1 Te weten dat Johan tOesterhusen bij dedingsluiden , hierna beschreven, verhuurd heeft Coenrait van Grevenrade en diens erven de stal, gelegen achter Johan tOesterhusen en Aleiden, zijn huisvrouw, huis voor 1½ oude schild 's jaars, te betalen op Sente Jacobsdag apostoli naastkomende na datum des cedulen eerstaan en alzo voort alle jaar thent Johan tOesterhusen of diens erven de voorgemelde Coenrait of diens erven betaald en vernoegd hebben 35 goede keurvorster overlenssche Rijnse gl. voor datum des cedulen gemunt of geslagen en, als Johan voorzegd de voormelde Coenrait deze voorzegde somme gelds aldus betaald en vernoegd heeft, zo zullen daarmede gevrijt en gekwijt wezen alzulke 1½ oude schild 's jaars als Johan en Aleit, zijn huisvrouw, de voorgemelde

2 Grieta, uxor quondam Stephani ten Westenenge, en Stheven en Yde, haar kinderen, bekennen dat zij wettelijk en wel erfelijk verkocht hebben Herman van Wye in een gerechte stede erfkoop 5 morgen lands, gelegen in Overbetuwe in de kerspel van Elst in de maalschap van Myddell Aem, waar oostwaarts naast geerfd is Steven van Brelar, zuidwaarts Jonker Reynalt van Homoit, westwaarts de Brelerssche Zege en noordwaarts de landwetering, met egge etc. en met dijk en wetering, die daar met recht toebehoort, voor een vrij edel eigen, waaruit jaarlijks geen tijns noch jaargeld gaat; zij hebben beloofd voor Johan, Derick en Geesken , haar kinderen en hun broeders en zuster, dat, waneer zij mondig zijn, ook opdracht zullen doen; si defectus in aliquibus punctis expandare uit hun huis en hofstede, dat zij nu bewonen, gelegen in platea Textoris, et ex omnibus bonis;

3 Herman van Wye bekent schuldig te zijn Grieten voorzegd 50 Rijnse gl., te betalen binnen de mei naastkomende sub expandatione van huis en hofstede et omnium bonorum;

4 Rende Jeger dedit Katherine uxori 200 overlenssche Rijnse gl. de communibus;