2 Gherit van Arnhem en Johan van Sallant, schepenen in Arnhem, oorkonden dat broeder Johan van Boicholt, prior van het klooster Mariënborn, en Winant Ridder en zijn vrouw Geertruet, eertijds weduwe van Beernt van Zedem, gezamenlijk in erfpacht hebben gegeven aan Wouter van Leyden en zijn vrouw Lijsbethen drie hoeven land uit een stuk van vier hoeven, waarvan de vierde toebehoort aan Stijn Schryvers, tegen een jaarlijksche pacht van drie schepel rogge.
Gegeven int jair ons Heren dusent vierhondert vijffendertich des Manendaigs na sente Martens dach in den winter

1 De notaris Swederus Hamer van Elten instrumenteert, dat Arnoldus Pijl en zijn vrouw Truda hebben overgedragen aan heer Goeswinus de Loet, priester, een rentebrief van een oud schild 's jaars, gaande uit een huis van Goeswinus, gelegen bij de muren van Arnhemum.
Acta fuerunt hec in ecclesia parochiali Arnhemensis sub anno, indictione, die mense et pontificatu quibus supra (anno a nativitate Eiusdem (i.e. Domini) millesimo quadringentesimo tricesimo quarto, indictione duodecima, die vero Veneris quarta mensis Junii, pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri domini Eugenii divina providencia pape quarti anno quarto)

11 Kaerle, hertog van Gelre enz., verklaart, dat het land, bedoeld in de acte d.d. 1460 September 25 (Reg. nr. 7), welke in deze is geinsereerd, nu toebehorende aan het convent van St. Agnete binnen Arnhem, voortaan vrij zal wezen van de daarop rustende schatting, omdat Bernt van Wisch, bastaard, de vordering, welke hij op den hertog had wegens de onkosten van het verblijf van 's Hertogs zuster, de koningin van Cecilië en hertogin van Lothrynghen, op het kasteel Rozendael, aan het genoemde convent geschonken had.
Gegeven in den jaer ons Heeren duyssent vierhondert acht ende tnegentich op onss lieve Vrouwen avondt Conceptionis

7 Arnolt, hertog van Gelre enz., geeft aan Johan van Postel een stuk heidegrond in erfpacht, ten Zuiden van de Delense mark, tegen tweeeneenhalve molder rogge 's jaars en een tyns van 1 oude tournoische groote, onder zekere bepalingen omtrent het weiden van beesten op land van den hertog.
In den jaer ons Heeren duysent vierhondert und tsestich des Donredaechs nae sunt Matheus' dach apostoli et evangeliste