0124
Hof van Gelre en Zutphen
Inleiding
laatste wijziging 26-03-2024
21.034 beschreven archiefstukken
3.970 gedigitaliseerd
totaal 2.488.120 bestanden
Inventaris
Deposita
B. Commissies
Het Hof en adjuncte leden uit de Landschap, gecommitteerd tot de zaken betreffende de politieke-beroeringen of plooierijen, vooral met betrekking tot de magistraatsbestelling te Nijmegen, Tiel en Zaltbommel. Na de dood van de stadhouder-koning Willem III (19 maart 1702) trachtten de vertegenwoordigers van de "gemeente", d.w.z. de gilden en schutterijen, op vele plaatsen in Gelderland hun oude invloed op de magistraatsbestelling te herwinnen en de zittende regenten, welke door de overleden stadhouder kort tevoren benoemd of bevestigd waren, te verdringen, 1702, 1703. 2 pakken
N.B. Na de dood van stadhouder-koning Willem III (19 maart 1702) trachtten de vertegenwoordigers van de "gemeente", d.w.z. de gilden en schutterijen, op vele plaatsen in Gelderland hun oude invloed op de magistraatsbestelling te herwinnen en de zittende regenten, welke door de overleden stadhouder kort tevoren benoemd of bevestigd waren, te verdringen.
De Staten van Gelre en Zutphen verklaarden deze handelwijze onwettig en droegen het Hof en zes toegevoegde leden uit de Landschap op een onderzoek in te stellen en de schuldigen te berechten en voorts kennis te nemen van geschillen tussen de magistraten en de vertegenwoordigers der "gemeente" in de steden Nijmegen, Tiel en Zaltbommel (18 en 26 juli 1702). Er werden twee advocaten, dr. Jacob Coets en dr. Andreas van Dam, tot substituut-mombers voor deze zaken aangesteld, omdat de momber der Landschap dr. David ten Hove, zoon van een in 1674 afgezette Nijmeegse regent en vermaagschapt aan enige aanhangers van de "nieuwe plooi", zich niet competent achtte om op te treden. Op last van de Staten maakten een aantal raden van het Hof en de zes adjuncten uit de Landschap van 4 tot 20 augustus een reis langs Nijmegen, Tiel en Zaltbommel onder opschorting van de zomervacantie van het Hof. Na thuiskomst zetten het Hof en de adjuncte leden uit de Landschap hun werkzaamheden voort en spraken op de landdag te Zutphen 5 december 1702 de sententiën uit in de voornaamste plooierijzaken. Enige zaken moesten nog worden aangehouden. De sententiën van 5 december 1702 werden gedrukt (Knuttel, pamflet no. 14842). Het archiefje loopt van juli 1702 tot in het voorjaar van 1703. Vergel. inv.nr. 2499. Men zie A. Brants, Bijdrage tot de geschiedenis der Geldersche Plooierijen, 1874, hoofdst. III en IV, en Dr. S.P. Haak, De Plooierijen, in het bijzonder in het Kwartier van Veluwe, Bijdragen en Meded. van "Gelre", XI, 1908, blz. 81-96. Zie ook 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 7345, en 0508 Handschriften Rijksarchief in Gelderland, inv.no. 194.
N.B. Na de dood van stadhouder-koning Willem III (19 maart 1702) trachtten de vertegenwoordigers van de "gemeente", d.w.z. de gilden en schutterijen, op vele plaatsen in Gelderland hun oude invloed op de magistraatsbestelling te herwinnen en de zittende regenten, welke door de overleden stadhouder kort tevoren benoemd of bevestigd waren, te verdringen.
De Staten van Gelre en Zutphen verklaarden deze handelwijze onwettig en droegen het Hof en zes toegevoegde leden uit de Landschap op een onderzoek in te stellen en de schuldigen te berechten en voorts kennis te nemen van geschillen tussen de magistraten en de vertegenwoordigers der "gemeente" in de steden Nijmegen, Tiel en Zaltbommel (18 en 26 juli 1702). Er werden twee advocaten, dr. Jacob Coets en dr. Andreas van Dam, tot substituut-mombers voor deze zaken aangesteld, omdat de momber der Landschap dr. David ten Hove, zoon van een in 1674 afgezette Nijmeegse regent en vermaagschapt aan enige aanhangers van de "nieuwe plooi", zich niet competent achtte om op te treden. Op last van de Staten maakten een aantal raden van het Hof en de zes adjuncten uit de Landschap van 4 tot 20 augustus een reis langs Nijmegen, Tiel en Zaltbommel onder opschorting van de zomervacantie van het Hof. Na thuiskomst zetten het Hof en de adjuncte leden uit de Landschap hun werkzaamheden voort en spraken op de landdag te Zutphen 5 december 1702 de sententiën uit in de voornaamste plooierijzaken. Enige zaken moesten nog worden aangehouden. De sententiën van 5 december 1702 werden gedrukt (Knuttel, pamflet no. 14842). Het archiefje loopt van juli 1702 tot in het voorjaar van 1703. Vergel. inv.nr. 2499. Men zie A. Brants, Bijdrage tot de geschiedenis der Geldersche Plooierijen, 1874, hoofdst. III en IV, en Dr. S.P. Haak, De Plooierijen, in het bijzonder in het Kwartier van Veluwe, Bijdragen en Meded. van "Gelre", XI, 1908, blz. 81-96. Zie ook 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 7345, en 0508 Handschriften Rijksarchief in Gelderland, inv.no. 194.
0124 Hof van Gelre en Zutphen
Inventaris
Deposita
B. Commissies
Het Hof en adjuncte leden uit de Landschap, gecommitteerd tot de zaken betreffende de politieke-beroeringen of plooierijen, vooral met betrekking tot de magistraatsbestelling te Nijmegen, Tiel en Zaltbommel. Na de dood van de stadhouder-koning Willem III (19 maart 1702) trachtten de vertegenwoordigers van de "gemeente", d.w.z. de gilden en schutterijen, op vele plaatsen in Gelderland hun oude invloed op de magistraatsbestelling te herwinnen en de zittende regenten, welke door de overleden stadhouder kort tevoren benoemd of bevestigd waren, te verdringen, 1702, 1703. 2 pakken
N.B. Na de dood van stadhouder-koning Willem III (19 maart 1702) trachtten de vertegenwoordigers van de "gemeente", d.w.z. de gilden en schutterijen, op vele plaatsen in Gelderland hun oude invloed op de magistraatsbestelling te herwinnen en de zittende regenten, welke door de overleden stadhouder kort tevoren benoemd of bevestigd waren, te verdringen.
De Staten van Gelre en Zutphen verklaarden deze handelwijze onwettig en droegen het Hof en zes toegevoegde leden uit de Landschap op een onderzoek in te stellen en de schuldigen te berechten en voorts kennis te nemen van geschillen tussen de magistraten en de vertegenwoordigers der "gemeente" in de steden Nijmegen, Tiel en Zaltbommel (18 en 26 juli 1702). Er werden twee advocaten, dr. Jacob Coets en dr. Andreas van Dam, tot substituut-mombers voor deze zaken aangesteld, omdat de momber der Landschap dr. David ten Hove, zoon van een in 1674 afgezette Nijmeegse regent en vermaagschapt aan enige aanhangers van de "nieuwe plooi", zich niet competent achtte om op te treden. Op last van de Staten maakten een aantal raden van het Hof en de zes adjuncten uit de Landschap van 4 tot 20 augustus een reis langs Nijmegen, Tiel en Zaltbommel onder opschorting van de zomervacantie van het Hof. Na thuiskomst zetten het Hof en de adjuncte leden uit de Landschap hun werkzaamheden voort en spraken op de landdag te Zutphen 5 december 1702 de sententiën uit in de voornaamste plooierijzaken. Enige zaken moesten nog worden aangehouden. De sententiën van 5 december 1702 werden gedrukt (Knuttel, pamflet no. 14842). Het archiefje loopt van juli 1702 tot in het voorjaar van 1703. Vergel. inv.nr. 2499. Men zie A. Brants, Bijdrage tot de geschiedenis der Geldersche Plooierijen, 1874, hoofdst. III en IV, en Dr. S.P. Haak, De Plooierijen, in het bijzonder in het Kwartier van Veluwe, Bijdragen en Meded. van "Gelre", XI, 1908, blz. 81-96. Zie ook 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 7345, en 0508 Handschriften Rijksarchief in Gelderland, inv.no. 194.
N.B. Na de dood van stadhouder-koning Willem III (19 maart 1702) trachtten de vertegenwoordigers van de "gemeente", d.w.z. de gilden en schutterijen, op vele plaatsen in Gelderland hun oude invloed op de magistraatsbestelling te herwinnen en de zittende regenten, welke door de overleden stadhouder kort tevoren benoemd of bevestigd waren, te verdringen.
De Staten van Gelre en Zutphen verklaarden deze handelwijze onwettig en droegen het Hof en zes toegevoegde leden uit de Landschap op een onderzoek in te stellen en de schuldigen te berechten en voorts kennis te nemen van geschillen tussen de magistraten en de vertegenwoordigers der "gemeente" in de steden Nijmegen, Tiel en Zaltbommel (18 en 26 juli 1702). Er werden twee advocaten, dr. Jacob Coets en dr. Andreas van Dam, tot substituut-mombers voor deze zaken aangesteld, omdat de momber der Landschap dr. David ten Hove, zoon van een in 1674 afgezette Nijmeegse regent en vermaagschapt aan enige aanhangers van de "nieuwe plooi", zich niet competent achtte om op te treden. Op last van de Staten maakten een aantal raden van het Hof en de zes adjuncten uit de Landschap van 4 tot 20 augustus een reis langs Nijmegen, Tiel en Zaltbommel onder opschorting van de zomervacantie van het Hof. Na thuiskomst zetten het Hof en de adjuncte leden uit de Landschap hun werkzaamheden voort en spraken op de landdag te Zutphen 5 december 1702 de sententiën uit in de voornaamste plooierijzaken. Enige zaken moesten nog worden aangehouden. De sententiën van 5 december 1702 werden gedrukt (Knuttel, pamflet no. 14842). Het archiefje loopt van juli 1702 tot in het voorjaar van 1703. Vergel. inv.nr. 2499. Men zie A. Brants, Bijdrage tot de geschiedenis der Geldersche Plooierijen, 1874, hoofdst. III en IV, en Dr. S.P. Haak, De Plooierijen, in het bijzonder in het Kwartier van Veluwe, Bijdragen en Meded. van "Gelre", XI, 1908, blz. 81-96. Zie ook 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 7345, en 0508 Handschriften Rijksarchief in Gelderland, inv.no. 194.
laatste wijziging 28-08-2023
1 gedigitaliseerd
totaal 1.021 bestanden
laatste wijziging 26-03-2024
21.034 beschreven archiefstukken
3.970 gedigitaliseerd
totaal 2.488.120 bestanden
Kenmerken
Datering:
(1425) 1543-1811 (1902)
Auteur:
A.J. Maris, H.L. Driessen/F. Keverling Buisman (Album advocatorum)/K.J.W. Peeneman
laatste wijziging 26-03-2024
21.034 beschreven archiefstukken
3.970 gedigitaliseerd
totaal 2.488.120 bestanden