1080 Comparuerunt Henrick van Vorden, bij de 50 jaar oud, Geryt Derickss, tussen de 40 en 50 jaar oud, Henrick Smyt, omtrent 40 jaar oud, en Arnt Geritss, omtrent 30 jaar oud wezende, met recht besat om een getuig der waarheid te geven en hebben door dwang des rechten getuigd en gezegd: - eerstelijk dat hun wittig en kondig is dat zij een grondsluis hebben helpen leggen in den Cleyner Havykerweerdt met een kadijk, als men nog tegenwoordig zien en speuren kan, alles op kosten van Jasper Noeyen en zijn adherenten; - ten anderen hebben zij getuigd en gezegd dat hun wittig en kondig is en hebben helpen maken en winnen een hoofd boven aan de Cleyner Havyckerweerdt uit de Yssel, waar niewerlts hoofd gelegen had, van elsen en weerdhout wel en gans op volmaakt, gelijk dat gewezen heeft de hoofdmeester broeder Derick van Deventer, een laicus te Mariendaell, met 8 of 10 "rytzen" en kribben, alles op kosten van Jasper Noeyen en zijn adherenten; ten derden hebben zij getuigd en gezegd dat zij nog 5 kribben hebben helpen maken op de weerdt voorzegd, alles op kosten woe voorzegd staat; - ten vierden hebben zij getuigd en gezegd dat hun wittig en kondig is dat zij hetzelve hoofd, dat Jasper Noeyen en zijn adherenten opter IJssel gelegd hadden en door grootheid van water en "yscarynge" wel half verzonken en afgelopen was, wederom hebben helpen opmaken, alles op kosten van Jasper Noeyen en zijn adherenten; - ten vijfden hebben zij getuigd en gezegd dat hun wittig en kondig is en de ganse rijsweerdt, buiten tuins op de weerdt gelegen, hebben helpen besteken en bepoten, die itzont aldaar tegenwoordig is, uitgenomen een halve morgen rijsweerds ongeveerlijk, die voorheen gewonnen en bepoot was, en dat het merendeel van de zanden drie of viermaal besteken is geweest, die beklijven wilden en door grootheid van "yscarynge" opgedreven zijn geweest, en hebben getuigd en gezegd dat Jasper Noeyen en zijn adherenten hen geloond hebben

1062 Tuigt Meester Ffranss van Sonsbeck, licentiaat, dat hij in het uiterste en leste geweest is bij Aelbertus Braickman, die krank te bedde lag, eer hij met de heilige sacrament en de heilige olie verwaard is geworden, en gehoord dat hij zei dat zijn uiterste wil en mening waar dat zijn moeder uitgericht zou worden de somme van 50 gl. eens en een iegelijk van zijn broeders elk 25 gl. eens en zijn kleding en klenodien, edoch gehoord dat zal. Aelbertuss tot zijn huisvrouw sprak: "den geve ick U", zo zij malkander heimelijk toespraken zonder te noemen wat datgene was dat haar werd gegeven, en daar beneven des oudsten broeders zoon de boeken, die hij had in jure, en des jongsten broeders zoon de boeken in artibus; en heeft twee of driemaal begeerd van deposant voorzegd dat hij dit voorzegde zelf schrijven en optekenen wilde, hetwelk zij onledighalve niet bijbrengen konden; dan hem beloofd bij zijn eer hetzelve alzo voltagen en volvoerd zoude worden door zijn huisvrouw of dat hij datzelf doen; des zou zijn huisvrouw de uitvaart doen en de schulden betalen van hun goederen; - tuigt Mechtelt van Rymsdyck dat zij in het uiterste en leste geweest is bij Aelbertuss voorzegd, die haar toegezegd dat zijn huisvrouw uitrichten en geven zou zijn moeder 50 gl. eens en zijn broeders elk 25 gl. eens en zijn oudste broeder zijn beste tabberd en beste hasen en wambuis en zijn andere broeder ook zijn beste tabberd en hasen en wambuis daarna, en zijn klenodien en andere klederen zou zijn huisvrouw keren en wenden waar haar dat geliefde, en ook gezegd dat hij zijn huisvrouw wat gaf, dan niet gehoord wat dat was; dan haars vermoedens was zijn beste ring en daarbeneven zou zijn huisvrouw zijn uitvaart doen en de schulden betalen, waarmede zijn vrienden gescheiden zijn en goede vrienden zijn zouden met zijn huisvrouw; des heeft zijn huisvrouw hem handtasting doen moeten dat zij zijn vrienden dit voorzegd uitrichten zou; - tuigen beide deposanten voorzegd eendrachtelijk dat toen

987 Tuigt heer Kaerll van Schewychaven dat het omtrent 2 jaar geleden is dat hij daar bij gezeten heeft in een herberg, vóór Utrecht gelegen, waarbij zaten Henrick Waterhaell en Bernt van Esyss, die woorden met de ander hadden aangaande een Utrechts leen wederom in te werven; - zei Bernt voorzegd tot zijn zwager Henrick Waterhaell: hij wist wat de zaak waar waarom zij daar gekomen waren; waar het raak dat hij wilde als Bernt voorzegd, zo wilde hij hem alle onkosten helpen dragen, die komen en lopen mochten op dat leengoed in te winnen tot de uiterste pennink toe en wilde hij des niet doen, zo wilde hij des leengoeds niet kroeden en onderwinden; waarop Henrick Waterhaell geantwoord: “Bernt, swager, wy hebben lange genoech gewest onder der luyde tonge ind die twyst, die tusschen ons beyden gewest, is doet; woe waell dat leenguet nyet so guet en iss ass eygen guet, so zyn wy gescheyden ind willen gescheyden blyven”; zijn handen op zijn borst leggende, bij zijn priesterschap gehouden; - tuigt Cornelis Janss van Dryell dat een zondag verleden in zijn huis hebben zitten Pouwell die Ticheler en zijn knecht en bestaden aan hem rijs te voeren bis tot Arnhem aan de Ticheloven; waar bij gekomen zijn Evert, die becker aan de Rijnpoort, en Hieronimus van Reness huivrouwen en staande bij hem zei Hieronimus huisvrouw tot Pouwell die Ticheler: “daer gy sith, daer solde ick geseten hebben, hedt gy die heren van Arnhem geen steeckpennyngen gegeven”; waarop Pouwell geantwoord dat hij daartoe te veel te schamelen gezel waar en de heren van Arnhem begeerden des ook niet, waarop zij geantwoord: zo had dat een ander van zijnetwege gedaan, waarop Pouwell gevraagd wie dat waar, waarop zij gezegd dat het heer Wolter waar; - zei Pouwell dat heer Wolter een schamel priester waar, die zijn kost onder de heren van Arnhem winnen mocht; - zei Hieronimus huisvrouw dat Frederick op ten Weerdt ook bij haar gedaan had als een schelm en booswicht; - zei Pouwell dat zij drinken zou en gaan in Gods naam,

984 Wij, burgemeesters, schepenen, tuigen met deze open brief dat voor ons in onze tegenwoordigheid en in schependom verschenen en gekomen is heer Reyner Joestenss, priester, 62 jaar oud wezende, met recht besat om zijn kondschap der waarheid te zeggen op alzulke interrogata als nabeschreven en heeft door dwang des rechten getuigd: - op het eerste en andere interrogatoria als of hij niet te Brakel geboren en van zijn jonge dagen daar gevoed en opgetogen is en of hij niet kent een einde waters in de Waalstroom, geheten dat Zuylichemssche water of den Kattenworp, gemeen en ongedeeld gelegen met de erfgenamen der heren van Erffs, nu de vrouw van Bochoven, boven aangaande waar Jan van Herlarss duifhuis placht te staan en nu over oever gelopen, waar nog buitendijks een “graeff” ligt, voorts nederwaarts tot de Dalemsche gericht toe, geheten Floerkenss Zywyrdt; - daarop heeft heer Reynerss voorzegd getuigd en gezegd dat hij te Brakell geboren en van zijn jonge dagen aldaar gevoed en opgetogen is en dat het water voorzegd altijd geheten heeft dat Zuylichemssche water, toebehorende tot de huize Zuylichem; - op het derde en vierde interrogatorium als of hij datzelve water, onverdeeld vanwege Wilhem van Rossum als getrouwd hebbende een dochter van Erff, niet gevist heeft met de vissers, die van Evert van Dorn als bezitter des huizes van Zuylichem datzelfde water gepacht en gehuurd hadden, en woe lange hij dat water zo gevist heeft en met wie en woe die genaamd zijn en woe lange dat geleden is; - daarop heeft heer Reyner voorzegd getuigd en gezegd dat hij dat water voorzegd gehuurd en gepacht heeft van de vrouw van Reness, te Utrecht wonende, 4 jaar lang en op dezelfde tijd visten op Evert van Dornss water Derick Ryckenss of “halff hoefft” ,