N.B. Zie reg.nos. 2-6, 10, 13-20, 22-32, 35-42, 45-48, 50-57, 59-60, 63-69, 71, 73, 75, 77-78, 80, 82-92, 94-96, 98-109, 111, 115, 120, 124-125, 127, 129, 133-134, 136-140, 143-144, 146, 148-149, 151-156, 159, 161, 163-164.
Deze band - reeds voor Nijhoff's inventarisatie (1866/1867) op onbekende wijze van het archief van de Broederschap afgedwaald en daarin in juni 1963, na aankoop via het Amsterdamse antiquariaat Hertzberger & Co, weer teruggekeerd - omvat 39 perkamenten bladen en heeft grotendeels het karakter van een cartularium, Nochtans is, hier zowel als ten aanzien van de inv.nos. 103-106, gekozen voor de ruimere (zij het evenmin geheel bevredigende) term "register", omdat ook elementen van een "legger" of "blaffaard" zijn te onderkennen.
Voorin (folio 1-6) bevindt zich een staat van vervaldata van diverse renten, pachten en tijnsen ("Dit sijn die tijnse ende reynten des gadeshuys des goeden Sunte Nycolaus tot Arnhem dat ghetimmert ende ghesticht wert in 't jaer ons heren (sic!) dusent driehondert een end vijftich") en vervolgens (folio 6 verso) de tekst van de eed van de Broederschap. i
1. 14 schellingen, gaande uit het erf van Gadert Snoye, gelegen tussen het erf van Woude van Rokel en de openbare weg;
2. 3½ groot, gaande uit het erf van Aleyt Berssen Rutgersdochter, gelegen tussen het erf van Franck Rademaker en dat van Gheryt van Zoens;
3. 10 schellingen, gaande uit het erf van Deryck Melyssoen en diens vrouw Lysbet, gelegen buiten de Rijnpoort tussen het erf van Gheryt van der Heyden en "der schomaker loecupen"
N.B. Zie reg.nos. 2-6, 10, 13-20, 22-32, 35-42, 45-48, 50-57, 59-60, 63-69, 71, 73, 75, 77-78, 80, 82-92, 94-96, 98-109, 111, 115, 120, 124-125, 127, 129, 133-134, 136-140, 143-144, 146, 148-149, 151-156, 159, 161, 163-164.
Deze band - reeds voor Nijhoff's inventarisatie (1866/1867) op onbekende wijze van het archief van de Broederschap afgedwaald en daarin in juni 1963, na aankoop via het Amsterdamse antiquariaat Hertzberger & Co, weer teruggekeerd - omvat 39 perkamenten bladen en heeft grotendeels het karakter van een cartularium, Nochtans is, hier zowel als ten aanzien van de inv.nos. 103-106, gekozen voor de ruimere (zij het evenmin geheel bevredigende) term "register", omdat ook elementen van een "legger" of "blaffaard" zijn te onderkennen.
Voorin (folio 1-6) bevindt zich een staat van vervaldata van diverse renten, pachten en tijnsen ("Dit sijn die tijnse ende reynten des gadeshuys des goeden Sunte Nycolaus tot Arnhem dat ghetimmert ende ghesticht wert in 't jaer ons heren (sic!) dusent driehondert een end vijftich") en vervolgens (folio 6 verso) de tekst van de eed van de Broederschap.
1. 14 schellingen, gaande uit het erf van Gadert Snoye, gelegen tussen het erf van Woude van Rokel en de openbare weg;
2. 3½ groot, gaande uit het erf van Aleyt Berssen Rutgersdochter, gelegen tussen het erf van Franck Rademaker en dat van Gheryt van Zoens;
3. 10 schellingen, gaande uit het erf van Deryck Melyssoen en diens vrouw Lysbet, gelegen buiten de Rijnpoort tussen het erf van Gheryt van der Heyden en "der schomaker loecupen"
b. Afschrift in inv.no. 102, folio 31 verso.
c. Afschrift in inv.no. 104, folio 5 verso.
Erboven: "14 schillingen cleyn denarii uyt Geertruyt Snoeyen hoff nu Herman van Wamell" en: "is geloest". In margine: "is onbekent".