N.B. Dit rentambt is ingesteld na den aankoop van de bannerheerlijkheid en de daartoe behoorende domeinen in 1735. De hier beschreven stukken zijn ten deele afzonderlijk geïnventariseerd door NIJHOFF, die ze had gevonden in "een zwart geverfd kistje, voerende ten opschrift: Bahr en Lathum, Lymersche combinatie- schouw." Zie voorts de rapporten onder inv.nr. 279 en de inv.nrs. 4030-4090.
N.B. Blijkens een brief van den stadhouder van de leenen d.d. 1736 April 13 (in no. 1203) heeft deze de hier beschreven stukken, voor zoover onder hem berustende, destijds aan de Rekenkamer overgedragen. Alleen het protokol over 1634-1654 is blijkens een daarin gehechte verklaring eerst in 1767 overgelegd door den heer van Hackfort. De bedoelde andere stukken behooren dus beschreven te worden onder de retroacta, niet bij die, het beheer van het rentambt betreffende. Het scheen echter wenschelijk, het archiefje niet om die reden te splitsen. De Rekenkamer hief de onderscheiding op tusschen de leenkamers van de bannerheerlijkheid Baar en Latum en van de heerlijkheid Latum, Daar het in 1731 aangelegde protokol verdwenen is, moeten we voor den lateren tijd tevreden zijn met een register, dat is aangelegd naar het voorbeeld van het bekende register op de Geldersche leenaktenboeken (no. 1259). Het geheel is door mr. J.J.S. baron STOET beschreven in diens ms. inventaris der verschillende in het Rijksarchief te Arnhem berustende leenkamerarchieven. Mr. J.F. BIJLEVELD heeft daarbij aangeteekend, dat in 1899 de leenboeken van Baar en Latum over 1469, 1489-1510, 1539-1566 en 1589 in het archief van den vorst van Salm-Salm berustten.
N.B. De index op no. 1259 is in of omstreeks 1778 gemaakt en niet verder bijgehouden. i
N.B. Dit rentambt is ingesteld na den aankoop van de bannerheerlijkheid en de daartoe behoorende domeinen in 1735. De hier beschreven stukken zijn ten deele afzonderlijk geïnventariseerd door NIJHOFF, die ze had gevonden in "een zwart geverfd kistje, voerende ten opschrift: Bahr en Lathum, Lymersche combinatie- schouw." Zie voorts de rapporten onder inv.nr. 279 en de inv.nrs. 4030-4090.
N.B. Blijkens een brief van den stadhouder van de leenen d.d. 1736 April 13 (in no. 1203) heeft deze de hier beschreven stukken, voor zoover onder hem berustende, destijds aan de Rekenkamer overgedragen. Alleen het protokol over 1634-1654 is blijkens een daarin gehechte verklaring eerst in 1767 overgelegd door den heer van Hackfort. De bedoelde andere stukken behooren dus beschreven te worden onder de retroacta, niet bij die, het beheer van het rentambt betreffende. Het scheen echter wenschelijk, het archiefje niet om die reden te splitsen. De Rekenkamer hief de onderscheiding op tusschen de leenkamers van de bannerheerlijkheid Baar en Latum en van de heerlijkheid Latum, Daar het in 1731 aangelegde protokol verdwenen is, moeten we voor den lateren tijd tevreden zijn met een register, dat is aangelegd naar het voorbeeld van het bekende register op de Geldersche leenaktenboeken (no. 1259). Het geheel is door mr. J.J.S. baron STOET beschreven in diens ms. inventaris der verschillende in het Rijksarchief te Arnhem berustende leenkamerarchieven. Mr. J.F. BIJLEVELD heeft daarbij aangeteekend, dat in 1899 de leenboeken van Baar en Latum over 1469, 1489-1510, 1539-1566 en 1589 in het archief van den vorst van Salm-Salm berustten.
N.B. De index op no. 1259 is in of omstreeks 1778 gemaakt en niet verder bijgehouden.