0016
Gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd
Inleiding
-- De Landschap in Gelderland, 1795-1798
N.B. De Staten van de drie kwartieren in Gelderland hielden in de regel tweemaal per jaar gecombineerde vergaderingen, de Landdagen, resp. in het voor-en najaar. In bijzondere gevallen waren er extra-ordinaris Landdagen. Tot 1795 werden de leden beschreven (opgeroepen) door het Hof van Gelre en Zutphen, dat in de perioden dat de Landschap niet bijeen was, de dagelijkse gang van zaken waarnam en voorts zorg droeg dat de besluiten van de Landschap werden uitgevoerd. Vanaf februari 1795 kreeg het dan ingestelde Provinciaal College van Policie, Financie en Algemeen Welzijn deze funktie. De Landdag werd beurtelings in één der drie kwartiershoofdsteden gehouden. De kwartierssecretaris, meestal de (raads-)secretaris van de betreffende stad, was dan tevens Landschapssecretaris; notuleren was een van zijn taken
De andere kwartieren hadden hun eigen secretaris ook meegenomen, die assistentie verleende. Van de Landdagsrecessen werden steeds gewaarmerkte afschriften gezonden naar de andere twee kwartieren, de Rekenkamer (vóór 1795), het Hof van Justitie en het Provinciaal College (vanaf 1795). De ingekomen stukken en andere ter vergadering behandelde stukken bleven (in originali) berusten in het archief van het kwartier (hoofdstad) waar de vergadering was gehouden. In afschrift treft men ze vaak in de andere twee Statenarchieven aan. Ten gevolge van deze gang van zaken is er geen Landschapsarchief gevormd. Van belang is nog dat het voorzitterschap dat steeds door de burggraaf van Nijmegen werd bekleed m.i.v. 18 oktober 1795 ging rouleren. Het kwartier waar de vergadering werd gehouden, leverde tevens de voorzitter. Zie voor de besluitvormingsprocedure: G.J. Mentink, Bijdrage tot de kennis van het formele besluitvormingsproces in de vergaderingen van de Staten van Gelderland, 1715-1794, in: Rijksarchiefschool, Verslag en bijdragen 1969-1970, Utrecht, 1971.
N.B. De Staten van de drie kwartieren in Gelderland hielden in de regel tweemaal per jaar gecombineerde vergaderingen, de Landdagen, resp. in het voor-en najaar. In bijzondere gevallen waren er extra-ordinaris Landdagen. Tot 1795 werden de leden beschreven (opgeroepen) door het Hof van Gelre en Zutphen, dat in de perioden dat de Landschap niet bijeen was, de dagelijkse gang van zaken waarnam en voorts zorg droeg dat de besluiten van de Landschap werden uitgevoerd. Vanaf februari 1795 kreeg het dan ingestelde Provinciaal College van Policie, Financie en Algemeen Welzijn deze funktie. De Landdag werd beurtelings in één der drie kwartiershoofdsteden gehouden. De kwartierssecretaris, meestal de (raads-)secretaris van de betreffende stad, was dan tevens Landschapssecretaris; notuleren was een van zijn taken
De andere kwartieren hadden hun eigen secretaris ook meegenomen, die assistentie verleende. Van de Landdagsrecessen werden steeds gewaarmerkte afschriften gezonden naar de andere twee kwartieren, de Rekenkamer (vóór 1795), het Hof van Justitie en het Provinciaal College (vanaf 1795). De ingekomen stukken en andere ter vergadering behandelde stukken bleven (in originali) berusten in het archief van het kwartier (hoofdstad) waar de vergadering was gehouden. In afschrift treft men ze vaak in de andere twee Statenarchieven aan. Ten gevolge van deze gang van zaken is er geen Landschapsarchief gevormd. Van belang is nog dat het voorzitterschap dat steeds door de burggraaf van Nijmegen werd bekleed m.i.v. 18 oktober 1795 ging rouleren. Het kwartier waar de vergadering werd gehouden, leverde tevens de voorzitter. Zie voor de besluitvormingsprocedure: G.J. Mentink, Bijdrage tot de kennis van het formele besluitvormingsproces in de vergaderingen van de Staten van Gelderland, 1715-1794, in: Rijksarchiefschool, Verslag en bijdragen 1969-1970, Utrecht, 1971.
14.1. Landdrost/ Prefect als rechtbank in belastingzaken, 1807-1812
N.B. Zie ook het archief van de Raad van Financiën in het departement Gelderland en de inleiding bij het archief van de Prefectuur.
N.B. Zie ook het archief van de Raad van Financiën in het departement Gelderland en de inleiding bij het archief van de Prefectuur.
15.1. Prefectuur van het Departement van de Boven-IJssel, 1812-1813
N.B. Zie voor afkortingen van archieven en literatuur hoofdstuk 191. SB = Souverein Besluit.
N.B. Zie voor afkortingen van archieven en literatuur hoofdstuk 191. SB = Souverein Besluit.
17.1. Directie der Directe Belastingen, 1811-1813
N.B. Zie voor een beschrijving van de organisatie en taakuitoefening van de Directie de kopnoten bij rubrieken 15.2.7.211. en 15.2.7.212. De inv. nrs. 6391 en 6395 zijn aangetroffen in het archief van de Prefectuur. De inv. nrs. 6392-6394 zijn in 1896 en 1900 overgedragen door de griffier van de Provinciale Staten van Gelderland. Deze stukken zijn alles wat rest van het archief.
N.B. Zie voor een beschrijving van de organisatie en taakuitoefening van de Directie de kopnoten bij rubrieken 15.2.7.211. en 15.2.7.212. De inv. nrs. 6391 en 6395 zijn aangetroffen in het archief van de Prefectuur. De inv. nrs. 6392-6394 zijn in 1896 en 1900 overgedragen door de griffier van de Provinciale Staten van Gelderland. Deze stukken zijn alles wat rest van het archief.
-- Commissarissen tot de Administratie der Financiën in de drie voormalige kwartieren Nijmegen, Zutphen en Arnhem, 1799-1802
laatste wijziging 06-04-2024
8.673 beschreven archiefstukken
2.502 gedigitaliseerd
totaal 403.765 bestanden
Inventaris
18.2. Gecombineerd College van Financiën, 1802-1805
18.23. Commissarissen belast met de beoordeling van de klachten over de taxatie en bekeuring door de Commissarissen tot onderzoek naar de opbrengst der respectieve heffingen van 1797, 1798 en 1799 in de verschillende ringen van het voormalig Departement van de Rijn 1802-1805
N.B. Door ontbinding van de Commissie van Financiën van het voormalig gewest Gelderland was ook de Commissie opgeheven, die belast was met de beoordeling van de klachten over de "tauxatie en bekeuringen" door de Commissie tot onderzoek naar de respectieve geldheffingen in het gewezen Departement van de Rijn (zie voor het archief van deze commissie inv. nrs. 852-860). In zijn vergadering van 3 december 1802 benoemde het Departementaal Bestuur van Gelderland een nieuwe commissie. Deze bestond uit de Commissarissen tot de Administratie der Domeinen van het voormalig gewest Gelderland G. van Riemsdijk en J. Badon Ghijben, en verder G.C. in de Betouw, B.T.W. van Hasselt en J.A. Bouricius, resp. lid van de Colleges van Financiën in de kwartieren van Nijmegen, Zutphen en Veluwe (dus ook lid van het Gecombineerd College). De commissie werd gemachtigd alle stukken betreffende klachten over "bekeuringen" door de Commissarissen tot onderzoek naar de voorgaande geldheffingen, ingekomen bij de gewezen Commissarissen van Financiën van het voormalig gewest Gelderland, over te nemen van het College van Financiën in het kwartier van Veluwe; zij moest de taak der beoordeling van deze "bekeuringen" en daarover ingekomen klachten op zich nemen en die na haar beëdiging ten einde brengen overeenkomstig de aanwezige instrukties (arch. Dep. Best. Geld., inv. nr. 1704, resolutie van 3 december 1802, nr. 10).
Deze vijf commissieleden hadden ook zitting gehad in de commissie uit de periode 1799-1802 (zie inv. nr. 852). De taak van de commissarissen bestond uit het afhandelen van door de vorige commissie onafgedane zaken. De commissie werd bijgestaan door de commies J.H. Blaauw. Gezien het feit dat het Gecombineerd College zijn taak beëindigde op 31 augustus 1805, mag worden aangenomen, dat ook de commissarissen toen de hun opgedragen bezigheden staakten.
N.B. Door ontbinding van de Commissie van Financiën van het voormalig gewest Gelderland was ook de Commissie opgeheven, die belast was met de beoordeling van de klachten over de "tauxatie en bekeuringen" door de Commissie tot onderzoek naar de respectieve geldheffingen in het gewezen Departement van de Rijn (zie voor het archief van deze commissie inv. nrs. 852-860). In zijn vergadering van 3 december 1802 benoemde het Departementaal Bestuur van Gelderland een nieuwe commissie. Deze bestond uit de Commissarissen tot de Administratie der Domeinen van het voormalig gewest Gelderland G. van Riemsdijk en J. Badon Ghijben, en verder G.C. in de Betouw, B.T.W. van Hasselt en J.A. Bouricius, resp. lid van de Colleges van Financiën in de kwartieren van Nijmegen, Zutphen en Veluwe (dus ook lid van het Gecombineerd College). De commissie werd gemachtigd alle stukken betreffende klachten over "bekeuringen" door de Commissarissen tot onderzoek naar de voorgaande geldheffingen, ingekomen bij de gewezen Commissarissen van Financiën van het voormalig gewest Gelderland, over te nemen van het College van Financiën in het kwartier van Veluwe; zij moest de taak der beoordeling van deze "bekeuringen" en daarover ingekomen klachten op zich nemen en die na haar beëdiging ten einde brengen overeenkomstig de aanwezige instrukties (arch. Dep. Best. Geld., inv. nr. 1704, resolutie van 3 december 1802, nr. 10).
Deze vijf commissieleden hadden ook zitting gehad in de commissie uit de periode 1799-1802 (zie inv. nr. 852). De taak van de commissarissen bestond uit het afhandelen van door de vorige commissie onafgedane zaken. De commissie werd bijgestaan door de commies J.H. Blaauw. Gezien het feit dat het Gecombineerd College zijn taak beëindigde op 31 augustus 1805, mag worden aangenomen, dat ook de commissarissen toen de hun opgedragen bezigheden staakten.
0016 Gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd
Inventaris
18.2. Gecombineerd College van Financiën, 1802-1805
18.23.
Commissarissen belast met de beoordeling van de klachten over de taxatie en bekeuring door de Commissarissen tot onderzoek naar de opbrengst der respectieve heffingen van 1797, 1798 en 1799 in de verschillende ringen van het voormalig Departement van de Rijn 1802-1805
N.B. Door ontbinding van de Commissie van Financiën van het voormalig gewest Gelderland was ook de Commissie opgeheven, die belast was met de beoordeling van de klachten over de "tauxatie en bekeuringen" door de Commissie tot onderzoek naar de respectieve geldheffingen in het gewezen Departement van de Rijn (zie voor het archief van deze commissie inv. nrs. 852-860). In zijn vergadering van 3 december 1802 benoemde het Departementaal Bestuur van Gelderland een nieuwe commissie. Deze bestond uit de Commissarissen tot de Administratie der Domeinen van het voormalig gewest Gelderland G. van Riemsdijk en J. Badon Ghijben, en verder G.C. in de Betouw, B.T.W. van Hasselt en J.A. Bouricius, resp. lid van de Colleges van Financiën in de kwartieren van Nijmegen, Zutphen en Veluwe (dus ook lid van het Gecombineerd College). De commissie werd gemachtigd alle stukken betreffende klachten over "bekeuringen" door de Commissarissen tot onderzoek naar de voorgaande geldheffingen, ingekomen bij de gewezen Commissarissen van Financiën van het voormalig gewest Gelderland, over te nemen van het College van Financiën in het kwartier van Veluwe; zij moest de taak der beoordeling van deze "bekeuringen" en daarover ingekomen klachten op zich nemen en die na haar beëdiging ten einde brengen overeenkomstig de aanwezige instrukties (arch. Dep. Best. Geld., inv. nr. 1704, resolutie van 3 december 1802, nr. 10).
Deze vijf commissieleden hadden ook zitting gehad in de commissie uit de periode 1799-1802 (zie inv. nr. 852). De taak van de commissarissen bestond uit het afhandelen van door de vorige commissie onafgedane zaken. De commissie werd bijgestaan door de commies J.H. Blaauw. Gezien het feit dat het Gecombineerd College zijn taak beëindigde op 31 augustus 1805, mag worden aangenomen, dat ook de commissarissen toen de hun opgedragen bezigheden staakten.
N.B. Door ontbinding van de Commissie van Financiën van het voormalig gewest Gelderland was ook de Commissie opgeheven, die belast was met de beoordeling van de klachten over de "tauxatie en bekeuringen" door de Commissie tot onderzoek naar de respectieve geldheffingen in het gewezen Departement van de Rijn (zie voor het archief van deze commissie inv. nrs. 852-860). In zijn vergadering van 3 december 1802 benoemde het Departementaal Bestuur van Gelderland een nieuwe commissie. Deze bestond uit de Commissarissen tot de Administratie der Domeinen van het voormalig gewest Gelderland G. van Riemsdijk en J. Badon Ghijben, en verder G.C. in de Betouw, B.T.W. van Hasselt en J.A. Bouricius, resp. lid van de Colleges van Financiën in de kwartieren van Nijmegen, Zutphen en Veluwe (dus ook lid van het Gecombineerd College). De commissie werd gemachtigd alle stukken betreffende klachten over "bekeuringen" door de Commissarissen tot onderzoek naar de voorgaande geldheffingen, ingekomen bij de gewezen Commissarissen van Financiën van het voormalig gewest Gelderland, over te nemen van het College van Financiën in het kwartier van Veluwe; zij moest de taak der beoordeling van deze "bekeuringen" en daarover ingekomen klachten op zich nemen en die na haar beëdiging ten einde brengen overeenkomstig de aanwezige instrukties (arch. Dep. Best. Geld., inv. nr. 1704, resolutie van 3 december 1802, nr. 10).
Deze vijf commissieleden hadden ook zitting gehad in de commissie uit de periode 1799-1802 (zie inv. nr. 852). De taak van de commissarissen bestond uit het afhandelen van door de vorige commissie onafgedane zaken. De commissie werd bijgestaan door de commies J.H. Blaauw. Gezien het feit dat het Gecombineerd College zijn taak beëindigde op 31 augustus 1805, mag worden aangenomen, dat ook de commissarissen toen de hun opgedragen bezigheden staakten.
laatste wijziging 22-08-2014
laatste wijziging 06-04-2024
8.673 beschreven archiefstukken
2.502 gedigitaliseerd
totaal 403.765 bestanden
Kenmerken
laatste wijziging 06-04-2024
8.673 beschreven archiefstukken
2.502 gedigitaliseerd
totaal 403.765 bestanden