603 Johan van Mekeren bekent - alzo Johanna, nagelaten weduwe van zal. Meester Derick van Berck, de stad Arnhem nu geleend heeft 200 gouden Rijnse gl., die voorts gekeerd en betaald zijn aan handen van Meester Peter Rynckx, burger te Coelne, in afslag en betaling van zulke restant als de stad Arnhem de voorgemelde Meester Peter Rynckx schuldig is, als naar verder inhoud van een bezegelde brief, die Johanna van Berck van de stad Arnhem daarvan heeft, met het stad grote zegel bezegeld, en zo dan de voorgemelde brief onder andere vermag dat de stad Arnhem Johanna van Berck en haar erven de voormelde 200 goud gl. nu op Sente Agatendag alrenaastkomende na datum van dezen over een jaar wederom betalen en handreiken zal als nl. uit en van der stad accysen, die men dit toekomende jaar 1496 verpachten en uitdoen zal, en of dan zaak waar dat Johanna van Berck en haar erven de beloften en voorwaarden des voormelden briefs niet gehouden noch voldaan werden als nl dat de stad Arnhem nu op Sente Agatendag toekomende Johanna van Berck aan één van haar pachter met haar quitantie niet bewees de voorgemelde 200 goud gl. van zijn leste vierdel jaars van hetgeen hij de stad Arnhem aan pacht schuldig is en wordt en betaalde of dat de voorgemelde Johanna van Berck en haar erven niet gegund noch toegelaten werd enige van der stad accysen te pachten of te doen pachten en hen zelf daarmede te kwijten en te betalen - heeft Jan van Mekeren verlijd en overgegeven dat hij alsdan ten eersten maninge van Johanna van Berck en haar erven in zal komen leisten in een genoemde herberg, die alsdan met de maninge bewezen wordt, met 2 paarden en aldaar naar leistensrecht te liggen leisten, rechte dagelijkse maaltijden te houden en niet op te houden ter tijd toe en zo lang dat Johanna van Berck en haar erven de voorgemelde 200 goud gl. van één van der stad pachten of aan hun zelf bewezen en voldaan waar;

547 Johan van den Hovell verlijdt woe een tijd geleden is dat hij zich "verselt" heeft met Jacop van Schevichaven en Gadert Mathyss op "bevaert" te gaan naar de heilige apostel Sente Jacop en dat zij malkander broederschap toegezegd hebben vriendelijk en goedlijk met de ander te "wanderen"; is het gebeurd dat de voorgemelde 3 personen uit Arnhem gereisd zijn en geweest zijn tot Sente Jacop en hun "bevaert" gedaan en wederom met de ander vandaar naar huiswaart gereisd bis tot een stad, geheten "Byonen", waar Jacop van Schevichaven krankelijk geworden en was mede op wege gekomen met Jan en Gadert voort naar huis te reizen uit Byonen, waar een kruis bij den wege stond, waar Jacop is blijven liggen, en zei tot zijn gezellen voorzegd: zij gingen hem te zeer dat zij "voirhenne" gingen; hij wilde hen makkelijk navolgen; en zijn daar van Jacop gescheiden; en hebben hun teergeld daar met de ander gedeeld en Jacop voorzegd hield 5 stuiver meer tot teergeld dan Jan en Gadert; zo Jan en Gadert dan wederom binnen Arnhem zijn gekomen en Jacop van Schevichaven niet medegebracht, is N.van Schevichaven, moeder van Jacop voorzegd, voort aan zijn vrienden droevig geweest van Jacops achterblijven en hebben Jan en Gadert naar Jacop gevraagd; hebben zij geantwoord: hij zij gebleven vóór Byonen als boven etc. en twijfelden niet: hij zou binnen korte dagen met "lieve" te huis komen; heeft zich die tijd verlopen aan de vrienden van Jacop en hebben van zijn wederkomst niet vernomen, des zij niet tevreden en zijns doods bezorgd waren en hebben onder andere met Johan van den Hovell een overdracht gemaakt dat hij wederom terug zal trekken om te vernemen of de voorgemelde Jacop nog in den leven of dood waar, waarvoor zij Jan te loon geven zullen 4 enkele gouden Rijnse gl. bij alzo dat Jan zal trekken ter steden waar zij Jacop voorzegd gelaten hebben om te verzien of hij levendig of dood waar,

527 Johan en Derick then Westenenge, gebroeders, en Derick Beltgen als erfgenamen van zal. Steven then Westenenge aan de ene zijde en Arnt Voss en Merry, zijn huisvrouw, als erfgenamen van zal. Elizabeth, wilner echte wijf van Steven then Westenenge en zuster van Merry voorzegd, ter andere zijde hebben verlijd - zo twist en schelinge geweest is tussen de voorzegde partijen, herkomende van de nagelaten goederen van zal. Steven en Elizabeth voorzegd, waarvan vaste vriendelijke dagen tussen [partijen] beraamd en gehouden zijn geweest, waar nl. heden op donderdag na de zondag Judica A.o 1495 de voorgemelde partijen met hun vrienden van beide zijden bij de ander geweest zijn als nl: de Eerbare en vrome Wilhem van Aeswyn, maarschalk, Henrick Bentinck, Johan van Mekeren, Jacop Ridder, Johan Gruyter, Hermannus van Cranevelt, Wychman van Eymeren, Goessen van den Berge en Henrick van der Kuyll, en hebben zich met de ander besp[roken], de dingen "doortast" en een uitspraak daarvan gedaan in mate nabeschreven, waar de erfgenamen van zal. Steven then Westenenge Arnt Vossen Merry, zijn huisvrouw, schifting, scheiding, deling en uittinge zullen doen van alle alzulke erven, goederen en renten en voorts van alle andere gerede goederen, huisraad, kleinoden, kleder, ook van de tucht, roerende en onroerende, rede en onrede, niet daarvan uitgescheiden, als zal. Steven then Westenenge en Elizabeth voorzegd hadden op de dag toen Elizazabeth then Westenenge levendig en dood was, des zullen Arnt Vossen Merry voorzegd wederom betalen de helft van alle alzulke schulden als Steven en Elizabeth voorzegd ten zelven tijden schuldig waren, niet daarvan uitgescheiden, ook zullen Arnt Vossen Merry voorzegd hebben en boeren de helft van alle renten, die na dode van zal. Elizabeth voorzegd verschenen zijn van alzulke renten als zal. Steven en zij toentertijd met de ander hadden en de schelinge,

404 Voor de richter Garselis van Scherpenzeell en schepenen Jacop Ridder en Sander Tengnagell, Wychart ten Have en Hermen van Wye is gekomen Jan Gruyter en zei - alzo hij met zijn medelavenden te schaffen heeft met Peter Borch[er]ss, herkomende van zekere schulden naar vermogen en uitwijzing van een eerbrief, die voorgemelde Peter van Johan Gruyter en zijn medelavenden heeft, en diezelve beloofd hebben voor Alphert Schymmelpennynck, waarop Peter betaling geschied is door de voorgemelde Alphert Schymmelden en meer anderen, als Johan Gruyter met cedulen en schriften bewijzen kan, als hij zei, en, zo Peter voorzegd dan liet luiden nog aan deze voorzegde schuld een grote summe ten achteren te zijn, waarom dat twist en schelinge tussen Johan Gruyter en Peter Borch[er]ss gevallen is, waarom zich heden op datum van dezen hun tweeer vrienden bij de ander vergaderd zijn geweest, als met name Wychman van Eymeren, Hermen van Berck en Borchert van den Nyenhuyss aan de ene- en Reyner van den Sande, Geryt van der Stegen en Geerlich Morre aan de andere zijde om te bezien of zij de partijen van hun gebreken in vriendschap hadden mogen vinden, waar de voormelde vrienden met de ander om[gesproken] en in arbeid zijn geweest, dan hebben niets daarin kunnen vinden en ongeeind van de ander gescheiden en want dan Jan Gruyter altijd averbadich geweest en nog is de schelinge, tussen Peter en hem wezende, te verblijven, te geven, te nemen bij de vrienden van beide zijden, daartoe gekoren, of alleen bij des voorgemelden Peters vrienden, die daar tegenwoordig stonden, des Peter voorzegd niet doen noch zijn vrienden daarin niet horen wilde dan alleen stond op zijn brief, is de voorgemelde Jan Gruyter daar en theindens in tegenwoordigheid des richters en schepenen voorzegd averbadich geweest de scheling zo onze genedige heer hertog van Gelre die schuld beroerende is des geheel aling en al te verblijven aan onze genedige heer hertog van Gelre en zijn genade hoge raad of aan richter,