Thema’s die aan de orde komen:
Het vak geleerd. De vader van de heer Z. was een kleine tuinder. Voor het huis stonden twee hoogstambomen met stoofperen voor eigen gebruik. Ook de afgevallen peren werden verwerkt. Er ging niets weg. Toen in de oorlog de school sloot, ging de heer Z. bij tuinders aan het werk. Toen zijn oom eind jaren ’40 een aantal hoogstamboomgaarden in deelpacht kreeg, kon hij daar komen werken. Hij leerde er het vak, snoeien, maaien, spuiten, enten en plukken.
Veel werk. Onder de hoogstambomen was gras en liepen koeien. Er waren nog weinig machines en alles moest met de hand gebeuren. Gras werd nog met de zeis gemaaid. Omdat de verzorging van de boomgaarden veel werk omvatte, werd daar iemand voor aangetrokken.
Komst van struiken. Eind jaren ’40 werd begonnen met de aanplant van struiken. Die gaven een hogere productie. Er kwamen betere rassen en veel oude rassen verdwenen. Alleen de Goudreinette bleef.
De pluk. Voor de fruitpluk van het hoogstamfruit waren veel mensen nodig. Boven in de boom werden ladders tegen elkaar gezet. De plukkers liepen op de ene ladder achter elkaar aan emmers vol te plukken om vervolgens via de andere ladder naar beneden te gaan om de emmers te legen. Plukmanden werden met een houten haak aan de ladder gehangen. Die werden in kistjes voor 20 kilo geleegd. Een vrachtrijder bracht de kistjes naar de koelhuizen in Zaltbommel. Het laden op de hoge vrachtwagen was zwaarder werk dan het plukken.
Machines. Bij de komst van nieuwe machines begint de heer Z. als zelfstandige in de fruitteelt. Eerst als spuiter bij aardbeientelers, met een motorrugspuit. En hij wordt gevraagd als er gespoten, gesnoeid, geënt of geoculeerd moet worden.(Geluidsbestand ontbreekt)