44 Wyllem Gaertss, en Jutte, zijn vrouw, erkennen overgedragen te hebben aan Johan Geryt Tymanss. en Lysebet, zijn moeder, 2 molder winterrogge 's jaars uit hun huizen en hofsteden aan die Hegge en op de Heemenck in het kerspel Wasen. Oorspr. (inv. nr. 368), met het geschonden zegel van Henrick Smyt; dat van Henryck Johanss. is verloren.

6 Edewaert, hertog van Gelre en graaf van Sutphen, geeft een dijkrecht aan de kerspelen van der Wolde, van den Neyenbroeck, van Oene, van Heerde en van Vorchten, van Mudyngeshecke tot Hulsbergen aan den berchte. Afschrift in inv. nr. 55.

1 Gerardus, graaf van Geldria en Zutphania, geeft aan hen, die in zijn land Velua gevestigd zijn of zich daar zullen vestigen, een privilege met betrekking tot in Velua openvallende nalatenschappen van bastaarden. Afschrift in inv. nr. 846, fol. 38, naar een afschrift van de sacellanus van de heer van Middachten, ridder, door Otto van Bronckhorst.

121 De koningin-douairière van Hongrien, landvoogdes, doet uitspraak in een geschil tussen jonkers en ruiters die de Staten van Utrecht gediend hebben in 1527 en 1528, en deze Staten, en wijst aan eerstgenoemden toe 7000 carolusguldens, te betalen door de Staten van Utrecht, die eveneens de verteringen bij de weerden en weerdinnen binnen Utrecht gedaan zullen betalen, en daarenboven uit de eerste bede, die het land van Ghelre zal toestaan, 1750 carolusguldens. Oorspr. (inv. nr. 74), met de handtekeningen van de landvoogdes en de gedeputeerden van Utrecht, Johan van der Vorst van Loenbeke, domdeken, Johan van Culenborch en Johan van der Haer.