229 Tuigt Wyer Wilhemss dat hij daar bij geweest en gezien heeft dat Brant van der Schuyr heer Wilhem van der Ehem leende eerst 3 rijder gl., die hem Jacob van Tuyll afgewonnen heeft; daarna nog 2, die Jacob ook gewonnen heeft tot 7 rijder gl. toe en voorts gehoord heeft dat Brant zei tot heer Wilhem dat hij hem 7 rijder gl. geleend had, waarop heer Wilhem geantwoord dat Brant dat loog; hij had zelfs gelds genoeg;hij moest zijn moeder wel zo doen, waarop Brant geantwoord: "Gy vertwyvelde paep, ick dorste U waell doer die mylte stoeten" en greep zijn mes van de "koytzen" en had dat mes ter halver schede uit, die Jacob gescheiden en van de ander gehouden heeft, waarmede heer Wilhem is gaan zitten en sliep; en daarna hebben Brant en Jacob "gekoepslaicht" om een oort van een gulden en Brant heeft Jacob die 7 rijder afgewonnen en nog 5 daar toe, waarmede heer Wilhem wederom wakker geworden is; zo heeft heer Wilhem met Jacob willen spelen in den urede; zei Jacob: hij wilde wel met hem "koepslaegen" om een oort van een gulden, indien Brant meespelen wilde; en zo Brant niet spelen wilde, heeft heer Wilhem de maagd het "breth" heten halen, des de maagd niet gaarne gedaan had, dan liever gehad dat heer Wilhem te bedde gegaan had; - zei Jacob: "wyll gy hebben dat ick myt U spoelen sall, soe seth gelt by", waarop heer Wilhem opgestaan en gehaald een buidel met zilvergeld en wierp dat tezamen op de tafel; - zei Jacob:daarop wilde hij niet spelen; - zei Brant: "heer Wilhem, neve, ick will U noch waell twe ryder gl. leenen", die Jacob gewonnen heeft; en Brant heeft heer Wilhem nog geleend 2 rijder gl., waarvan Jacob 1 gewonnen en heer Wilhem de rijder gl. wederom gewonnen; en heer Wilhem liep op en haalde een buidel met geld en wierp die opter tafel, waarmede Brant en die anderman te bedde gingen; zo zijn Jacob en heer Wilhem blijven zitten spelen wel 3 spel en zijn in de 3 spelen twistende geworden; en,

219 De Ernfeste en vrome Rutgher van Schuller, haeffmeister en ambtman tot Salyngen, heeft met zijn vrije wil verlijd en bekend - Zo Sweder van Broickheze en Bele, zijn echte wijf, een tijd vergangen een huis en hofstad gekocht hebben gehad van Zybert van Bueren en Joffer Merry, zijn echte wijf, moeder van Joffer Margareten van Herde, echte huisvrouw van Rutgher van Schuller voorzegd, gelegen binnen Arnhem in de straat, waar men uit Sunt Johans hal gaat naar de Nieuwe markt tussen huis en hofstad van wilner Derck Kivit op de ene zijde en huis en hofstad van Johan van Dansch op de andere zijde, alles naar inhoud schepenbrief, daarvan wezende, bezegeld met de zegels van Hermen van Wy en Wynant van Doernynck, schepenen te Arnhem, en waarvan de datum is 6a post Exaudi 1517, en zo dan Joffer Merry voorzegd hetzelve huis en hofstad voorzegd in tucht gehad en bezeten en niet machtig is geweest erfelijk te verkopen en te vertijen, want aan Sweder en Bele e.l. voorzegd metter zelver koop en vertichnisse niet naar recht en gewoonte der stad Arnhem genoegzaam verwaard en gevestigd zijn want tot hetzelve huis en hofstad Rutger van Schuller en zijner Liefde huisvrouw toegescheiden en toegedeeld zijn; dat Rutgher van Schuller voorzegd dezelve koop en vertichnisse naar luid der schepenbrief voorgemeld geconfirmeerd en bestedigd heeft in aller mate of zijn Liefde en zijn huisvrouw die koop met Sweder en Beel e.l. gehandeld en de vertichnisse daarvan beide inhoud der schepenbrief gedaan hadden en dat door tussenspreken van ettelijke goede vrienden inhoud ener notul, daarvan wezende; en heeft Rutgher van Schuller voorzegd beloofd voor Joffer Margareten van Herde, zijn Liefde huisvrouw, zo bald zij binnen Arnhem komen zal, zij ditzelve gelijk voorzegd mede believen en bewilligen zal, doch met zulk voorbehoud zo Zybert van Bueren en Joffer Merry, zijn echte wijf en moeder van Joffer Margareten voorgemeld,

59 Voor schepenen Dornynck en Delen zijn gekomen Hensken van Gelre "vertweyffel", Derick van Xanten, zijn luitenant van Herman van Zutphen, "hoeffman", Johan van Hoekelum, zijn vendrig, en Sander van Gelre, zijn "weyfell", met recht besat om een getuigenis der waarheid te geven wes hun wittig en kondig is, toen zij als beveelsluiden van Herman voorzegd in den jare van 1536 van Kouverden in den Dam getagen zijn; In den eersten tuigt Hensken van Gelre voorzegd dat hij van zijn "houptman" Hermen voorzegd te Belyenwolde in Westerwoldenland afgevaardigd is voor "scheyffs" aan mijne genedige lieve heer milder gedachtenisse om geld tot behoef van zijn knechten; heeft zijn vorstelijke genade Hensken voorzegd met "scryfft" en geld doen "verdingen", te weten met 200 gl., als de heer ter tijd gevende was aan rijder gl., met welke penningen Hensken voorzegd ijlende van Arnhem naar zijn "houptman" gereisd is, en heeft zijn "houptman" gevonden te Repshokt in Oostvriesland, waar Meynart van den Ham ter tijd als een "averst" met de "verlaeren" hopen van knechten geweest is; en heeft Hermen voorzegd deze 200 gl. voorzegd te Witmonde in de "vleck" overgeteld in presentie van Derick en Sander voorzegd als zijn beveelsluiden; verder tuigt Hensken voorzegd dat hij van zijns "houptmans" Hermen eigen mond gehoord dat Meynart voorzegd hem geleend had, waarvoor hij zijn handschrift gegeven had aan Meynart, 300 gl. en 50 Jochum dalers; daarna zijn zij sampt met Meynart in den Dam getagen en na opgeving des Dams is Hensken wederom "ambassiaetsche wijse" gereisd vanwege Hermens knechten naar mijnen genedigen lieve heren, milder gedachten, om betaling des Dams, gemerkt hun "venlynghs" bestelling niet op koning Weede van Denemarken hield dan op zijn vorstelijke genade; Dus heeft zijn vorstelijke genade eerlijk doen handelen met de hopen en een iegelijk 2 maand "solts" doen geven en wel betalen elk naar advenant van zijn "betzoldonghe", des zich de knecht hogelijk bedankten, en Hermens "venlijn"

69 Comparuerunt Henrick die Groyff, erfvoogd tot Ercklens, en Meester Jacop Ruyter met recht gebaad om een getuigenisse der waarheid te geven en heeft Henrick die Groyff voorzegd getuigd en gezegd dat hem wittig en kondig en geschied is dat de heer van Hoechstraeten ter tijd toen de tractaat tot Gorinchem tussen Keyz. Mat. en onze genedigde lieve heer hertog tot Gelre, hoogloffelijker gedachten, gemaakt werd, voorgegeven [heeft] en als momber zijner huisvrouw de belening van het huis en de stad te Cuylenborch en de Scheynckhoff, tot Kesteren gelegen, gesonnen [heeft] en mede begeerd heeft de heerlijkheid en lenen voorzegd de heer van Pallant op te dragen en over te geven; daarna heeft zich begeven dat Elbert van Pallant, drost te Huessen, etc. in vordering aan de onze genedige lieve heer voorzegd geweest is om de belening vanwege de heer van pallant als voorzegd te verwerven, waarvoor zijn vorstelijke genade gesonnen te hebben 2000 gl., en de drost voorzegd vanwege de heer van Pallant in "boet" te geven en, zo dan Henrick die Groiff voorzegd verhoopte tussen beiden een middel te vinden, dat niet wezen wilde, is de belening alzo verbleven; voorts heeft Henrick die Groyff voorzegd getuigd en gezegd - Zo na de inkomst ons genedigde lieve heer tractaten gemaakt zijn geworden tussen koning Phs. en onze genedige lieve heer voorzegd, waarover bisschop Ffrederick van Baden sequester van beide vorsten gekoren geworden is, daarvoor dagvaarden gehouden zijn te Wyck en 's Hertogenbosch, op welke tractaten en dagvaarden verdragen geworden is dat de vasallen en leenluiden zouden blijven staan in hun leenweer bis totter uitdracht van der twisten en schelingen tussen beide vorsten was; heeft Meester Jacop Ruyter getuigd en gezegd dat hem wittig en kondig is, zo heer van pallant tot zijnre E. belening niet geraken konde gelijk voorzegd, dat ettelijke "geschickten" van zijne E. binnen Arnhem geweest en daarop voor ettelijke van zijnre vorstelijke genade raden en dienaars