529 Is te weten, zo twist en scheling geweest is tussen de erfgenamen en kinderen van zal. Stijnijen van Wagensfelt, als te weten Gysbert van Wagensfelt, Griet, Armgert, Met en Wilhem van Wagensfelts zoon, broeders en zusters, herkomende van hun zal. vader en moeder versterf: zo is tussen dezelve bij zegsluiden en dedingsluiden hierna beschreven als nl.: - vanwege Gysbert van Wagensfelt, Griet en Wilhelm zoon: Johan van Embrick en Johan van Eep, - en vanwege Armgert, Metten en des onmondigen hun aller zal. broeder kind dat met Armgert en Mett woont: Hartger Verweren Henrick Janss, bededingd en uitgesproken als hierna beschreven volgt: - In den eersten is bededingd, zo Armgert en Mett hun zal. moeder Stijnijen een tijdlang met kost, brand, wachting en alles wes zij in haar krankheid behoefd heeft, onderhouden hebben, dat Gysbert van Wagensfelt, Griet en Wilhems zoon vanwege zijn vader en het onmondig kind dat Armgert en Met bij hen in den huize hebben, Armgert en Met uitrichten zullen voor alzulke onderhoud 16 gelrese rijder gl., te weten alzo dat elk van de 4 voorgemelde personen daartoe geven zullen 4 rijder gl. uit hun eigen buidel; en zo Armgert en Met met hun moeder in den huize een tijdlang van jaren gewoond en hun [vereyge] gedaan hebben, zal zulks met alle wachting en onderhouding voorzegd dood en teniet gerekend zijn; - nog is bededingd, zo Armgert en Mett voorzegd Gysberts voorzegd vrouw bij hen in den huize gehouden en bezorgd hebben met kost en wachting in haar kraam een tijdlang en Gysbert voorzegd ook vóór en na gekomen en afgegaan is, dewijle zijn vrouw daar in de kraam lag, daar 7 goud gl. voor gerekend staan, indien Armgert en Met zulks met hun naburen bewijzen kunnen dat daar 7 goud gl. voor gerekend zijn; zo zal Gysbert voorzegd die betalen en, mochten zij dat niet bewijzen kunnen, zo zal men zulks stellen tot 2 goeder luiden zeggen; - nog is bededingd, zo Gysbert een schede met een panserdegen van vijftenhalve loot zilvers van Armgert heeft,

515 Comparuerunt Jacob Brouwer, Jacob Hoymaicker en Henrick Jelyss met recht gebaad om een getuig der waarheid te geven en: - Tuigt Jacob Brouwer woe dat Henrick Munter bij hem gekomen is en zijn gestalten gebreken te kennen gegeven heeft, waarop hem Jacob geantwoord dat het hem niet dienen zou langer zo te zitten, want zijn goed teniet gaan zou; en zei Jacob mede dat men zijn broeder Gysbert aanspreken zou om een goede maagd uit te gaan en die tot een echte wijf te nemen, waarop Henrick geantwoord dat hem zulks geenszins dienen zou, want hij zijner zinnen kwijt waar, en begeerde mede dat Jacob bij zijn broeder Gysbert gaan wilde en spreken met hem dat hij bij hem inkomen wilde en houden het huis en de brouwerij op; datzelfde heeft Jacob Gysbert Munter te kennen gegeven, die daarop voor antwoord gaf dat hem zulks geenszins dienende waar; - heeft Henrick Munter andermaals van Jacob begeerd dat hij Gysbert ditzelve woe voorzegd staat te kennen geven wilde, waarop Jacob Henriek voorzegd geantwoord dat hij andere goede luiden, als de burgemeester, bij hem schicken wilde om zulks met Gysbert te verspreken laten; - tuigt Jacob Hoymaicker dat hij nadertijd, als Gysbert Munter bij zijn broeder Henrick inge komen was metterwoon, bier gehaald heeft tot Henrick Munterss huis en dat hij het geld betaald heeft aan Gysbert Munter en zijn huisvrouw en aan anders niemand; en tuigt mede dat hij heeft zitten kallen met Henrick Munter, waar onder andere Henrick zich beklaagde dat hij zeer gebrekkelijk waar in zijn hoofd, waarop Jacob geantwoord dat hij zich dat zelf gedaan had, want hij zijn broeder met wijf en kinderen ingelaten had, waarop Henrick gezegd dat hij zijn broeder Gysbert met wijf en kinderen met zijn vrije wil ingehaald had, want hem anders niet diende; - tuigt Henrick Jelyss dat hij bier gehaald heeft tot Henrick Munterss huis, als Gysbert Munter bij zijn broeder Henrick ingekomen was,

511 Roloff voorzegd heeft gemaakt, geordineerd, opgedragen en met zijn vrije wil vertegen zijn testament tot zaligheid zijner ziel, staande op vrijes straten, ongehouden en ongeleid, in maniere hierna beschreven: - In den eersten geve ik Stynken een koe en een kalf en Roloff ook een koe en een kalf en het bonte paard of merrie met de karre en met alle zijn toebehoor zal Roloff ook hebben; - Item Jenneken, mijn maagd, zal hebben 12 rijder gl. voor verdiend loon en een kalf; - Item Styngen en Roloff zullen ook hebben alle rede kost half als vlees, boter, spek en daartoe zullen zij hebben 6 malder rogge onder hun beiden; - nog zal Roloff hebben dat ene bed in de achterkamer met zijn toebehoor en dat andere bed hoort Styn toe; - Item Meester Borchart, mijn neef, zal hebben de hofstad opten Alden Wyer, [waarop] het huis en de spijcker gestaan heeft, en zolang Meester Borchart hier niet is, zo lang zal Wychman gebruiken; - Item Meester Jacob Caniss en Wychman zullen hebben het versterf van Ott van Hoickelom, wes hun daaraan verstorven is, uitgescheiden de kamp, te Ysseloord gelegen tussen Monyckhuyserham en Gaert Gaymyss ossenweide; - Item Wychman zal nog hebben de weerd, die Toffer van Ruytenborch nu ter tijd nog "onderwyndt", die hem aankomt met recht, en de schuld van Bentynck; - Item te Voorst zal men geven om spinding aan de huisarmen 3 rijder gl.; - en de kerk te Voorst zal hebben 2 rijder gl.; - Item "lieff suster, soe gy myn erffgenaem zyn", is mijn begeren en bidde U en mijn nicht Treess vriendelijk dat gij doch onderhouden wilt deze 3 wezen gelijk ik gedaan heb, opdat zij tot mensen komen mogen, want zij geen troost op aarde hebben of weten wie hun onderhoud doen kunnen dan gy alleen met Uw kinderen, waar gij Gods loon van hebben zult; - Item of ik nog een memorie maakte Senter Claess, dat zal ook van waarde wezen gelijk dit andere dat ik gemaakt heb; - Item alzulk gewas als ik zal krijgen van de 6 morgen te Ysseloord,

481 Tuigen burgemeesters, schepenen en raad met de oude en nieuwe gildemeesters der stad Arnhem dat zij gehoord hebben dat Meester Gerlych Doeyss voorgaf dat de 2 raadsvrienden der stad Nijrnegen, die de stad Arnhem meebrengen zou, volkomen macht hebben moesten van de stad Arnhem ingelijken de 2 raadsvrienden der stad Deventer, die door Meester Gerlych daartoe te kiezen en te volmachtigen en zijner volkomen macht hebben zouden; wes die 4 handelende en uitsprekende werden, die uitspraak zouden Meester Gerlich Doeyss en de stad Arnhem achtervolgen en volvoeren, waarmede de stad Arnhem en Meester Gerlich tevreden geweest en daarop de dag en de bijkomst beraamd en alzo van de ander gescheiden; [N.B. bovenstaande tekst doorgehaald] en dan: en tuigen dat het zich begeven heeft, zo de stad Arnhem en Meester Gerlich Doeyss twistende waren der zegel en brieven en rekenschappen halve, waarom de stad Arnhem wilde doen zoeken als het billijk waar, zo heeft de stad Arnhem zulke gebreken gesteld aan 2 raadsvrienden der stad Nijmegen, die der stad Arnhem volmachtiger zijn zouden, bij alzo dat degenen die vanwege stad Arnhem binnen Deventer komen zouden, vrij, vast veiligheid en geleide hebben zouden aan en af te komen en te reizen; ingelijken heeft Meester Gerlich Doeyss de gebreken gesteld aan 2 raadsvrienden der stad Deventer, die hij daartoe kiezen en nemen zou, die ook zijner volmachtig zijn zouden, en dat dezelve des anderen daags na Sente Valentijnsdag binnen Deventer zijn zouden, en wes die 4 hun beider twisten halve overdragen en uitsprekende werden, dat beide partijen die uitspraak achtervolgen en volvoeren en daarvan volkomen macht van de stad de richter Wynant Dornynck, Poelwyck, Eyll, Daem van Delen, Cruytzenach, Prisichoff, de gildemeesters Geryt then Broick, Thoniss Goltsmyt, Herman Brouwer, Gysbert van Schewychaven en Elbert Janss; voor schepenen Jan van Mekeren en Arnt van den Gruythuyss;