107 Kaerle, Roomsch keizer enz., bepaalt, dat de huwelijksche voorwaarden, vermeld in de brieven d.d. 1549 Juli 13 en September 4 (zie Reg. nrs. 105 en 106), waardoor deze gestoken is, na te zijn overgelegd in den Grooten Raad te Mechelen, moeten worden nagekomen.
Gegeven binnen onss stede van Mechelen upten vijfentwintichsten dach van Septembre in den jaere onss Heeren duysent vijfhondert neghen ende viertich van onsen Keyserijcke t XXXe ende van onss rijcke van Spaengnen, beyde Cecilliën ende anderen t XXXIIIIe.
Oorspr. (Inv. nr. 20); het zegel van den oorkonder is verloren.

106 Burgemeesters, schepenen en raad van Asperen oorkonden, dat Herman van Bronckhorst, heer tot Batenburch en Steyn, diens vrouw Peternelle van Praet, hun zoon Willem van Bronckhorst, Anna van Praet, vrouwe van Moerkercken, Dranoultre en Merris, hare dochter Jhanne van Sint Omars genaamd Morbeque, vrouwe van Boezinghe, Wessel van den Boetzeler, heer tot Asperen en Langeraeck, en andere huwelijksvrienden bij het huwelijk tusschen bovengenoemde Willem en Jhanne, eenige personen benoemen, om namens hen bij den Keizer of elders bevestiging te vragen van den inhoud der huwelijksche voorwaarden, vermeld in de acte d.d. 1549 Juli 13 (zie Reg. nr. 105), welke in dezen is opgenomen.
Gegeven in den jaere ons Hoeren duysent vijffhondert negen ende veertien den vierden dach Septembris.
Oorspr. (Inv. nr. 20), met het geschonden stadszegel in groene was en de ondertoekening van den secretaris van Asperen, Johan Aerts zoon.

35 Johan van Bronckhorst en van Bathenborch, vrijheer tot Remborch, landdrost, verbindt zich, om, indien hij zonder nakomelingen komt te overlijden vóór zijne moei Katherina van Bronckhorst en van Bathenborch, weduwe van Johan van Alpen, ridder, den hof genaamd Beynhem met 15 katersteden in Duyffell in het kerspel van Keken, welken Katherina hem had opgedragen, weder aan haar te doen terugkeeren met uitzondering van eenige renten, terwijl, wanneer zij eerder overlijdt, bij haar dood voldaan zullen worden beschouwd de 1100 Philippus schilden enz., waartoe zijn oom Herman van Bronckhorst en van Bathenborch, heer tot Steen, zich tegenover wijlen diens broeder Henric van Bathenborch verbonden had als bijdrage tot een huwelijksgift voor hun zuster Katherina.
Gegeven in den jair ons Heren duysent vijffhondert ind darthien op Manendach neest den Sonnendach Judica in der Heiliger Vasten.
Oorspr. (Inv. nr. 77), met de geschonden zegels van den oorkonder, van zijn neef Derick van Bronckhorst en van Bathenborch, maarschalk, en van zijn broeder Derick van Bronckhorst en van Bathenborch, heer van Honepell, in groene was.

96 De notaris Henricus Lambertus' zoon van Nystelre instrumenteert, dat de in den brief d.d. 1547 Mei 11 (zie Keg. nr. 95) genoemde gemachtigden van Herman van Bronckhorst, heer tot Bathenburg en Steyn, tevens optredende voor stad en land van Bathenburg, protesteeren tegen de in genoemd schrijven vermelde Clevische schatting, waarbij zij de gronden uiteenzetten, waarop hun protest berust.
Aldus gedaen ind gheschiet bynnen der stadt Nijmmegen Coelsche creisdomps, then woenhuyse Lamberts Valckenburg genoempt In den Swaen, gestaende aldair aen die merckt, in den jaere, indictie, maent, dach, ure ind paeusdomps voirser. (in den jaeren van der geboirten desselffz ons Heren duysent vijffhondert ind soevenenviertych der vijffter indictie, den vierthiensten dach der maent van Mey theen thien uren off daer omtrent to voirmyddaghe, spaeusdomps ons alre heylichste in Gode heren ind vaders heer Pauli, van der voirsinicheit Godtz des dorden paeus van den name, in zijnen derthiensten jare).
Oorspr. (Inv. nr. 16), met de signatuur van den notaris.