van AR Kiesverenigingen, in beginsel beperkt tot aparte series, komt niettemin ook voor in de 'gewone' serie correspondentie van het kiesverenigingsbestuur.
Ondanks de federatieve opbouw bestond bij een beginselpartij als de anti-revolutionaire een hechte samenhang tussen landelijke, gewestelijke en gemeentelijke politiek. Brochures met documentatie, zoals die bijvoorbeeld door de Dr. Kuyperstichting werden uitgegeven, waren niet in de laatste plaats bestemd voor gebruik in de plaatselijke afdelingen. Ze zijn beslist meer dan zo maar wat vrijblijvende informatie. Wanneer dergelijke geschriften onder de archiefstukken van een kiesvereniging worden aangetroffen, behoren ze dan ook samen daarmee te worden beschreven, omdat ze die belangrijk kunnen verhelderen. De meeste documentatie is aan het eind van de inventarissen onder een apart hoofd geplaatst; soms, met name bij inventarisnummers over verkiezingen, is ze bij de stukken aangetroffen en daar gelaten. Bij de archieven van KVP en CDA is op overeenkomstige manier gehandeld.
Van de Kiesvereniging Arnhem van de CHU is slechts een notulenboek aanwezig en enige daarin aangetroffen stukken. Het bestuur fungeerde tevens als Statenkring Arnhem. Archief Kiesvereniging ARP, inv. nr. 15, brief van 21-12-1968.
De KVP-afdeling Arnhem is weer met een groter bestand vertegenwoordigd, maar daar staat tegenover dat van haar alleen losse stukken over zijn. Of ze er ooit een notulenboek op heeft nagehouden, is vooralsnog onduidelijk. Het kan zijn dat men zich beperkte tot een serie getypte notulen, maar daarvan is dan wel zeer veel verloren gegaan.
Wat er aan KVP-archief is bewaard, maakt zo'n willekeurige indruk, dat de vraagt opkomt of we hier wel met de hoofdmoot van het afdelingsarchief te maken hebben; eigenlijk wijst vooral de context waarin de stukken aan het Gemeentearchief zijn aangeboden daarop. Het lijkt soms wel of men alleen bescheiden en documentatie bewaard heeft over onderwerpen die men belangrijk vond; op die manier ontstond dan vanzelf iets dat op een dossier lijkt. Maar in sommige jaren komen ook series correspondentie voor. Van enig ordeningsplan blijkt uiteraard niets. Bij de behandeling tegen schimmel die het archief heeft moeten ondergaan, heeft men kennelijk moeite gedaan de stukken bijeen te houden zoals ze werden aangetroffen.
In het archiefje van de KVP-afdeling Arnhem zijn ook stukken te vinden van de Arnhemse afdeling van het 'Centrum voor Staatkundige Vorming'. Deze stichting, gevestigd in 's-Gravenhage, werd in augustus 1945 opgericht in nauw overleg met de toenmalige R-K Staatspartij, die kort daarna, op 22 december 1945, haar vooroorlogse naam verruilde voor Katholieke Volkspartij.
Het Centrum had blijkens artikel 2 van zijn statuten tot doel 'het bespreken en bestuderen van ... vraagstukken, welke voor het beleid van de Nederlandse Regering en andere staatsrechtelijke organen van belang kunnen zijn, en het geven van voorlichting en advies betrekkelijk die vraagstukken.' In artikel 5 wordt het omschreven als 'zelfstandig vormingsinstituut voor een op de katholieke beginselen gebouwde politiek'.
Het Centrum onthield zich van praktische politiek en was, hoewel sterk georiënteerd op de KVP, formeel geen partijorgaan. De adviezen, in theorie bijdragen aan de meningsvorming door katholieke politici in het algemeen, waren in feite adviezen aan de partij. Wèl onderhield het Centrum, behalve met zusterinstellingen van andersdenkenden, ook contact met de Katholieke Werkgemeenschap in de Partij van de Arbeid.
Het hoogste orgaan van de stichting was de Bestuursraad, waarin elke plaatselijke afdeling met één afgevaardigde was vertegenwoordigd. Het landelijk Bestuur legde de te bestuderen onderwerpen in concept- rapporten voor aan de plaatselijke afdelingen, die daarop binnen een bepaalde termijn in een rapport moesten reageren. Het Bestuur liet daarop de bevindingen van de afdelingen verwerken tot een katholiek standpunt over het betrokken onderwerp.
Lid van de stichting konden uiteraard alleen rooms-katholieken zijn. Het lidmaatschap van de KVP was uitdrukkelijk geen vereiste, dat van andere partijen dan de KVP echter wèl een beletsel. De Arnhemse afdeling was voortgekomen uit een studieclub van de plaatselijke KVP-afdeling Zie blad II van de handgeschreven notitie naar aanleiding van de vergadering van 27 februari 1952 in Archief Kiesvereniging KVP, inv. nr. 34.
De stukken van het Centrum voor Staatkundige Vorming zijn te beschouwen als een apart archiefje; de band met de plaatselijke KVP-afdeling was echter zó nauw, dat ervoor is gekozen ze als afzonderlijk hoofdstuk, maar met doorlopende nummering in de inventaris van het afdelingsarchief op te nemen. Voor de duidelijkheid is aan de weinig zeggende naam 'Centrum voor Staatkundige Vorming' toegevoegd 'R-K' Dit was echter geen onderdeel van de officiële naam.

Kenmerken

Datering:
1948-1980
Auteur:
J.P. Vredenberg
 
 
 

Contact

location Westervoortsedijk 67-D
     6827 AT Arnhem
     (parkeerplaats aan de
     Mercatorweg)

E-mail Contactformulier
Telefoon  Telefoon
calender2 Openingstijden studiezaal