De auteur schrijft in dagboekvorm over de belevenissen van de familie tijdens de Slag om Arnhem. Op 17 september 1944 worden bommen gelost op de stad. De schuilkelder stroomt vol met buren. Bert en Hans zijn naar hun posten gegaan na de eerste bominslag. Hans belt maandagochtend om te zeggen dat het St. Elisabeths Gasthuis Brits is geworden, en dat hij de hele nacht Engels heeft gepraat. Bert heeft de hele nacht geblust. Op dinsdag werkt de telefoon niet meer, en ook de waterleiding is gestopt met water vervoeren. Hans komt 's middags doodmoe thuis. Het ziekenhuis is weer Duits. Op woensdag komt er nog een familie bij omdat zij op de Utrechtseweg wonen en hun huizen ontruimd zijn. Nu zitten er 15 mensen in huis. Onderweg naar een afspraak is de schrijver beschoten. Op donderdag is de elektriciteit ook afgesneden. De straten liggen vol met oorlogsrotzooi en ook lijken. Op vrijdag brengen Bauk en Marten Hans een stukje weg in de richting van het ziekenhuis. Er wordt boven hen geschoten, en de hulzen vliegen hen om de oren. Op zaterdag wordt een deel van de stad geëvacueerd. Op zondag moet de rest van de stad ook weg. Meneer Tukker heeft als reddende engel onderdak aangeboden in Beekbergen. Baukje wil liever niet weg want Hans is er nog. De auteur blijft met Baukje en Bert thuis. Op maandag is Bert ook aangenomen in het ziekenhuis omdat hij padvinder is geweest en EHBO heeft. Baukje en Marten Jan gaan nu wel naar Beekbergen. Uit Apeldoorn komt een vrachtwagen die nog mensen en fietsen meeneemt. Ze nemen voor de Kuiken vier kisten met kleding mee. De familie fietst langs een hele stoet evacués. Na de tocht is Baukje in de gang flauwgevallen, maar later gaat het weer wat beter. Woensdag is de schrijver nog in het ziekenhuis bij de jongens geweest en ze maakten het goed. De Burgemeesterswijk ligt op 9 oktober zwaar onder granaatvuur van de Geallieerden