645 Heer Arnt van Camphuysen, canonick te Munster en Oldenzaal, sub et re Henrick van Camphuysen, canonick te Oldenzaal, Johan van Camphuysens echte en rechte zoon, 15 enkele gouden keurvorster averlensche Rijnse gl. ’s jaars, die hij jaarlijks geldende had uit huis en hofstede der weduwe van zal. Henrick Engelen, gelegen aan de Oort, geheten die Gryp, tussen huis en hofstede der weduwe van Geryt Alleyn, geheten den gulden Valck, ab una en de weduwe van zal. Henrick Engelen voorzegd, daartegenover gelegen, Goessen Evertss ab una en Henrck Wilheze ab alia, te betalen op de heilige Kerstdag na datum ’s briefs naastkomende eerstaan, alles naar wijder inhoud eens schepenbriefs, daarvan sprekende, bezegeld met de zegels van Henrick van Poelwyck en Jacob van Tuyll, schepenen te Arnhem; - daaroe nog 8 goud gl. ’s jaars, die hij jaarlijks geldende had uit huis en hofstede van Wilhem Maess, gelegen in de Ketelstraat, de gemene steeg ab una en Aelbert Voet ab alia, te betalen op de eerste dag van april na datum ’s briefs naastkomende eerstaan, alles naar wijder inhoud eens schepenbrief, daarvan sprekende, bezegeld met de zegels van Gysbert van Camphuysen en Johan van Mekeren, schepenen te Arnhem; - daartoe nog 3 Joachim daler ’s jaars, die hij jaarlijks geldende had uit huis en hofstede van Wilhem Maess voorzegd, gelegen in de Oeverstraat, de gemene steeg ab una en Sweer Janss ab alia, te betalen op de eerste dag october na datum ’s briefs naastkomende eerstaan, alles naar wijder inhoud eens schepenbriefs, daarvan sprekende, bezegeld met de zegels van Henrick van Poelwyck en Wilhem Hynckert, schepenen te Arnhem; - daartoe nog 8 goud gl. ’s jaars, die hij jaarlijks geldende had uit huis en hofstede van Derick Mynrevoet, gelegen buiten de Rijnpoort, Geryt van Dunen ab una en Thonyss van Dyck schypper ab alia, te betalen op Sente Margaretendag na datum ’s briefs naastkomende eerstaan, alles naar wijder inhoud eens schepenbriefs, daarvan sprekende, bezegeld met de zegels van

549 Tuigt Gryete Claess dat het zich begeven heeft omtrent Sente Victor lestleden dat de scherprichter van Arnhem des avonds te 7 uren in haar huis, bij Sente Anthonis gelegen, gekomen is en begeerde hier getapt te hebben, waarop Gryete geantwoord dat het avond was; hij zou te huis gaan; hij waar dronken genoeg, waarop hij gezegd dat zij tappen zou; zei Gryete dat zij niet tappen wilde; zo is de scherprichter gegaan en zelf getapt; daarna heeft Gryete voorzegd nog 5 kannen biers getapt, die hij ook gedronken heeft; daarna heeft Gryete voorzegd de tafel gedekt en met een andere vrouw, die bij haar was, wat gegeten en, als de tafel opgenomen was, heeft de scherprichter gezegd tot de vrouwen dat hij zijn wil met hen doen wilde of hij wilde met Gryete voorzegd zijn wil doen; waarmede de scherprichter zijn mes uitgetagen en wilde haar doorsteken; is Gryete voorzegd uit de huize geweken; daarna is de scherprichter getegen aan de andere vrouw met de bijl in de mening haar met de bijl te houwen; is zij ook uit de huize geweken en zijn alzo wel 3 uren lang uit de huize geweest; middelertijd heeft hij 2 kaarsen en ook de lamp aangestoken en is gaan zitten zingen; wes hij toen nog getapt en gedronken heeft, heeft hij niet betaald en ook dat bier, dat hij tevoren gedronken had, [niet] en ook haar “dwele” opten trysoer liggende, met een kaars aangestoken en een stuk daaruit gebrand en de kannen, voor [harer] hangende, ook te stukken geslagen; - heeft Gryete voorzegd Henick van Zancten gebeden dat hij doch zo wel doen wilde en gaan in het huis en bidden hem dat hij te huis gaan wilde, want daar was geen bier meer; en ter begeerte van hem is de scherprichter uit de huize gegaan en heeft in de huize zijn “cappe” en zijn bijl laten liggen, die Gryete voorzegd genomen en uit den huize geworpen; daarna is hij wel 5 of 6 reizen vóór de deur gekomen en met de bijl daarvóór geklopt dat men die “slege” nog in de deur zien kan; des andere daags heeft Gryete voorzegd met de vrouw,

548 Comparuit Meester Aelbert van Dorsten harnysmaicker met recht besat om een getuig der waarheid te geven en heeft door dwang des rechten getuigd en gezegd dat hem wittig en kondig en uitgeschickt is geweest door Meester Johan Harnysmaicker dat hij Claess van Echtelt, te Huessen woonachtig, manen zou van de resterende penningen van de ossen, die Claess voorzegd Meester Johan schuldig was gebleven, en, als hij te Huyssen is gekomen, heeft Meester Aelbert voorzegd gevraagd naar Claess van Echtelt; hebben de luiden, opter strate staande, gezegd wat hij hem wilde, zijn zoon Bartholomeuss woonde daar bij en, als Meester Aelbert is gekomen in Bartholomeuss huis, toen was hij nog bij den bedde; zei zijn huisvrouw dat hij terstond afkomen zou; Zo is Bartholomeuss voort bij Meester Aelbert gekomen; dan zei Meester Aelbert tot Bartholomeuss dat zijn vader Meester Johan Harnysmaicker nog schuldig waar van de ossen, die hij van hem gekocht had; zei Bartholomeus: “komp, ick will voert myt U gaen by mynen vader; ick en heb mytten ossen geen doen; ick heb die in Brabant verkoifft [uit] bevel myns vaders; dan ick heb mynen vader rekenschap van den ossen gedaen, die myn vader van Meister Johan Harnismaicker gekoifft had ind mynen vader dat gelt avergelevert; daeraff Meister Jan vurss. van mynen vader tsestich gl. ontfangen heefft”; en als Meester Aelbert kwam bij Claess van Echtelt, heeft hij hem gemaand in bijwezen van zijn zoon Bartholomeus; zei Claess van Echtelt tot Meester Aelbert dat hij Meester Jan zeggen zou dat hij zich weinig lijden wilde; hij had “sullen” verkocht; als die gehaald worden, wilde hij Meester Jan Harnysmaicker eerlijk en vromelijk betalen en tevreden stellen; - nog heeft Meester Aelbert voorzegd getuigd en gezegd dat hem wittig en kondig is dat hij naderhand menigmaal en duk uitgeschickt is geweest door Meester Johan dat hij Claess voorzegd manen zou voor de resterende penningen van de ossen, die hij van Meester Johan gekocht had;

463 Tuigt Arnt die Veer dat hij gezien en gehoord heeft en daar bij is geweest dat Derick Negell en Conraet Cuyper en hij onder hun drieen zijn komen gaan bij Claess Zaelmaickerss huis, waar hun in het gemoet gekomen zijn Roloff Mom met zijn zoon en zijn dochter, die Derick Negell toegesproken en "goede avond" gebaden, waarop Roloff Mommen zoon geantwoord: "wat seght gy daer", waarop Derick Negell gezegd: "Ick segge U goeden avont", waarop Mommen zoon geantwoord: "Wy en staen soe nyet dat gy onss gueden aevont behoefft te byeden", waarop Derick Negell gezegd dat "wy" met de ander te doen hebben; "daer sullen onss die heren waell scheyden", waarmee Roloff Mommen zoon zijn mes getagen, waar tussen Roloff Momme gelopen en stiet Derick Negell ter aarde omtrent Derick Wemmerss huis en Claess Saelmaickerss huis; - riep Derick Negell: "woe moert gy daer" en, als Conraet Cuyperss gekomen was bij Jacob van Tuylls huis en het dat geroep hoorde, is hij daar bij komen lopen en sprak: "Wat wylt gy daer; wylt gy den man vermoerden?; dyt mach suss nyet te gaen"; heeft Roloff Mommen dochter geroepen: "Lieff vader, lieff broeder, die man mysseyt U nyet; laet onss te huyss gaen"; - tuigt Claess Saelmaicker dat hij met zijn huisvrouw omtrent 11 uren in de avond heeft liggen slapen en overmits geruchte dat vóór de deur was, wakker geworden en gehoord dat één gezegd heeft van stoten, waarop de ander gezegd: "kondt gy stoeten; ick stoet u weder dat u dat harth kraickt"; heeft hij een vrouwenstem gehoord, die zei tot degene, waar zij bij was: "Och, laet onss gaen; die man en mysseyt U nyet", waarop de ander geantwoord: "ick en mysse[y]ede U nyet; Ick biede u guden aevont"; - tuigt Derick Wemmerss dat hij gehoord heeft, als Derick Negell ter aarde lag, dat hij zei: "Gy schelm, woe vermoert gy my daer", waarop de ander geantwoord: "hebt gy dess noch nyet genoech, ick will U meer geven"; - tuigt Evert van Delen dat hij op zijn bedde gelegen en gehoord enen komen lopen,