Thema’s die aan de orde komen:
Het bedrijf. Vader had een boerenbedrijf met varkens, kippen en melkkoeien. Daarnaast had hij anderhalve ha. hoogstamboomgaard. In 1937 ging vader zich specialiseren in fruit; het vee werd een nevenbedrijf. Onder de fruitbomen werd koolraap geteelt en er was gras.
De rassen. Hoofdrassen waren de Goudreinet, Jonathan, Bellefleur en Sterappel. Later kwamen er nieuwe rassen zoals de Elstar. De heer Berben leest een lange lijst voor van oude rassen appels, pruimen en peren.
Spuiten. Bomen werden bespoten met Californische pap, een zwavelproduct. Spuiten ging met een tonspuit, een houten spuit met een motor met een zitting erop. Dat werd getrokken door een paard.
Pluk. De bomen met Sterappels waren zo’n twintig sporten hoog; men moest er handig voor zijn om de ladder goed in de boom te zetten. Dan kon de plukker buiten boord hangen om te plukken of te snoeien. De Sterappels werden op stro op de vloer van de stal gelegd. Als de appels rood gekleurd waren werden ze gesorteerd en in kisten gedaan.
De opbrengst. Vroeger was de opbrengst vooral voor eigen gebruik, maar er ging ook veel naar de markt in Nijmegen en in Grave. Later ging alles naar een handelaar en nog weer later naar de veiling. Soms werd er aan een commissionair die voor een grote exporteur werkte, verkocht.
Goed leven. Het gezin kon er vroeger goed van leven. Loods, schuur en koelhuis konden met eigen geld worden betaald.
Struiken. Omdat de bomen steeds minder opbrachten, werden ze gerooid, waarna er struiken voor in de plaats geplant werden. Die waren effectiever.
Andere thema’s. Kostschool door grootmoeder betaald; oorlog.