10 Willem van Zinderen en zijne vrouw Hadewych van Limborch verklaren, dat zij of hunne kinderen niets met het huis te Zinderen zullen doen zonder overleg met den heer van Bronchorst en diens broeders, dat zij hem zullen bijstaan en het huis op diens verlangen tot een open huis zullen maken.
Gegeven int jaer ons Heren dusent drehondert ende tsestich des naesten Wonsdaghes nae Quasimodo Geniti.
Oorspr. (Inv. n°. 29), met de resten van het zegel van de tweede oorkondster; het zegel van den eersten oorkonder is verloren.

9a Reynout, hertog van Ghelre etc, geeft aan heer Willem, heer van Bronchorst, geleide tot 1 October e.k., om zijn klacht te brengen tegen Godiken Muntor wegens de brief van Henric Maghernoert.
Oorspr. (Inv. No. 29a), met het licht geschonden zegel van den oorkonder in rode was.

8b Edward van Gelren, Johan van Wilfliet, heer van Kuyc en Blaersvelt, Vrederic, graaf van Morse, Gerart van Harlaer, heer van Amersoyen, Vrederic, heer van Baer, Johan die Coc, heer van Wardenbergh, en Didderic, heer van Sulen, beloven heer Gyselbrecht, heer van Bronchorst, 2000 oude schilden 's jaars, zoo lang als hij de hertog van Gelre bewaart.
Oorspr. (Inv. No. 28b) met de geschonden zegels van de le (in rode was), 3e en 4e oorkonders; die van de andere zijn verloren.

6g Gyzelbert van Brunchorst de oude en zijn zoon Gyzelbert van Brunchorst de jonge, ridders, als schuldenaars, en Johan van Gemene, Johan van Bermentfelde, Engelbert van Gemene en Lefhart van Wesyke als borgen, erkennen schuldig te zijn aan Wessel Sculinc een som van 250 gulden schilden.
Oorspr. (Inv. No. 28a), met de zegels van de oorkonders, waarvan het 3e zwaar beschadigd. Het 5e zegel ontbreekt geheel.