Aan de uitvoerige beschouwing, welke Jhr. Dr D.P.M. Graswinckel gewijd heeft aan de Arnhemse Schepenkistoorkonden, valt weinig toe te voegen.

Op de rugzijden van de stukken staan notities, gevloeid uit de pen van de Arnhemse burgemeester Mr D. Weerts. In de veertiger jaren der negentiende eeuw heeft hij samengesteld een "Register der Chartres en Privilegiën van de Stad Arnhem, welke berusten in de zoogenaamde Brandkast op het Raadhuis aldaar op de Kamer No. 4- zijnde dezelve volgens de jaren geschikt" (Inventaris Jhr. Dr D.P.M. Graswinckel: Oud Archief der Gemeente Arnhem, No. 6362).

Alle oorkonden (behalve misschien No. 87), waarvan ik hier de regesten bijeengebracht heb, zijn door Mr Weerts bekeken, op de rugzijde gedateerd en in het voornoemde "Register" in nogal chronologische wanorde -ondanks de aanduiding dat ze volgens de jaren geschikt zijn- beschreven.

Behalve in de door Jhr. Graswinckel vermelde acten, wordt ook in die van 31 October 1319 gewag gemaakt van de Stadsschepenkist, waarin deze stukken bewaard geweest zouden zijn.

Op één merkwaardigheid wil ik wijzen, nl. dat er in de oorkonde van 16 Augustus 1306 gesproken wordt over bezegeling. In de corroboratie leest men: in cuius rei testimonium et munimen sigillum oppidi nostri praesentibus est appensum. Ook laat een incisie vermoeden dat er inderdaad een zegel geweest is. Het stuk verschilt overigens in inhoud geenszins van de andere uit deze collectie, evenmin als dat het geval is met de oorkonde van 29 Juli 1331, welke ook sporen van bezegeling heeft.

Ik ben er van uitgegaan dat de Arnhemse schepenen de Jaardagstijl en niet de Kerststijl gebruikten. Uit de stukken zelf viel het niet op te maken.
Voor de munten heb ik de Latijnse benamingen behouden.