304 Zijn gekomen Wychert then Haeff en Derick van der Ho[e]ven met recht gebaad door Andries Schymelden en Bernt van Holthussen, scholt, met anderen om een getuig der waarheid te geven en hebben getuigd en gezegd bij de eed, die zij de stad Arnhem gedaan hebben dat zij des vrijdags na Sente Johansdag Decollationis lestleden ter begeerte van beide zijden daarover en aan geweest zijn en hebben helpen dedingen gebreken, wezende tussen de voorgemelde Andries Schymelden en Bernt van Holthuss[en] en Henrick Sluyter als van zulke schuld als Alphert Schymelden met zijn broeder de voormelde Henrick Sluyter schuldig is, herkomende van deels eerbrieven, waarmede Henrick Sluyter voort zeggende is 2 verscheiden sommen, in die eerbrieven begrepen, waarop Andries en Bernt voorzegd met de hunnen zeggen: zij waren de voormelde Henrick Sluyter [niet meer] schuldig dan de eersumme, die lest gegaan was, want Johan en Geryt Schymelden, gebroeders, de eerste schadeloosbrief niet bezegelen wilden, en zo zijn die brieven de oude met de nieuwe tezamen in handen van Willem Borren blijven liggen; en zo is onder andere door dezelve gededingd dat Andries en Bernt van Holthuss[en] met de hunnen de voorgemelde Henrick Sluyter afdoen en betalen zullen zulke schuld als hij Johan van Suerhusen te doen had naar vermogen van een bezegelde brief die zij Henrick Sluyter hetgeen van Johan van Suerhusen werven en leveren zullen, en zouden hem voorts betalen hetgeen zij nog schuldig waren van achterstedige rente als van zulke 23 gl. als zij hem jaarlijks geven, en alsdan zou Henrick Sluyter de leste eerbrief, wes die vermocht in dezelve summe en op dezelve datum aan kosten, doen vernieuwen en schrijven en die zouden bezegelen Peter van Steenbergen van Nyebeeck, Andries Schymelden, Bernt van Holthuss[en] en Johan Gruyter; daarop zeiden Andries en Bernt voorzegd: zij wilden een andere goede man in Geryt Schymelden stede "beden", die medezegelen en laven zou;

303 Zijn gekomen Henrick van Huess[en] per Hanss [onleesbaar] en Gysbert van Aller van Stoutenborch en zijn hun gebreken en schelinge, die zij met de ander te doen hebben, herkomende van Hermen die Voss van Steenwyck, verbleven bij Garselis van Scherpenzeell, richter te Arnhem, Jan Gruyter, Sander Tengnagell en Borchert van den Nyenhuyss, wes en die daarvan uitzeggen en overkomen als te weten [dat] die 4 genoemde personen bedunken dat Gysbert van Aller de voorgemelde Henrick van Huess[en] wat plichtig te doen was naar vermoge des gerichtsboek van Veluwe, Gysbert Henriek voorzegd doen en betalen zal wes zij daarvan uitsprekende worden zonder wederzeggen, beheltlick Henrick van Huess[en] zijn aanspraak op Franss die Voss instede van "ticht" op Hermen die Voss, zijn broeder, des Franss voorzegd ook alzo tevreden was en overgaf, en of zich bevond en de voormelde personen bedunkte dat Gysbert van Aller de voorgemelde Henrick van Huess[en] naar vermogen des gerichtsboek van Veluwe niet te doen of schuldig was, zal Henrick van Huess[en] buiten schade van Gysbert voorzegd betalen zulk gelag als met name 6 Rijnse gl., die daar in Hill Hugen huis op gesat en verdaan zijn, waarvoor Wychman van Eymeren en Borchert van den Nyenhuyss beloofd hebben, en bevond zich anders, zal dat voorgemelde gelag van 6 gl. mede [gevorderd] worden, en de richter Garselis van Scherpenzeell, Jan Gruyter, Sander Tengnagell en Borchert van den Nyenhuyss hebben deze gebreken voorzegd aan zich genomen om een uitspraak daarvan te doen des maandags op Sente Elizabethsdag vidue toekomende bij verlies deszelven gelags van 6 Rijnse gl. [enz.]; Hierop zijn de voorgemelde 4 zegsluiden als Garselis van Scherpenzeell, Johan Gruyter, Sander Tengnagell en Borchert van den Nyenhuyss op Sente Elizabethsdag voorzegd vergaderd en hebben een uitspraak dasrvan gedaan als hierna beschreven volgt:

301 Wij , Winant Ridder en Hermen van Wye, schepenen der stad Arnhem, tuigen met deze open brief dat voor ons gekomen zijn in schependom Gerit van Arnhem en Joffer Alyt, zijn echte wijf, en Joffer Johanna, echte wijf voortijds van Ghysbert van der Hoeven, en hebben opgedragen en met hun vrije wil vertegen Wilhelmus ten Alden Wyer een hofstede, gelegen tussen erfenis van Meester Peter van den Gruithuiss, canonick van Sente Walburgen te Arnhem, op de ene zijde en huis en hofstede wilner [Mette Wouben] op de andere ziJde, strekkende met de einde aan erfenis van Gerit , Joffer Alyden en Joffer Johanna voorzegd, waar Wilhelmus voorzegd de drup behoudt tot [aver] waart Gerits, Joffer Alyden en Joffer Johanna voormeld [erfenis], buiten de nieuwe muur, die Wilhelmus voorzegd heeft doen maken van de ene einde tot de ander, alzover als Wilhelmus hofstede strekt in alremate als deze voorzegde hofstede van de voormelde alinge erfenis ge[?]en Wilhelmus voorzegd verkocht en opgedragen is door Wynant [Ridder], hetgeen Johan van Apelteren heer Henrixss, heer tot Persingen, en Joffer [Ag]nitta, zijn echte wijf, mede geconsenteerd en beliefd hebben, toen deze huizing en hofstede aan Gerit van Arnhem en Joffer Johanna voorzegd kwam naar uitwijzing der schepenbrieven, die Wilhelmus daarvan heeft, in voorwaarde dat Wilhelmus voorzegd geen opgaande lucht hebben mag noch maken zal in de achterste muur van zijn hofstede, gelegen naast erfenis voortijds van Johan van Apelteren, waar hij de drup buiten behoudt, gelijk voorzegd staat, dan Wilhelmus voorzegd mag in dezelve muur lucht van glazen maken tot zijns orber en onbekroent van iemand; voorts meer zo hebben Gerit van Arnhem, Joffer Alyt, zijn echte wijf, Joffer Johanna en Wilhelmus voorzegd met malkander een wissel gemaakt met consent der schepenen van Arnhem van 7 oude schilden 's jaars erfelijke rente,

259 Jacop Ridder, schepen, tuigende over hem zelf, en Jonffr. Katherina, zijn vrouw, bekennen van goeder gerechter wettelijk bekende schuld schuldig te wezen Henrick van der Kuyll als een toevenger en in behoef des besloten Jonfferenkloosters van Bethanien, vóór Arnhem gelegen, 1000 enkele keurvorster overlenssche Rijnse gl., te betalen op de heilige Pinksterdag nu naastkomende over 5 jaar en waar het zaak dat Jacop en Jonffr. Katherina de voorzegde summe gelds niet betaalden, zullen zij de voorgemelde summe alsdan theindens de voorgemelde 5 jaar hun tweeer leven lang aan zich mogen houden en daar alle jaar op alle termijnen voorzegd daarvan te rente geven van 20 des principaals ter tijd toe en zolang wes zij de voorgemelde summe gelds met alle achterstedige rente hebben opgelegd, vernoegd en betaald; et si defectus fuerit sub expandatione van huis en hofstede dat zij nu ter tijd bewonen, gelegen in de Koningstraat achter het Oude kerkhof, met zijn toebehoor in Arnhemmerbroek en een morgen, gelegen in Palude in de Lange weyde, een kempken lands, gelegen aan dat "smaell dycksken" en een halve morgen lands, gelegen in de Begynenweyde, en 5 scharen, gelegen in Coppensweyde; - Item uit 28 Rijnse gl., die zij hebben uit de kist van Arnhem; - Item uit dat Vosshaell 3 enkele gl.; - Item uit den Padmoss, nu ter tijd van Johanna van Dunen, 3 gouden Rijnse gl.; - Item uit huis en hofstede van Hermen Slyndewater, daar allernaast gelegen, 2 oude schilden; - Item uit huis en hofstede der Jonffer van Wylp, gelegen achter het Oude kerkhof, 4 oude schilden; - Item uit [Wolter] Kemerlincx huis, gelegen opten Beke, 6 oude schilden; - Item uit huis van Geryt van Ryn in de Bakkerstraat, 5 [blau] gl.; - Item uit huis van Jorden van Wenchem 1 gouden kroon en 1 paar "capuyn"; - Item uit den Raylant 4 oude schilden;