443 In den eersten tuigt Dominicus van Bouwhuys woe dat hij vanwege Griet Wyntgenss, zijn zuster, te Elst van Lenart, rentmeester des graven van den Bergh, ontvangen heeft de summe van 168 goud gl. ongeveerlijk, herkomende van een stuk lands, gelegen onder de kerspel van Elst, hetwelk te lossen stond van de graaf van den Berch voorzegd en dat tot behoef van Griet alleen; dewelke hij wederom Derick Wyntgenss, zijn zwager, binnen Antwerpen heeft uitgericht; daarboven tuigt Dominicus dat hij Derick Wyntgens betaald heeft vijftenhalve keizers gl., die hem Griet voorzegd geleend heeft; - tuigt Peterken Wyntgens, Dominicus voorzegd huisvrouw, dat haar wittig en kondig is dat Griet Wyntgens wel gehad en bij Derick Wyntgens, haar man, gebracht heeft ten allerminsten 4 stukken linnendoeks; daartoe nog 5 "schoenen" tabberden, te weten 1 moreiten, de mouwen met zwart damast gevoerd, 1 "teneijten" met half worset en de mouwen met zwart camelot gevoerd, 1 "reijn", de mouwen met zwart camelot gevoerd, 1 grauwe, de mouwen met "teneij" camelot gevoerd, en 1 zwarte met saai in de mouwen en met half worset gevoerd; - nog 3 rokken, te weten: 1 zwarte van Rysselslaken, 1 aangwynsche van Dorninckx laken, 1 grauwe van breed "trichs" laken; nog 2 grauwe "zielkens" van breed grauw "Trichs"; - nog 2 zwarte "hoeucken", de ene van [tuijr] en de andere van engels laken; - nog 2 "kovelen"; nog 2 "kleeren", een paar zwarte fluwelen mouwen; een paar zwarte damasten mouwen, een paar rode damasten mouwen, nog ongeveerlijk 6 paar andere allerlei mouwen, nog 1 riem met 7 zilveren vergulde gespen, 3 paar zilveren knopen, nog 1 klein riemken met een zilveren vergulde gesp, nog een "caralle" pater noster, nog 2 "pellen" tafellaken, nog ongeveer 32 hoofddoeken, nog ongeveer [onleesbaar]; nog ongeveer 19 mutsen, nog ongeveer 23 halsdoeken, zo met gold als anders; nog een deel "verbendekens", nog 12 schoteldoeken, zo half worset als anders; nog een deel "snutel" doek en hemdsmouwen; - nog tuigt Peterken

386 Comparuerunt Gaert van Lunenborch, Jan van Rede en Bernt van den Graeff met recht gebaad om een getuig der waarheid te geven en hebben door dwang des rechten getuigd als nabeschreven: - In den eersten heeft Gaert van Lunenborch getuigd en gezegd dat hij geweest is bij Warner Broickeler in zijn huis, waar hij in den bedde lag, die op hem begeerde dat hij zo wel doen wilde dat hij des koops ontslagen mocht worden, die hij gehouden had met Cornelisss Haegeeyndt des lands halve, in de Lenth gelegen, en dat hij geweest is bij Corneliss voorzegd en ditzelve woe voorzegd staat aan gezegd, waarmede Corneliss wel tevreden is geweest en de koop wederom aan zich genomen en dit land voorzegd een ander verkocht; des zou Corneliss derdenhalve engelots Warner voorzegd wederom verhandreiken van het geld dat Cornelis op de koop voorzegd ontvangen had en dat Warners huisvrouw deze derdenhalve engeloth aan Gaert voorzegd "gesonnen" te hebben en zei dat zij quitantie had van Warner, waarin hij Corneliss voorzegd kwijtscholde van deze koop voorzegd; - heeft Jan van Rede getuigd en gezegd dat hij een koop gehouden heeft met Warner Broickeler dat hij hem leveren zou 40 "wage" wollen en dat hij daarna bij Warner geweest en aangezegd dat hij hem de wolle voorzegd leveren wilde, waarop Warner geantwoord dat hij geen wolle "bereyden" en begeerde des koops ontslagen te zijn en des anderen daags is Warnerss huisvrouw bij Jan gekomen en begeerd dat hij Warner voorzegd de koop ontslaan en verlaten wilde en heeft hem des koops verlaten; des zou Warner Johan geven 6 keizers gl.; - heeft Bernt van den Graeff getuigd en gezegd dat hij geweest is bij Warner Broickeler, waar hij te bedde lag, en gehoord ter zelver tijd dat hij begeerde van zijn huisvrouw dat zij spreken wilde met Jan van Rede dat hij des koops van de wolle ontslagen mocht zijn; woe zij het daarmee maakte, daarmede waar hij wel tevreden; waarop zij met Jan van Rede verdragen is en 6 keizers gl. gegeven woe voorzegd;

358 Tot verzoek van Jan van Dylsenals gemachtigde der weerdige vrouw Sophia van Wachtendock, abdisse des godshuis Grevendaill genaamd Nyencloister: - tuigt Sander van Ghent dat hij hierbevoren in het jaar 1545 op Sente Gregoriusavond gepacht heeft 5 morgen lands, te Valborch gelegen, geheten Spairmekers landt, van Gertgen Spairmekers 6 jaar lang gedurende inhoud een pachtcedul, daarvan wezende; en Gertgen voorzegd is in de zomer Ao. 1545 gestorven en alzo heeft hij na dode van Gertgen voorzegd de penningen, zoals verschenen waren binnen den leven van Gertgen, aan haar erfgenamen betaald en na dode van Gertgen Spaermekers heeft Sander de eerste pacht van de voorzegde 6 jaren aan de huismeesters van Nyencloister betaald en beloofd voorts aan diezelve de andere pachten te zullen betalen; dan is hem door de ambtman Derick van Wely zal. bevolen de pachten in te houden bis dat het recht, zo Peter Verstegen als gemachtigde van Bernt de Kort, Gertgen Spaermekers broeder, vermogen inleiding op het land aangevangen had, geeindigd was en, zo Peter Verstegen dat aangevangen recht had laten vallen, heeft Sander de ambtman Berndt Hackfort gevraagd aan wiens handen hij of Clais, zijn zoon, de onbetaalde pacht leveren zou, waarop de ambtman geantwoord heeft dat zij deze penningen betalen zouden aan de personen zo zij belofte gedaan hadden na dode van Gertgen Spaermekerss; en alzo is Clais, zijn zoon, met de abdisse van Nyencloister verdragen en heeft haar weerdige daarna tevreden gesteld; tuigt Clais van Ghent dat hem kondig en wittig is dat zijn vader Sander van Ghent dat voorzegde land gepacht heeft van Gertgen voorzegd inhoud der pachtcedul, waarin Clais mede begrepen is, en dat zij de eerste pacht van de 6 jaren voorzegd aan de huismeesters van Nyemcloister betaald en voor de andere pachten beloofd hebben te zullen betalen; dan zo de ambtman Derick van Wely zal. bevolen had de pachten in te houden bis dat recht gesloten waar inhoud de kondschap,

140 Comparuerunt Jacob van Tuyll, Jan Wessels, Arnt van Amstell en Claess vanOever, roededragers der stad Arnhem, met recht gebaad om een getuig der waarheid te geven en hebben door dwang des rechten getuigd en gezegd als nabeschreven: - In den eersten heeft Jan Wesselss getuigd en gezegd dat het zich begeven heeft dat Henrick van Poelwyck gekomen is van Mariendaell en, als hij kwam binnen Sente Janspoort, stond aldaar Jan die Molerss knecht op Sente Janss molen en schreide; dan Henrick van Poelwyck gevraagd heeft waarom dat hij schreide; zei de knecht dat Jacob Tynnegieter zat vóór Sente Janspoort en wilde hem doorsteken onverschuld; dan Henrick van Poelwyck zijn 2 knechten meegegeven heeft dat zij hem veiligen zouden bis op Sente Jans molen en, als zij vóór Sente Janspoort kwamen, hebben Henrick van Poelwyckx Jacob Tynnegieter gevraagd waarom hij de goede gezel des herenstrate niet vrij gebruiken liet, waarop Jacob voorzegd geantwoord dat de knecht hem zijn moeder zo had heten doen en wilde zijn wil van hem hebben, waarop de knecht geantwoord dat hij hem zijn moeder zo te doen niet geheten; dan Jacob had hem met ene pijpe op zijn kinnebak "geschaeten" en dat hij zei: hij begeerde des herenstrate vrij te gebruiken, waarop Jacob voorzegd geantwoord dat hij hem niet "geschaeten" had, dat loog hij als een "moertbarner"; Daarmede is Jacob Tynnegieter gegaan met Henrick van Poelwyckx dienaars bij Henrick van Poelwyck, die vóór zjn deur zat; - heeft Jacob van Tuyll getuigd en gezegd dat hij zat bij Henrick van Poelwyck vóór zijn deur, als Jacob Tynnegieter kwam bij Henrick van Poelwyck en gezien dat hij een opsteker in zijn tas had, waarvan een einde uit de tas stak en dat Jacob van Tuyll in mening was de opsteker uit de tas te nemen, zo hij tot Henrick van Poelwyck aandrong gelijk of hij Henrick van Poelwyck met de opsteker gestoken wilde hebben, waar Henrick van Poelwyckx dienaar voor viel en Jacob Tynnegieter van Henrick van Poelwyck gedrongen en gewond heeft;