10 Schepenen in Oyen oorkonden, dat Floris van der Dussen en Johan van Erpe voor de betaling van 440 rijnsche guldens, welke Floris c.s. schuldig is aan Gherit Becker, als onderpand stellen hunne goederen ca., gelegen in het gericht van Oyen, afkomstig van Aernt van der Dussen.
Gegeven in den jaer ons Heren dusent vierhondert sueven ende viertich op Sunte Andryes' avont des Heylighen apostels.
Oorspr. (Inv. nr. 5), met het geschonden schependomszegel en de geschonden zegels van Floris van der Dussen en Johan van Erpe in groene was.

11 Matheus Voss en Johan Voss, tijnslaten van Cornelys van Marwick, oorkonden, dat Gaert Jans zoon en diens vrouw Lijsbeth aanhun tijnsheer Cornelys van Marwick opdragen een jaarlijkschen tijns van 1 pond kruidnagelen, genaamd garioeffels, gaande uit hun huis c.a. te Loer.
In den jaer ons Heren dusent vierhundert acht ende veertich up Sunte Silversters dach dis(sic) Heyligen Paus. Oorspr. (Inv. nr. 80), met de geschonden zegels der oorkonders in groene was.

13 Derick Spronck verpacht aan Johan Moir en diens vrouw Jutte een hof en verschillende stukken land, waaronder den Netacker, den Steenacker en het Cloetken, gedeeltelijk gelegen aan den weg naar Wycken, alsmede het Krumme Eckerken, gelegen bij het dorp Wycken.
Gegeven in den jair onss Heren dusent vierhondert ende vijfftich sneisten Dinxdaigs nae Sonte Laurencius' daeh martiris.
Oorspr. (Inv. nr. 53), met het zegel van den oorkonder in groene was.

14 Gijsberth van Bronckhorst, heer tot Baetenburgh en tAnholtt, erkent schuldig te zijn aan zijn broeder Henrich van Bronckhorst, heer tot Gronsfelt en Rimberge, 1000 rijnsche guldens, te betalen op den eerstkomenden Paaschdag.
In den jaeren unss Herenn duysent vierhondert twee ende vijfftich des Maenendages naest Sent Katharynen dage der Heyligen jufferenn.
a. Ongedateerd afschrift (eerste helft der 16e eeuw) (Inv. nr. 12).