356 Tuigt Thonyss Goltsmyt woe dat Wilhem Hoeffsmyt een zondag naastverleden in zijn huis gekomen is en naar Thonyss gevraagd heeft; zo is Thonyss met zijn huisvrouw uit geweest te gaste; zei Wilhem tot Thonyss huisgezin dat Thonyss des anderen morgens te acht uren het gilde zou doen baden bij malkander te komen; datzelve heeft Thonyss huisgezin hem gezegd, als hij te huis kwwam; des morgens heeft Thonyss zijn knecht tot de gardiaans gezonden en zulks te kennen gegeven; zijn de gardiaans bij malkander gekomen en zich beradende denzelven nutter geraden beducht, dan te laten doen; tuigt Ffranss Hoeffsmyt woe dat Thonyss Goltsmyt knecht maandagmorgens bij hem gekomen is vóór zijn bedde en heeft hem gevraagd of men de gilde bijeen baden zou, waarop Ffranss geantwoord dat hem daar niet van gezegd waar; Is Evert Slaetmaicker bij hem gekomen als een gardiaan en zijn Ffranss en Evert tezamen gegaan vóór Wilhem Hoeffsmyts bedde en hem gevraagd door wat oorzaak dat men de gilde baden zou; zei Wilhem dat Gysbert van Brienen een zondag avond gezeten had Opter Munten en gezegd dat hij zegel en brief van de stad Arnhem, de 6 gildemeesters en de 24 burgers in zijn kist zou hebben liggen dat hij der stad weerd gepacht zou hebben 6 jaar lang, waarop Ffranss geantwoord en gezegd dat hij wilde dat Gysbert van Bryenen een "droiss" in zijn bek had met zijn gekke kallen; en verder zijn aldaar geen woorden gegaan; tuigen Jan van Koisfelt, Jan van Elst en Balden Pelsser woe dat zij gekomen zijn in Deriek Serriss huis om aldaar te eten en zijn gaan zitten eten; zeiden Steven then Westenenge en Gaert Rademaicker en Jan Glasmaicker: "nu siet men waer die affgesneden mensschen sitten"; hebben Jan van Koisfelt, Jan van Elst, Balden en Zebuiss Gracht geantwoord van wat zaak of handeling dat herkwame; zeiden zij wederom dat de 6 gildemeesters met de 24 gescholden waren voor dieven,

353 Comparuerunt Derck Hey, Johan Mesmaicker, Arnt Sweertffeger en Derck Zerriss met recht gebaad om een getuigenis der waarheid te geven en hebben Derck, Johan en Arnt voorzegd getuigd en gezegd dat het zich begeven heeft op Zondag verleden over 8 dagen dat zij met meer anderen gezeten hebben In der Munten en hebben aldaar de "dweel" van Hartger Verwers kind verdronken, waar Ghysbert van Brienen bij is geweest en onder andere zei woe dat hij zegel en brief had van de stad Arnhem en 6 gildemeesters en van de 24 en die daar over gezegeld hebben, in zijn kist liggende, van de pachting van de weerd, waarop Wylhem Hoeffsmyt zei dat dat niet waar waar; waarop Ghysbert zei: het waar waar, het had hem 1 gl. gekost; waarop Wylhem weder zei dat hij dat niet geloofde en wilde met hem op dat ganse gelag wedden en zei mede: "Is dat waer, soe hebben ons gildemeister en gardiaens gedaen als schelmen ende boeswyohter en nyet als sy ons gelaefft hebben"; voorts hebben Derck en Jan getuigd en gezegd dat het zich begeven heeft des anderen dages in Derck Serris huis dat weder woorden gevallen zijn van deze voorzegde handeling, waar Wylhem toen onder andere zei: hadden zij dat gedaan gelijk voorzegd, zo hadden zijn gildemeesters en gardiaans niet gedaan als zij het gilde beloofd hadden, dan als schelmen en booswichten zo ver Gisbert de verzegeling had gelijk als voorzegd staat; hebben Derck Zerris en Johan Mesmaickergetuigd en gezegd dat zich begeven heeft op dinsdag daarna dat zij gekomen zijn vóór Jan Tynnegieters deur en zeiden tot Jan Tynnegieter: "woe maicktyt aldus ghy gardiaens dat ghy gescholden wardt"? zei Jan: "woe soe"? zeiden zij woe dat Wylhem Hoeffsmyt "gild oer" schold voor schelmen en booswichten bij alzo zij zegel en brief van de weerd overgegeven hadden; zei Jan Tynnegieter tot Ghysbert van Brienen: "Swager, dese brabbelly hebben wy van u"; zei Ghysbert: "woe soe"? zei Jan:

286 Zo twist en schelinge is tussen heer Wilhem van Halderen, pastoor te Huessen, met zijn adherenten aan een, en Jacob Troess als man en momber zijner huisvrouw Johanna met haar kinderen, nl. heer Henrick, Eeffsche en Meester Wilhem Tymmerman als man en momber zijner huisvrouw anderdeels des versterfs, erfs en goeds halve, dat Jan van Vlyemen en Jutte van Vlyemen, Jans voorzegd huisvrouw, nagelaten hebben, rede en onrede, roerende en onroerende, niet daarvan uitgescheiden; welke twist en schelinge beide partijen voorzegd "geschaeten", uitgegaan en verpeent hebben aan hun zegsluiden met voorwaarde of het zaak waar dat de gekoren zegsluiden niet eens geworden konden, zouden zij een overman nemen en kiezen [enz.], waarop de gekoren zegsluiden eendrachtelijk een overman gekozen hebben, nl. Wilhem Hynckert, richter te Arnhem, zo wes die zelve hun twist en geschelen des versterfs voorzegd halve uitspreken zou, daarmede zouden beide partijen gescheiden zijn en blijven bij de peen woe voorzegd staat; en daarop schijn en bescheid van beide partijen ontvangen, doorzien en overwogen naar zijn beste verstand en beleringe; In den eersten bevindt men in de signaat wie Jan van Vlyemen heer Wilhem van Halderen, pastoor, voor zijn rechte erfgenaam gemaakt heeft onwederroepelijk, alles naar luid des signaats; heeft evenwel de pastoor voorzegd enen Jan van Vlyemenss erfgenamen afgekocht diens gerechtigdheid, die hij mocht hebben aan het versterf voorzegd, des alles de pastoor voorzegd niet nodig waar geweest nademaal hij een rechte erfgenaam van Jan voorzegd gemaakt was; en daarna gekomen is Jan van Ryenen, gemachtigde van heer Henrick en Eeffsche, zijn zuster, die hebben gekocht alle de gerechtigdheid, alles naar wijder inhoud eens schepenbriefs van Uechelen, welke koping van geen waarde kan wezen, nademaal Jan van Vlymen in zijn leven zelf heer Wilhem van Halderen een onwederroepelijk erfgenaam gemaakt heeft naar luid des signaats voorzegd;

237 In den naam ons heren amen; Kentlijk zij alle luiden en een iegelijk die dit tegenwoordige instrument zullen zien en horen lezen dat in jaar ons heren duizend vijfonderdveertig, Indictie de dertiende, de 30e dag oost, voor mij notarius, en getuigen, hierna beschreven, gekomen en verschenen is de Eerbare persoon Kathryna van Dueren, krank wezende van lichaam, dan nog wittig van hart en verstand en gaande en staande, aanmerkende en verziend niet zekerer dan de dood en niet onzekerer dan de ure des doods, en beeft gemaakt haar testament en haar uiterste wille in deze vorm, hiernabeschreven: - In den eersten beveelt zij God van hemelrijk haar ziel en haar lichaam der heiligen kerk; en heeft begeerd haar begraving ten Observanten binnen Arnhem; en heeft dezelve tot behoef der costerie des convents haar opgeslagen "hoeuck", haar beste zwarte tabbert, haar "sanswynsche" rok en alle haar hoofddoeken [gegeven]; - ook geeft zij datzelve convent tot behoef van hun ziekenhuis haar bedde met de laken en kussen en alle toebehoren; nog haar potten, schotels, kannen en voorts al dat daar is totter keuken; - deszelven convents nog een kist, die tot Potouwen huis staat, met hetgeen daarin mag zijn, hetwelk [, als zij bekent,] niet veel te beduiden heeft; - en zo zij ook bekend heeft geen rechte echte erfgenamen te hebben en geen erfgoed van zal. heer Henrick van Boch [, waar zij rechte echte erfgenaam van was,] ontvangen, dan hem dat heeft laten maken en geven waar het hem beliefde, heeft zij haar huizing en hofstede in testament gegeven en gemaakt tot behoef des Observanten convents; - Item nog geeft zij de geestelijke vaders en provisoren als nl. Sander Bentynck en Johan van Ratyngen indertijd en hun nakomelingen 1 horns gl. jaarlijks uit huizing en hofstede van zal. Lubbert die brouwer, staande op de hoek van de Nystad over de brug, welke horns gl. voorzegd diezelve geestelijke vaders en provisoren indertijd het