1212 Comparuerunt Borchart, weduwe van zal. Wilhem des Veren, waardinne opten Praest, en Thonyss Jacobss met recht besat ter instatie van Bernt Kreyevenger om getuigenis der waarheid te geven en hebben door dwang des rechten getuigd als nabeschreven volgt: - in den eersten heeft Borchart, weduwe voorzegd, getuigd en gezegd dat zij daar bij aan en over is geweest en in haar huis geschied is waar Bernt Kreyevenger en zijn huisvrouw verdragen zijn met Derick van Weze dat hij de pachting, die zij hadden van Marten van Rossem zal. aan huis en hofstede met de land daartoe gehorende, opte Praest gelegen, naar inhoud der pachtzedel, aanvangen en gebruiken zal voor 50 Joachim daler eens; - voorts zijn zij verdragen dat Derick van Weze geven zou voor berg, wagen, ploeg en ander huisraad, stortkarre, 2 “sitten”, een melkkast, driedeel “trysoren”, een “slachsitten”, een [scherm], 2 “sitten”, een tafel met schragen, nog 2 tafels, 2 bedden, een “cantoer”, 6 bedsteden 35 Joachim daler, waaraan Bernt Derick van Weze korten zou zoveel Bernt Derickx voorzegd moeder van Gerephaas Troesten wege schuldig was; - nog heeft Bernt Kreyevenger gegeven van tuinen 7 rijder gl., doe Derick van Weze hem wederom betalen zal, en daartoe jaarlijks hem uitrichten en leveren zal 2 tonnen appels, de pachtjaren gedurende; - datzelve woe voorzegd staat heeft Borchart, weduwe voorzegd, haar handen op haar borsten leggende, bij haar vrouwenwaarheid gehouden; - en heeft Thonyss Jacobss getuigd en gezegd dat hij en Jan Wilhemss borgen zijn dat de erfgenamen van zal. Marten van Rossem jaarlijks en alle jaren de pacht naar inhoud der pachtcedel geschiedt en gedaan zou worden de pachtjaren uit gedurende, zodat Bernt Kreyevenger des aan schade zijn zou; - en heeft verder getuigd en gezegd dat hij daar bij aan- en over is geweest waar Bernt Kreyevenger en Derick van Weze verdragen zijn van der pachtinge, waarvoor hij mede borg is, en zo Bernt voorzegd nog ten achteren was van de huisraad en dat Derick voorzegd

1163 Item Peter Jacopss, wonende op Ryckerswort in Overbetuwe in de kerspel van Elst, met recht besat om zijn getuigenis der waarheid te geven ter instantie van Jan van Broickhusen; - tuigt en zegt Gode lijflijk ten hilligen met opgerichte vingeren zwerend dat hem wittig en kundig is dat Joffer van Broickhusens zal. van Arnhem bouwluiden als Lambert en Tonis Palmert, zolang zij leefden en nu [Sander Tenegel], alle tijd en over de 32 of 33 jaren wes in dit tegenwoordige jaar en langer de melkweg over den Raessender kamp wes in hun koeweide, op Rickerswort gelegen, over de wetering, “gevondert” en rustelijk en vredelijk alle tijd tot Joffer van Broickhusens bouwing te Aemb gebruikt hebben zonder bespiering van iemand; dan heeft wel gehoord dat Jan Langasi te Arnhem de vonderen van de melkweg voorschreven deze nazomer af zou steken, laten werpen of geworpen; et juravit ad S.cta; - Item Wolter van Gynckell, wonende op Ryckerswordt, met recht besat ter instantie van Jan van Broickhusen om getuigenis der waarheid; - tuigt door dwang des rechten dat hem wittig en kundig is dat Tonis Palmert, pachter en bouwman van zal. Joffer van Broickhusen voorschreven goed, de melkweg deze naaste 14 of 15 jaren over de Raessender kamp wes in de koeweide op Ryckerswordt tot de bouwing voorschreven “myt” gevonderd heeft wes in zijn sterfdag, deze herfst 1 jaar is wezende, en rustelijk bezeten en gebruikt en dat deze voorzomer [Standttenegel], nu pachter van het goed, ook het rustelijk en vredelijk gebruik wes tot deze tegenwoordige nazomer daarvan gehad heeft; - tuigde mede dat Jan Langasi hem bevolen had de “vonderen”, van de pachter geleid, de erfgenamen van Joffer van Broickhusen af te werpen van de Raesenden kamp, waar zij hun melkweg wes in hun koeweide voorschreven overgingen; - dat Wolter voorschreven zulks niet heeft willen doen; - en tuigde mede dat hij wel gehoord en van Jan Langasij verstaan dat Jan voorschreven de “vonderen” zelf deze herfst afgeworpen had,

1161 Interrogatoria vanwege heer Godert Pannekoick overgelegd om daarop te verhoren Johan van der Voerdt, scholt ’s lands van Kessel, besat om kondschap der waarheid te geven door Gerrit van Holt roydreger: - in den eersten hem, getuige, af te vragen of hij niet daar bij over en aan geweest is tot Wilhem Gaemis huis met zijn oom Johan van Mekeren zal. en meer anderen in den jare 1555 op donderdag post Nativitatis Marie, waar Goesen, Evert en Cornelis van Wyhe Doctor Pannekoick verkochten een deel van hun uiterweerd, gelegen in de schependom van Genth, en of terzelver tijd zal. Evert van Wyhe daar niet bij was in eigener persoon? - Ten anderen: of Evert van Wyhe zal. niet van Wynolt Hackfort, burgemeester, uit den gelag opgeroepen werd en weder inkomende niet zei dat Hackfort hem gevraagd had of hij zijn goed verkopen wilde, waarop Evert zal. de burgemeester antwoordde [als hij zeide] dat zijn broeder en neef hun delen verkopen wilden; daarom wilde hij het zijne ook verkopen om zijn schuld daarmede te betalen? en of Evert voorzegd weder in den gelag komende zulks niet openlijk vertelde, mede zeggende dat hij niemand hetzelve beter goste dan de voorzegde doctor en of niet vervolgens denzelve tijd opgemelde doctor de kaars een slag gegeven heeft? - Ten derde en lesten hem, getuige, nog af te vragen of niet waarachtelijk is, als de kaars de slag gegeven had, dat Doctor Pannekoick het jaar pacht, dat de verkopers verviel luid de koopcedel, van Goessen en Evert bij zittende gelag gekocht heeft om van stonde aan in de possessie des goeds te komen? - Comparuit Jan van der Voert, scholtis ’s lands van Kessel, met recht besat ter instantie van Meester Gaert Pannekoick, doctor, om getuigenis der waarheid te geven en heeft door dwang des rechten getuigd en bij de eed, die hij Co. Matt., onze alregenedigste heer, als scholtis gedaan heeft, [gehouden] op alzulke vraagstukken als nabeschreven volgt: - dat de vraagstukken waarachtig zijn en de handel alzo woe voorzegd staat geschied is;

1139 Hooggeborenste, hoogmachtigste en alredoorluchtigste vorst, alregenedigste heer: de moeder van zal. Henrick van Arnhem, die Uwe Co. Matt. een tijdlang voor een wildschut gediend en in Co. Matt. dienst van den leven ter dood komende der zielen God barmhartig zijn wil, heeft ons dienstlijk te kennen gegeven woe dat zij itzonder eerst in ervaring gekomen woe dat haar zoon, Henrick van Arnhem genaamd, binnen Uwe Co. Matt. stad Coppenhagen in God verstorven zijn zou, van ons begerende een voorschrift te hebben aan Uwe Co. Matt. om derzelver, zo zij een arme weduwe is en wij alle weduwen en wezen in hun rechtvaardige zaak schuldig zijn voor te staan en waartoe zij recht en reden hebben, te verhelpen en, zo wij dan haar begeren voor billijk eracht hebben, wij haar deze onze voorschrift niet weigeren kunnen, bidden wij Uwe Co. Matt. ootmoedelijk en dienstlijk de gestalt en armoede der weduwe des opgemelden Henrick aan te zien en te “verfuegen” laten willen dat Lubbert Straetman, burger Uwer Co. Matt. stad Coppenhagen, verhandreikt mogen worden - woe dan de getuigenis van Meester Lambert Philetus, der medicinen doctor, hierin “verwaert”, wijders meebrengt - datzelve goed, dat hij nagelaten heeft en waarin hij verstorven is, om de moeder Henricx over te schicken, opdat de arme weduwe zo lang haar de almogende heer haar dat leven vergunt, onder wiens handen en grote vermogenheid wij alle staan, onderhouden moge worden; Daaraan zal Uw Co. Matt. voor God weldoen en loon ontvangen en Wij ons geringe vermogens altijd bereid willen zijn ter verschulden aan Uwe Co. Matt., die God almachtig in hoge staat en zal. regering tot lange tijden gezond gesparen wille; en dat dezelve Henrick in Uwe Co. Mat. dienst gestorven is, heeft Uwe Co. Matt. te speuren uit de getuigenis, door Meester Lambert Philetus, der medicinen docter, daarvan gegeven en hierin “verwaert”; [in dorso, fol. 210v: Heer Frederick met Gods genade koning in Denemarken,