Menu

De chat is beschikbaar van maandag tot en met vrijdag tussen 13:00 en 16:00 uur. Is de chat offline? Bekijk onze Veelgestelde vragen of stel uw vraag via ons contactformulier.

Uw zoekacties: Oud archief Arnhem

2000 Oud archief Arnhem

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Auteursrechten en andere rechten
2. Openbaarheid en citeren
3. Voorwoord
4. Overzicht der opeenvolgende besturen
2000 Oud archief Arnhem
Inleiding
4.
Overzicht der opeenvolgende besturen
Uit den aard der zaak heeft de geschiedenis van Arnhem, de hoofdstad van het Kwartier van dien naam en in lateren tijd ook de hoofdstad van het Gewest, veel pennen in beweging gebracht. De litteratuur over de stad is dan ook tamelijk uitgebreid; dank zij de door de zorgen der Vereeniging "Gelre" uitgegeven Bibliographie van Gelderland zijn de verspreid staande artikelen over Gelderlands hoofdstad zonder moeite op te sporen.
Het is dan ook niet noodig en het ligt ook niet in den aard van een werk, als de hierna volgende Inventaris, om een uitgebreid historisch overzicht daaraan te laten vooraf gaan. Veeleer moge het feit, dat het Arnhemsche archief thans geordend en materieel verzorgd, derhalve bruikbaar is, aanleiding zijn, dat een publicatie, welke de geschiedenis of de rechtsontwikkeling der stad schetst, te eeniger tijd het licht zie. Ik heb dan ook gemeend te mogen volstaan met het geven van een kort overzicht van de bestuursorganisaties van de stad, het kwartier en het gewest; bovendien lichten verschillende noten hier en daar de beschreven stukken toe.
Van Arnhem wordt reeds in het jaar 893 gewag gemaakt in een register van de goederen der abdij Prüm in den Eifel; er stond toen reeds een kerk, welke gewijd moet zijn geweest aan den Heiligen Martinus. In verscheidene oorkonden van nà dat jaar wordt de plaats genoemd, in een acte van 1227 aangeduid als oppidum, totdat op 13 Juli 1233 dit oppidum door graaf OTTO II tot een civitas werd gemaakt. Weliswaar wordt in een acte van het jaar 1230 gesproken van cives van Arnhem, doch er is alle reden om aan te nemen, dat deze in het stadarchief van Doesburg berustende oorkonde onecht is.
Bij de verleening van stedelijke rechten in 1233 kreeg Arnhem dezelfde rechten, welke Zutphen reeds eerder had ontvangen, doch met één uitzondering, n.l., dat te Arnhem de richter de opgelegde boeten ten voordeele van den landsheer zou innen. De stad zou verder bestuurd worden door een raad van twaalf schepenen, welke de burgers vertegenwoordigden. Toen in latere jaren de burgerij, naar haar oordeel, geen voldoenden invloed meer had op het bestuur der stad, wist zij in 1487 gedaan te krijgen, dat door de instelling van een zestal gilden met politieke bevoegdheden aan dit haar bezwaar werd tegemoet gekomen.
Tengevolge van een vonnis van koning HENDRIK, omstreeks 1310 op den Rijksdag te Spiers gewezen, werden alle vrijheden en voorrechten, door de graven van Gelre zonder toestemming van de keizers en Roomsch-koningen verleend, herroepen, waardoor ook de rechten van Arnhem, zij het voor korten tijd, buiten werking werden gesteld. Dank zij een door den Koning gelijktijdig uitgevaardigde machtiging aan den graaf van Gelre, om zoodanige voorrechten en vrijheden te mogen verleenen en bevestigen, kon graaf REINALD op 6 Juni 1312 het eertijds verleende recht weder in eere herstellen.
Sedert dien heeft de magistraat van Arnhem tot 1795 toe bestaan uit den richter als vertegenwoordiger van den landsheer, en uit 12 schepenen, uit wie oorspronkelijk op den keurdag op Pauli-dag (25 Januari), vanaf 1652 op 1 Mei, een tweetal burgemeesteren werden gekozen, die met het dagelijksch beheer en bestuur der stedelijke zaken werden belast. De schepenen verdeelden verschillende functies onder elkaar. Twee waren er politiemeesters, twee opperweerdmeesters, twee opper-marktmeesters, twee put-, pomp- en straatmeesters, twee fortificatie- en werkmeesters, één heemraad in Overbetuwe, en één opperbrand-meester, met den naam "Otterloo" betiteld. Deze functies werden in den loop der jaren weieens met andere gecombineerd.
De richter van Arnhem, die sedert 1309 den titel voerde van richter van Arnhem en Veluwezoom (soms ook wel van Arnhem, Brummen en Veluwezoom), stond aan het hoofd van de rechtspleging. Oorspronkelijk werd hij door den landsheer aangesteld; na den landsheerlijken tijd geschiedde zijn benoeming, op voordracht van het Kwartier van Veluwe, door de Staten van het Gewest. Zijn commissie ontving hij toen van het Hof van Gelderland, waarvoor hij ook den eed aflegde. Na deze handeling ten overstaan van den magistraat der stad te hebben herhaald, kon hij zitting nemen en de leiding op zich nemen van de rechterlijke colleges. Deze bestonden in den tijd der Republiek uit twee gerichten, nl. de Hooge en de Lage Bank. In de Hooge Bank, die extra-ordinaris twee malen per week, en ordinaris één maal per jaar werd gespannen, had de richter met de 12 schepenen zitting. Tot de competentie dezer Bank behoorden alle zaken tusschen burgers of ingezetenen, in tegenstelling met de Lage Bank, welke civiele zaken tusschen vreemdelingen of tusschen ingezetenen en vreemden behandelde. In deze Lage Bank had de richter met twee schepenen zitting; er was beroep op de Hooge Bank. De vonnissen van de Hooge Bank werden bij arrest gewezen, hetgeen wil zeggen, dat er geen hooger beroep tegen openstond. Dit veranderde echter bij de invoering van de Provisioneele Ordonnantie op de Appellen (1675), toen de vonnissen aan appèl op het Hof van Gelderland onderworpen werden.
Wanneer in criminalibus over een burger der stad gevonnist moest worden, waren de gildemeesters mede aanwezig. Deze gildemeesters komen sedert 1487 voor. De burgerij had in den loop der jaren, naar hare meening, te weinig medezeggenschap in het bestuur der stad meer; zij trachtte in de 15e eeuw door middel van gilden, waarin de geheele burgerij, over allerlei ambachten verdeeld, vertegenwoordigd was, aandeel in het bestuur te krijgen. Definitief gelukte haar dit in 1487, toen aartshertog MAXIMILIAAN VAN OOSTENRIJK aan de stad toestond, zes gilden te hebben; de zes gildemeesters zouden aandeel hebben in het bestuur der stad.
Er bestond verband tusschen de gildemeesters en het college der gemeenslieden, ook wel bekend onder den naam van Gezworen Gemeente. Hoewel de gildeordonnantie van 1488 niet over deze instelling spreekt, hebben gemeenslieden reeds sinds lang aandeel in het stadsbestuur gehad, al kan men oorspronkelijk niet van een permanent college spreken. Bij belangrijke besluiten werd vaak het gevoelen der burgerij gevraagd. De gemeenslieden worden in een acte van 21 Januari 1502 reeds ten getale van 24 genoemd; in 1547 werd besloten, dat uit de St. Nicolaas' broederschap en uit de drie schutterijen elk twaalf personen zouden worden gekozen, uit welk 48tal de magistraat er 24 aanwees. Uit dezen werden dan de zes gildemeesters gekozen, terwijl zij allen samen in de belangrijke aangelegenheden der stad mede mochten beslissen. In 1558 werd in de keuze dezer gemeenslieden een wijziging aangebracht, terwijl hun aantal op het laatst der 16e eeuw uit 48 bestond *  .
De jaarlijksche verkiezing van schepenen eindigde met de invoering van het Regeeringsreglement van 1675; de stadhouder trok toen de benoeming aan zich. Het college van gemeenslieden bleef, evenals vroeger, ten getale van 48 bestaan, doch de leden werden voor hun leven aangesteld en de stadhouder behield zich het recht voor, de opengevallen plaatsen aan te vullen. Na den dood van prins WILLEM III in 1702 kreeg de burgerij wederom de macht om de regeering zelf aan te stellen, en sedert 1717 werden de schepenen dan ook weder jaarlijks gekozen; tot dat jaar hadden sedert 1702 drie-jaarlijksche verkiezingen plaats gevonden. Ook de Gezworen Gemeente werd weder, in haar vorige gezag hersteld.
De magistraat werd bijgestaan oorspronkelijk door één, later door drie secretarissen, van wie één raadssecretaris werd genoemd. Deze vervulde de functie van secretaris bij de vergaderingen van de Landschap en het Kwartier van Veluwe. Een der twee andere secretarissen was tevens secretaris van de Lage Bank.
Nadat op 17 Januari 1795 de stad Arnhem aan de Franschen was overgegaan, kwam op 25 Januari d.a.v. de burgerij in vergadering in de Groote Kerk bijeen. Aldaar werd tot verandering in de regeering besloten. Een provisioneele municipaliteit, zich noemende Provisioneele Volksrepresentanten der stad Arnhem, werd gekozen, waarin, op één na, geen der leden van den ouden magistraat zitting namen. Bij dezelfde gelegenheid werden nieuwe secretarissen en gemeenslieden gekozen.
Op 23 Februari ontsloeg de Fransche generaal LE FEBRE de Provisioneele Municipaliteit en de Gezworen Gemeente van hun eed aan de Fransche republiek, waarna door de burgerij een Comité Revolutionair werd gekozen, bestaande uit een zestal burgers. Nadat de burgerij wederom ter vergadering was bijeengeroepen, werd de Provisioneele Municipaliteit voor een termijn van twee maanden gecontinueerd, in welken tusschentijd het Comité Révolutionair in samenwerking met de door de wijkvergaderingen benoemde afgevaardigden een regeeringsreglement zou ontwerpen.
Den 29sten April werd dit nieuw ontworpen regeeringsreglement ingediend en door de burgerij van Arnhem aangenomen. Gevolg hiervan was, dat ook een nieuwe magistraat werd gekozen; deze legde op 6 Mei 1795 den eed af in handen van het Comité Révolutionair.
Op last van het na den bekenden staatsgreep van VREEDE in 1798 in het leven geroepen Intermediair Administratief Bestuur van het voormalige Gewest Gelderland werd bij besluit van 26 Maart 1798 bepaald, dat de magistraat van Arnhem moest worden ontbonden. Dit besluit werd genomen in verband met de mede opgerichte Commissie tot Reorganisatie van de besturen in de steden en ten platten lande van Gelderland. Het gevolg was, dat sedert 1 April een nieuw bestuur optrad, waarin de scheiding tusschen de plaatselijke regenten, genaamd het Gemeentebestuur, en de rechterlijke ambtenaren en colleges streng werd getrokken.
Tot in het jaar 1802 bleef dit gemeentebestuur bestaan; het werd in November van dat jaar opgevolgd door een magistraat. De inrichting van dezen magistraat kwam vrijwel overeen met die van de regeering van vóór 1795. Krachtens art. 34 van het Reglement voor het Departement Gelderland werd bij resolutie van 1 October 1802 een 12tal personen tot leden van den magistraat aangesteld. Op 8 November deed deze magistraat aan het bestaande Gemeentebestuur kennis geven, dat hij zich had geconstitueerd. Het dagelijksch bestuur berustte bij twee burgemeesters, voorloopig voor twee maanden benoemd; zij werden bijgestaan door een provisioneel aangestelden secretaris. De Hooge en de Lage Bank kwamen, als van ouds, weder in werking.
Op 13 April 1807 kwam de Gemeentewet van koning LODEWIJK tot stand; volgens deze wet waren in Gelderland alleen de steden Nijmegen, Zutphen en Arnhem als gemeenten der 1ste klasse aan te merken. Gevolg hiervan was, dat bij decreet van den Koning van Holland d.d. 20 Januari 1808 een gemeentebestuur werd benoemd, bestaande uit 1 burgemeester, 4 wethouders en 15 vroedschappen. Hier valt dus het eerste optreden van een college van burgemeester en wethouders in de geschiedenis der stad te constateeren. Den 1sten Januari 1808 trad dit nieuwe bestuur in werking. De vroedschappen kregen, blijkens dispositie van den Landdrost van het Departement Gelderland d.d. 27 Januari 1808, no. 13 mede opdracht, als fungeerende schepenen dezer stad op te treden; zij noemden zich dan ook vroedschappen fungeerende schepenen.
In de jaren 1808-1811 berustte het bestuur der stad practisch bij den burgemeester en de wethouders. Hierbij valt op te merken, dat de burgemeester niet op één lijn is te stellen met de burgemeesters van vóór 1795. De positie van den burgemeester van 1808 was een novum in de geschiedenis; eenigszins vervulde hij de plaats der vroegere landsheerlijke officieren; zijn taak was omvangrijker dan die der wethouders, wier positie met die van de vroegere burgemeesters ten tijde der Republiek kan vergeleken worden. Evenals dit met de vroedschappen het geval was, werden burgemeester en wethouders door den Koning geregeld herbenoemd.
Tengevolge van de inlijving bij Frankrijk en de daarmede gepaard gaande invoering der Fransche bestuursorganisatie, werd bij besluit van den Prins-aartsthesaurier, den hertog van Plaisance, van 25 December 1810, no. 5 met ingang van 1 Januari 1811 de titel van burgemeester veranderd in dien van maire; de wethouders ontvingen den naam van adjoints-maires; de vroedschappen dien van conseillers municipaux, terwijl de secretaris greffier heette. De vroedschappen te samen vormden den Municipalen Raad; op te merken valt, dat deze weinig invloed op het bestuur der stad heeft uitgeoefend. Het zwaartepunt van het bestuur berustte bij den maire en zijn helpers; de administratie was geheel op Franschen leest geschoeid.
Dit bestuur bleef tot en met het jaar 1815 in werking, met dien verstande, dat na het vertrek der Franschen de titel van maire veranderd werd in dien van burgemeester. In Arnhem geschiedde dit op 9 December 1813.
Aan de Fransche bestuursinrichting kwam een einde op 1 Januari 1816 als gevolg van het feit, dat bij Koninklijk Besluit van 5 November 1815 een reglement voor de steden was vastgesteld. Het nieuw ingevoerde stedelijk bestuur van Arnhem bestond uit een gemeenteraad, welke door kiescolleges werd gekozen. Uit het getal van 15 leden benoemde de Koning 3 leden tot burgemeesters, van wie één presidentburgemeester was. Het dagelijksch bestuur berustte bij de burgemeesters, hetgeen in het archief ook tot uitdrukking komt door de afzonderlijke serie notulen dezer ambtenaren.
Op 8 Januari 1824 werd een nieuw reglement voor de steden ingevoerd. Daarbij werd bepaald, dat het dagelijksch bestuur der stad zou berusten bij één burgemeester en twee wethouders; het aantal raadsleden bleef ongewijzigd op vijftien bepaald. Voor het overige verschilde deze regeling van het bestuur, welke op 17 Maart werd ingevoerd, weinig met die van 1815. Ingrijpende wijzigingen kwamen eerst tot stand met de invoering van de Gemeentewet van 29 Juni 1851. Na het in werking treden van die wet kan voor het eerst van Arnhem als gemeente gesproken worden; het feit is mede aanleiding geweest, dat het archief tot het jaar 1852 in den hierna volgenden inventaris beschreven is.
5. Verhouding van de stad tot gewest en kwartier
6. Geschiedenis van het archief
7. Toelichting tot de inventarisatie

Kenmerken

Datering:
1264-1885
Auteur:
D.P.M. Graswinckel
 
 
 

Contact

location Westervoortsedijk 67-D
     6827 AT Arnhem
     (parkeerplaats aan de
     Mercatorweg)

E-mail Contactformulier
Telefoon  Telefoon
calender2 Openingstijden studiezaal