Behalve het origineel (handgeschreven) zijn er drie uitgetikte versies, maar alle drie zijn ze incompleet.
Hans schrijft over zijn belevenissen in het St. Elisabeths Gasthuis. Het schrijven begint op 6 oktober 1944 en eindigt op 28 oktober van dat jaar. Hij vertelt onder meer iets in de trant van: 'Ik werk op het moment als manusje van alles, en daar hoort ook het begraven van lijken bij. Overdag is er veel granaatvuur. Tony is daarbij gewond geraakt. Net Tony, de leukste van het stel. Gelukkig is het niet ernstig. Granaatsplinter in de bil. Ze hebben met vierentwintig bommenwerpers de brug aan gort gebombardeerd. Het suizende geluid dat de granaten maken, is al zo vertrouwd dat je opkijkt wanneer het even stopt. Tony was buitengewoon op dreef in het op stelten zetten van de ziekenzaal omdat hij zich geneert om zijn behoefte te doen. Zondagmiddag hebben we foto's gemaakt met Tommies. Het gekke is dat we heel veel lol met elkaar hebben. De radio is weer in orde, en het hele hospitaal weet het, dus ze vragen naar nieuws. Er is alleen geen nieuws. Ik zal zondag proberen te komen, maar vast staat het nog niet. De stad mag je niet meer in, en wij hebben dan wel een Ausweis maar er zijn overal mijnen gelegd. Bert gaat trouw naar zijn Loes in Oosterbeek. Ik ben jaloers dat zij zo dicht in de buurt zit. Woensdagnacht heeft ons huis een granaattreffer gehad. Bert kwam terug uit Oosterbeek. De vader van Loes is door een granaat getroffen.