De taken van de gedeputeerden waren:
"om zoo wel in afwezenheid der Heeren Staten, als gedurende den tijd van derzelver vergadering, het beleid der zaken te voeren; in 1815 werd gesproken over "dagelijks beleid der zaken"; belasting- en administratieve rechtspraak.
De gouverneur was de machtigste bestuurder in de provincie. Dit veranderde met de grondwetswijziging in 1848.
De Grondwet van 1848 draaide de rollen om. Gedeputeerde Staten kregen de dagelijkse leiding over de provincie en de zorg voor de uitvoering van de wetten. De Gouverneur (sedert 1850 Commissaris des Konings geheten) deed in bestuurlijk opzicht een stapje terug en raakte zijn dominante positie kwijt.
De competenties van Gedeputeerde Staten werden deels geregeld door de Provinciale Wet van 1850, maar ook uitgewerkt in andere wet- en regelgeving.
Gedeputeerde Staten telden vanaf 1850 zes leden. Zij werden nu benoemd voor een periode van zes jaren. De commissaris des konings bleef voorzitter van het college. De rol van Gedeputeerde Staten, die zich in de loop van de 19e en 20e eeuw steeds verder profileerde en uitbreidde, wordt staatsrechtelijk en administratiefrechtelijk gedegen beschreven in het boek van A.H.A. Lutters, Gedeputeerde Staten, hun taken en bevoegdheden (Den Haag 1977).