Hessel Claesen en zijn vrouw Martjen Jacobs aan de ene kant en Claes Willemsen en zijn vrouw Jacobjen Claesen alsmede Geertjen Claesen gehuwd met Jan Francken, geassisteerd met haar speciaal verzochte voogd Abel Luchtich, custos tot Barnevelt, omdat haar man haar niet wil assisteren, aan de andere kant, komen overeen dat Hessel Claesen de percelen die hij onder zich heeft mag behouden, en ook het deel waar Jacobjen en Geertjen Claes vanwege hun vaders en moeders versterf recht op hebben aan het erf en goed Roeckel, gelegen in het ambt van Ede in de Over Veluwen, waar Hessel nu op woont, met als tegenprestatie dat Jacobjen Claesen en haar man Claes Willemsen en Geertjen Claesen en haar man Jan Vrancken, van Hessel Claesen jaarlijkse bepaalde inkomsten zullen ontvangen tot aan de dood van Jacobjen en Geertjen, waarbij ter garantie tot nakoming van deze afspraak een hypotheek afgesloten wordt.

Een hooimaat met zijn houtgewas in Weckerum aan de Riemt gelegen, oostwaarts het hooiland van het goed Roeckel, zuid- en noordwaarts het veld en westwaarts Jacob Petersen, voorts een hoek hooiland, zijnde een achtste deel van de Reemstermaet, komende uit een derde deel van het hooiland in de Werft van de weduwe van Gisbert Snijder, toebehorend aan Albert Rutgers en zijn kinderen, geven hun percelen voor de tijd van zes jaren in onderpand voor een bedrag van 300 gulden ten behoeve van Mor Hendricksen.

Claes Francken, jongeman, maakt zijn testament op voor Johan Otters, scholtis van Ede, waarin hij opneemt dat de kinderen van Jan Francken het leengoed in Weckerum zullen erven, waar Wouter Francken in woont en dat de tins- of allodiale goederen daar niet onder vallen, doch samen met de roerende goederen, de obligatie en het geld geërfd zullen worden door zijn broer Wouter Francken en zijn zus Reijntjen Francken, waarbij aan de armen van Ede en aan de huisarmen 25 gulden wordt uitbetaald.

Henrick Evertsen en zijn vrouw Jenneken Melissen verkopen aan Gijsbert Maesen en zijn vrouw Niesjen Everts, voor 150 gulden, twee perceeltjes hooiland, samen groot een vierde morgen, gelegen in het Oostermeense Maetjen, oostwaarts Henrick Jansen, westwaarts de weduwe van Aert Cornelissen, zuidwaarts de gemeente en noordwaarts de Oostermeen, voorts het aandeel in de erfenis van Henrick Evertsen in een perceel tot Weckerum, hetwelk geërfd is van zijn ouders, bestaande uit een huis, hof, land, heide en weide, hetwelk de koper in zijn geheel in gebruik heeft.