Menu

De chat is beschikbaar van maandag tot en met vrijdag tussen 13:00 en 16:00 uur. Is de chat offline? Bekijk onze Veelgestelde vragen of stel uw vraag via ons contactformulier.

Uw zoekacties: St. Elisabeths Gasthuis Arnhem

2394 St. Elisabeths Gasthuis Arnhem

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Auteursrechten en andere rechten
2. Openbaarheid en citeren
3. Geschiedenis
2394 St. Elisabeths Gasthuis Arnhem
Inleiding
3.
Geschiedenis
In mei 1878 kwamen op verzoek van pastoor J.H. van Basten Batenburg drie Duitse zusters van Barmhartigheid uit Münster naar Arnhem om de zorg voor zieken in de Rooms Katholieke parochie van St. Eusebius op zich te nemen. Voorlopig werden zij gehuisvest op de zolderverdieping van de Pastorie in de Coehoornstraat en hielden zij zich bezig met wijkverpleging. Het was echter de bedoeling dat er een katholiek gasthuis zou komen. Een jaar later kwamen er nog zeven zusters Franciscanessen. Het aantal hulpbehoevenden nam toe en daarmee de behoefte aan meer verpleegsters. Maar ook aan ruimte was gebrek. Daarom vroeg en kreeg Van Basten Batenburg, van de Aartsbisschop van Utrecht, toestemming om een gasthuis op te richten.
In augustus 1880 kocht hij daarvoor het buitenverblijf “Zomerlust” aan de Utrechtseweg, hoek Nachtegaalspad. In 1882 werd er een kapel aan de villa gebouwd. Twee jaar later werd de Stichting het St. Elisabeth’s Gasthuis opgericht. Het bestuur daarvan kwam op 19 januari 1885 voor het eerst bijeen, onder voorzitterschap van Van Basten Batenburg. Samen met de eerwaarde Moeder Valentia vormde hij het dagelijks Bestuur.
In 1890 werd besloten tot nieuwbouw; de villa was te klein. Van Basten Batenburg zou dit echter niet meer meemaken; hij overleed in 1889. Het bestuur kocht twee hectare grond aan de Utrechtseweg, hoek Zwarteweg. Architect J.W. Boerbooms uit Arnhem werd gevraagd de leiding bij de bouw op zich te nemen. Hij ontwierp, na eerst uitvoerig onderzoek gedaan te hebben, een ziekenhuis dat voldeed aan de eisen van die tijd. In juni 1893 werd de eerste steen gelegd. Een jaar later, om precies te zijn op 24 juli 1894 werd het nieuwe Gasthuis plechtig ingewijd door de Aartsbisschop van Utrecht. Pas in oktober 1904 gaf deze toestemming tot de bouw van de nieuwe kapel, die in 1906 werd ingewijd.
Toen Van Basten Batenburg was opgevolgd door pastoor A.J. Schoemaker, kwamen de bestuurlijke verhoudingen anders te liggen. Schoemaker werd weliswaar voorzitter van het bestuur, net als Van Basten Batenburg, maar de dagelijkse leiding en het financieel beheer kwam volledig in handen van de Moeder Overste. Bij geschillen tussen beiden had de Aartsbisschop van Utrecht het laatste woord.
Onder leiding van Moeder Valentia hielden de zusters van Barmhartigheid zich in de ene vleugel van het Gasthuis bezig met de verpleging van armlastige zieken ongeacht hun godsdienstige gezindheid. Op de bovenverdieping waren de vrouwelijke en op de begane grond de mannelijke patiënten ondergebracht. De andere vleugel werd bewoond door mensen die zichzelf inkochten in het St. Elisabeth’s Gasthuis, om er ‘zorgeloos’ te genieten van hun oude dag. De zusters van Barmhartigheid woonden in de kelder (de ‘catacomben’). Daar waren ook de bakkerij, de keukens, waslokalen etc. Achter het gasthuis was een tuin waar de zusters groenten en fruit verbouwden. Ze hadden ook een boerderij waar ze o.a. varkens fokten.

In 1917 kwamen de eerste 12 lekenverpleegsters in het St. Elisabeth’s Gasthuis, omdat er waarschijnlijk niet voldoende religieuzen uit München konden komen. De aanwezige religieuze zusters protesteerden: “Er zal geen tijd zijn om hen les te geven en er is geen ruimte”. De lekenverpleegsters werden ondergebracht in villa “Superna”, op de hoek van de Zwarteweg, direct naast het Gasthuis.
Met het aantal bedden, nam niet alleen het aantal verpleegsters, maar ook het aantal specialisten in het Gasthuis toe. Opmerkelijk is dat pas in 1918 de eerste katholieke specialist, (dr. J.C.L.M. Stuyt) in het Gasthuis kwam werken.
In 1921 kwam er plotseling verandering, in de organisatie, toen dr. A.J.T. Wubbe benoemd werd tot eerste Geneesheer-Directeur. Nog diezelfde maand werd er een instructie voor de Moeder Overste vastgesteld, waarin haar macht aan banden werd gelegd. Enige maanden later vertrok de Moeder Overste en kwam zuster Herlinde in haar plaats.
Kort na zijn benoeming ontwierp dr. Wubbe een plan voor een opleiding tot verpleegster, dat in november 1921 door het Bestuur werd goedgekeurd. In 1922 werd het aantal leerling-verpleegsters uitgebreid van 12 naar 16.
Sinds zijn benoeming tot Geneesheer-Directeur raakte dr. Wubbe verwikkeld in een machtstrijd met de Moeder Overste. Hij mocht zich niet met financiële aangelegenheden bemoeien, geen bestuursvergaderingen bijwonen etc. Blijkbaar was er op dat moment nog een strikte scheiding tussen enerzijds bestuurlijke en anderzijds medische aangelegenheden. Pas op 18 januari 1926 werden de statuten herzien en de Geneesheer-Directeur aan het Dagelijks Bestuur toegevoegd. Het werd hem echter nog steeds niet toegestaan de bestuursvergaderin-gen bij te wonen. De ruzie liep hoog op. De Aartsbisschop van Utrecht liet een commissie in het leven roepen die de zaak uitzocht. Op 12 december 1928 kwam de commissie met een rapport dat melding maakte van wanorde op medisch, leidinggevend en administratief gebied, er was te weinig toezicht op de leerling-verpleegsters, de administrateur werd gepasseerd door Moeder Overste en maatregelen van de Directeur werden door de religieuzen gesabotteerd. De oorzaken werden uitgediept en er werden aanbevelingen gedaan; zowel bestuurlijk als organisatorisch als in termen van het wegsturen van een aantal zusters. Dr. Wubbe stemde voorlopig in met het rapport, in afwachting van de ontwikkelingen. Van uitvoering van de aanbevelingen kwam niets terecht.
Al in 1905 waren er plannen om landgoed Rhijnstein, dat rechts naast het Gasthuis lag, te kopen. Men zag ervan af, maar sloot een overeenkomst met de bewoner dat, wanneer hij zou vertrekken, het St. Elisabeth’s Gasthuis het eerste recht van koop had. Toen de bewoner, Jhr. J.K.W. Schimmelpenninck, overleed, vroeg zijn weduwe aan het Bestuur van het Gasthuis toestemming om tot haar dood in het huis te mogen blijven wonen. Het Bestuur ging daarmee accoord onder voorwaarde al wel een deel van het landgoed in gebruik te mogen nemen.
Het ziekenhuisterrein raakte namelijk geleidelijk aan vol, door voortdurende aanpassingen en uitbreidingen van het Gasthuis. In 1932 werd uiteindelijk overgegaan tot de aankoop van villa Rhijnstein.

Tijdens de oorlog zijn een aantal nonnen vervangen voor Wehrmachtzusters; zeer tegen de zin van dr. Wubbe. Het had waarschijnlijk te maken met het feit dat er veel Duitsers in het Gasthuis verpleegd werden.
Aangezien de aanwezigheid van Duitse verpleegsters aan groeiende kritiek onderhevig was, werd in maart 1944 overwogen om het hele bestuur van het St. Elisabeth’s Gasthuis in handen van leken te leggen. Voor het zover kwam, vonden op 17 september de Britse luchtlandingen plaats in de omgeving van Wolfheze met het doel om bij verrassing de Rijnbrug bij Arnhem in handen te krijgen. Nog diezelfde avond bereikte het Tweede Parachute Bataljon de noordkant van de brug en bezette die. Gedurende de nacht en ochtend van 18 september ondernamen diverse bataljons vanuit Oosterbeek pogingen om de parachutisten bij de brug te bereiken. Zij stootten echter op hevige Duitse tegenstand op de Utrechtseweg ter hoogte van het St. Elisabeth’s Gasthuis. Tijdens de gevechten deden Rode Kruis- en ziekenhuispersoneel, met gevaar voor eigen leven, verwoede pogingen om patiënten in veiligheid te brengen. Daarbij was het ziekenhuis nu eens in Engelse en dan weer in Duitse handen.
Van 1 november 1944 tot en met 4 augustus 1945 doken de patiënten en een deel van het verplegend personeel onder in een noodziekenhuis in Nunspeet. Daarin waren bovendien gevestigd: Het Gemeenteziekenhuis Arnhem, het Kinderziekenhuis, het Algemeen Ziekenhuis Velp en het Academisch Ziekenhuis Groningen. Het werd de religieuze zusters verboden zich met de leiding te bemoeien. Vlak voor kerst 1944 werden zij door de Wehrmacht weggestuurd.
In april 1945 vroeg dr. H.W. Hoefnagels (internist) de Aartsbisschop van Utrecht toestemming om het Gasthuis te mogen uitbreiden. Het St. Elisabeth’s Gasthuis was zwaar beschadigd en villa Rhijnstein was door brand verwoest. Het militair gezag had bezwaar tegen de terugkeer van een aantal Duitse zusters, waaronder de Moeder Overste. De Aartsbisschop van Utrecht liet een onderzoek instellen naar de nazi-gezindheid van de Duitse zusters. Er moesten er een paar ontslagen worden. De Moeder Overste eiste dat alle zusters zouden mogen terugkeren. Na enig overleg vertrokken er tussen mei 1945 en november 1946 toch 5 zusters. In mei 1946 liet de Generale Overste van de Franciscanessen van Münster het Bestuur weten dat het contract tussen Münster en Arnhem per 1 november werd opgezegd. Het merendeel van hen zou terugkeren naar Münster. Ooit waren het er 106 geweest. Dr. Hoefnagels, sinds 1946 Geneesheer-Directeur, benaderde 24 congregaties in Nederland om andere religieuze zusters te krijgen; zonder enig resultaat. Er waren niet voldoende en voldoende onderlegde lekenverpleegsters beschikbaar om het ziekenhuis draaiende te houden. Het St. Elisabeth’s Gasthuis werd met sluiting bedreigd. Uiteindelijk wist Hoefnagels, door tussenkomst van de Aartsbisschop, 23 zusters Dominicanessen uit Neerbosch bij Nijmegen over te halen om naar Arnhem te komen. Onder hen waren 5 gediplomeerden. Zij hadden hun opleiding in het St. Elisabeth’s Gasthuis gehad. De laatste Franciscanessen uit Münster verlieten op 24 oktober 1947 het Gasthuis.
De eerste Dominicanessen werden op 1 november door pastoor G. Voskuilen in een plechtige Heilige Mis ingewijd. Het Gasthuis was gered! Tot 1955 liep het aantal religieuzen op tot een maximum van 57. In de jaren daarna liep hun aantal geleidelijk aan weer terug. Ze werden systematisch vervangen door lekenverpleegsters die voor een deel door de religieuzen zelf waren opgeleid. In 1965 was meer dan de helft van de religieuze verpleegsters gediplomeerd. De Moeder Overste had niet meer de dagelijkse leiding van het ziekenhuis in het geheel maar was nu hoofd van de verpleging, ze maakte nog wel deel uit van het Algemeen Bestuur.

In 1959 vierde het Gasthuis zijn vijfenzeventig jarig bestaan. Als Rooms Katholiek Gasthuis zou het blijven bestaan tot 1 januari 1986. Gedurende heel dat bestaan is er voortdurend gebouwd, verbouwd en gerenoveerd. De bouwgeschiedenis heb ik in deze inleiding bewust achterwege gelaten, hoewel er veel van in het archief is terug te vinden. Ik verwijs slechts naar “St. Elisabeth’s Gasthuis, Bouwgeschiedenis van een Arnhems Ziekenhuis”, dat in 2001 door Stichting Matrijs te Utrecht als deel 9 van de Arnhemse Monumentenreeks is uitgegeven. Al in 1969 wordt er geroepen dat het terrein aan de Utrechtseweg vol is. Vandaar dat er toen al werd gedacht en gesproken over nieuwbouw en er werd gezocht naar een geschikte locatie. Het terrein van Sacré Coeur aan de Velperweg werd als eerste genoemd. Toen dat afviel, kwam Vrijland te Oosterbeek, het toenmalige bejaardenoord voor kloosterlingen (Mill Hill) in beeld. Maar ook dat viel af. Eind 1971 werd besloten dat het nieuwe Rooms Katholieke ziekenhuis in Malburgen gebouwd zou gaan worden.
Opmerkelijk is nog het vertrek van de laatste zusters Dominicanessen uit het St. Elisabeth’s Gasthuis op 10 oktober 1981. Hun plaatst was steeds meer overgenomen door lekenverpleegsters. Door toedoen van de fusie en andere landelijke ontwikkelingen moesten er verpleegsters verdwijnen.
Mogelijk speelt de bouw van het nieuwe Canisiusziekenhuis in Nijmegen in 1981 hier ook een rol in.
4. Samenwerking
5. Fusie
6. Het archief

Kenmerken

Datering:
1878-1986
Auteur:
P. Verkaik
Categorie:
 
 
 

Contact

location Westervoortsedijk 67-D
     6827 AT Arnhem
     (parkeerplaats aan de
     Mercatorweg)

E-mail Contactformulier
Telefoon  Telefoon
calender2 Openingstijden studiezaal