17 De heer Mr Coenraad Jacob Gerhard Copes van Hasselt voor zich zelf en als man en voogd van deszelfs ehevrouw vrouwe Anna Wilhelmina Janssen, mitsgaders zoveel nodig en dienstig zij, vrouwe, zelve verklaren verkocht te hebben en alnu te cederen, te transporteren en in volle en vrije eigendom op te dragen aan en ten erfelijke behoeve van de heer Johan Christoph Quack en vrouwe Johanna Maria Juliana van Carnap e.l. een huis en erve, staande binnen deze stad in de Bakkerstraat tussen de heer G.J. Dibbets en wijlen H. Engelen, met tuin, koetshuis en stalling, uitkomende in de Weverstraat [enz.], en bekennen van de volle kooppenningen ter summe van 16000 gl. Hollands tot genoegen voldaan en betaald te zijn; [enz.];

18 De heer J.A. Wentholt, secretaris van Burgemeesters en Wethouders der stad Arnhem, als directeur van het Geestelijk rentabmt aldaar in kwaliteit van bij dispositie van opgemelde burgemesters en wethouders hiertoe speciaal geauthoriseerd en gemachtigd [enz.], verklaart in gezegde kwaliteit te cederen en op te dragen aan Mejuffrouw Antonia Hendrina van Brummelen, weduwe en boedelhouderse van de heer D. van Guylik, voor de helft en de heer Jan de Ridder voor de wederhelft een obligatie, groot in kapitaal 15000 gl. Hollands, bij acte d.d. 12 Bloeimaand 1767 door Mr Otto Rudolph van Hemessen in kwaliteit van gemachtigde van Frederik Christiaan Reynder van Rheede, grave van Athlone, en vrouwe Anna Elisabeth Christina van Tuyl van Serooskerke, heer en vrouwe van Amerongen, Elst, Ginkel en Middachten, vermogens volmacht, door dezelve voor G. van Genderen, leenman van het vorsendom Gelre en graafschap Zutphen, J.J. Valck, leenman van het graafschap Cuilenburg bij gebrek van een leenman van Gelderland op 06-05-1767 gepasseerd, voor Johan Vygh tot de Snor en Appelenburg, eerste raad en stadhuouder der Lenen des vorstendoms Gelre en graafschaps Zutphen, en Willem Jan Tulleken en Mr Rutger Tulleken, leenmannen, wegens ter leen verstrekte penningen schuldig beleden, rentende jaarlijks ad 3.5 percent, onder speciaal verband van de inkomsten van Middachten en verder speciaal hypotheek en onderpand van: 1e) de huize Middachten met al zijn rechten en toebehoren, voorts bossen en houtgewassen, weide- en bouwlanden, benevens de bouwing, zo achter de voorzegde huize als voor de poort van hetzelve gelegen, alsmede de weidens, genaamd 't Grevenslag, de Koemaat en de Brummelhorst, daarbij gesitueerd, mitsgaders het bos en de houtgewassen (genaamd het Hastel), achter en aan het Rhederbos gelegen; 2e) een gedeelte van het Middachter bos;

19 Mr W.C. Ketjen in kwaliteit van gemachtigde van E. Everwijn volgens acte van volmacht, op 27 van Hooimaand 1809 voor de burgemeester der stad Amsterdam gepasseerd, mitsgaders de procureur J. Busgers in kwaliteit van gemachtigde en gesubstitueerde gemachtigde van H.F. Cremer, in huwelijk hebbende Gerarda Geertruida Schiever, van Jan Adriaan de Ronde, van Hendrik Maurits Quinchard, in huwelijk hebbende Pouwlina Helena Geertruida Schiever, van Johan Pieter Adolph Schiever, van F.J. van der Horst en Wouter Coops D.J. zoon als curatoren over de innocente Adolphina de Ronde, van Theodorus Arnoldus Sandyk, voorts van F.J. van der Horst en Kerst van der Horst, voogden over de minderjarige Lammerdina Cornelia van der Horst, en van Margaretha Elisabeth Hulkman, cessionaresse van F.D. Spijker, in huwelijk hebbende Gysberta de Ronde, volgens acte van substitutie en procuratie, op 13 van Hooimaand 1810 voor presiderende leden van de magistraat der stad Doetinschem op comparant gepasserd door H.F. Cremer pro se et q.q., door F.J. van der Horst en Wouter Coops D.J. zoon, door F.J. van der Horst en Kerst van der Horst q.q. en door E.J.H. ter Maat q.q., zijnde gemelde F.J. van der Horst en W. Coops D.J. zoon als curatoren over de innocente en toezicht behoevende Adolphina de Ronde, alsme Kerst van der Horst en F.J. van der Horst tot het doen van dit transport speciaal gequalificeerd door de magistraat der stad Doetinchem, [enz.] [---] verklaren na vertoning van het permissiebillet tot schifting en scheiding der boedel en nalatenschap van wijlen Mejuffr. Geertruida Sandyk, wed. van wijlen de heer G. Everzwijn, door E.J.H. ter Maat, directeur van de impost der collaterale successie te Doetinschem, op 23 van Louwmaand 1810 afgegeven, [---] dat hun voormelde principalen op 27 van Sprokkelmaand 1810 in publieke veiling hebben verkocht en zij,

20 Mr R.J. Bouricius en vrouwe E.C.T. Eytelwein e.l. verklaren voor de goede administratie van de Directie van de Wagenposterij van het groothertogdom Berg van Dusseldorp over Emmerik op Arnhem, waartoe comparanten zoon Adriaan Frantz Bouricius door het groothertogdommelijk Bergsche Overpostdirectorium te Dusseldorp binnen deze stad is aangesteld, zich te stellen tot borgen voor een somme van 6000 gl. en daarvoor tot een vast hypotheek te verbinden een weide, in het Arnhemsche Broek gelegen, genaamd de Roermondsche weyde, goort 3.5 morgen, [enz.], alsmede een weide, in het Arnhemsche Broek, genaamd de Klaverweyde, groot 3 morgen, [enz.] teneinde bij eventueel verlies of vermis daaraan voldoening te kunnen verhalen;