Menu

De chat is beschikbaar van maandag tot en met vrijdag tussen 13:00 en 16:00 uur. Is de chat offline? Bekijk onze Veelgestelde vragen of stel uw vraag via ons contactformulier.

Uw zoekacties: Hoogheemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijk

1913 Hoogheemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijk

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
01. Openbaarheid en citeren
02. Ligging
03. Ontstaan
04. Organisatie
1913 Hoogheemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijk
Inleiding
04.
Organisatie
De Sententie Arbitrael *  van 1603 was eigenlijk geen reglement, maar een schikking in het geschil over de dijkplicht tussen de geërfden in de polder Bunschoten op wie vanouds de onderhoudslast rustte, en de andere geërfden, met name in de zogenaamde buitenpolders, die wel door de dijk werden beschermd, maar die in de 15e eeuw waren vrijgesteld van het onderhoud. Eerstgenoemden hadden kennelijk na de rampen van 1570-1577 hun dijken niet meer afdoende hersteld. De anderen ondervonden daar ook last van en trachtten met handhaving van hun voorrecht het herstel af te dwingen. Een regeling van geschillen over de dijken door arbitrage was in de streek een vanouds beproefd middel.
De Staten van Utrecht verleenden op 25 augustus 1603 o.s. hun goedkeuring en bekrachtiging aan de Sententie Arbitrael. Daarna werd de regeling nog wel aangevochten, maar zij hield stand. Het stuk fungeerde als schouw-brief voor het hoogheemraadschap tot de inwerkingtreding van het reglement in 1889. Het regelde echter niet in alle opzichten de bevoegdheden van het dijkbestuur, wat aanleiding gaf tot verschillende processen *  . Sommige oudere bepalingen bleven van kracht, evenals de Sententie Arbitrael van de Veendijk uit 1578.
Wel bevatte de Sententie Arbitrael een regeling voor het herstel en de verzwaring van de Veldendijk in 1604 (waarbij hoogte en breedte werden vastgesteld) en voor de verdeling van de kosten: de helft op te brengen door de vanouds dijkplichtigen, de andere helft om te slaan over beide partijen. Daarna zouden de buitenpolders De Duist, De Haar, De Hond, Over- en Neerzeldert en Het Nieuweland mét de polder Bunschoten gelijkelijk bijdragen in de omslag voor het onderhoud. Omdat dat alles niet uitgevoerd kon worden zonder gezag, werd een bestuur ingesteld, dat zowel de Veldendijk als de Veendijk onder zijn beheer kreeg, zij het dat de laatste apart geadministreerd moest worden volgens het akkoord van 1578. De arbiters hadden evenwel ook ingezien dat niet alleen de Veen- en Veldendijken de polders tegen het zeewater beschermden. Daarom spraken zij uit, dat dijkgraaf en heemraden ook zorg dienden te dragen, dat de Slaagse en Eemlandse dijken aan 'gelijke ende dieselve ordre' werden onderworpen, en dat de Gelderse (Arkemheense) dijk op dezelfde wijze verzwaard werd.
Dit was in feite een onmogelijke opdracht. De Slaagse en Eemlandse dijken vielen niet onder de zeggenschap van het hoogheemraadschap. De onderhoudplicht ervan rustte op verhoefslaagden *  . De Gelderse dijk lag zelfs in een ander gewest. Het dijkbestuur meende echter op grond van deze uitspraak van de arbiters een recht van toezicht te hebben op alle drie genoemde dijken. Tot in 1859 Gedeputeerde Staten hen erop wezen, dat de Staten van Utrecht in 1603 geen rechtsmacht hadden bezeten om zo'n bevoegdheid tot toezicht op de Gelderse dijk te verlenen en dat de uitspraak in de Sententie Arbitrael meer moest worden opgevat als een aanbeveling om bij de bevoegde macht op verhoging van die dijk aan te dringen *  .
Volgens Gedeputeerde Staten gold dat laatste ook voor het recht van toezicht op de Eemlandse- en Slaagse dijken. De polders Eemland en De Slaag waren geen partij geweest bij de totstandkoming van de Sententie Arbitrael, hoewel zij wel met de andere polders mede de bekrachtiging ervan door de Staten hadden verzocht, vanwege hun verplichtingen ten aanzien van de Veendijk op grond van het akkoord van 1578, dat bij de Sententie Arbitrael van 1603 werd gehandhaafd. Zij droegen daarom oorspronkelijk niet bij in de omslag ten behoeve van het onderhoud van de Veldendijk, maar alleen in die voor de Veendijk.
Dat zeker het recht van toezicht ten aanzien van de Slaagse dijken een wankele basis had, bleek nog eens uit het juridisch advies van de advocaat mr M. van Bolhuis aan dijkgraaf en hoogheemraden in 1880 *  . Volgens hem bezat het dijkbestuur wel het recht om nalatige onderhoudplichtigen van deze dijken te dwingen, maar niet om te bepalen hoever die onderhoudplicht zich uitstrekte en wat hij omvatte, veel minder nog om te gelasten, dat de dijken moesten worden verhoogd. Het recht om de hoogte te bepalen hadden de Gedeputeerden der Staten in 1667 overgelaten aan de heemraden van De Slaag, toen zij wel ten aanzien van de Eemlandse dijk de afmetingen bij beschikking vastlegden en dijkgraaf en heemraden het recht gaven deze dijk bij nalatigheid op kosten van de onderhoudplichtigen te doen herstellen *  . Het dijkbestuur beschouwde deze beschikking als een aanvulling op hun in de Sententie Arbitrael gegeven bevoegdheden. Het heeft tot 1880 altijd gemeend, dat die bevoegdheid ook gold voor de Slaagse dijken.
Vooral in de 19e eeuw vormden de Slaagse dijken een probleem. Hier ligt de oorzaak, dat pas in 1889 een bijzonder reglement voor het hoogheemraadschap werd vastgesteld. Dat was in 1826 en in 1858 uitgezonderd van de werking van de toen vastgestelde algemene reglementen voor de waterschappen in Utrecht. Het dijkbestuur wilde in het bijzonder reglement een regeling van toezicht op de Slaagse dijken opgenomen zien om de verhoging ervan te kunnen afdwingen.
De Slaagse dijken werkten namelijk als overlaat, waardoor de polders dikwijls vanuit het zuiden onder water kwamen te staan, terwijl de Veen- en Veldendijken het water in het noorden en westen keerden. Dijkgraaf en hoogheemraden hadden daarom in 1817 al geprobeerd met instemming van de heemraden van De Slaag de dijken te verhogen, maar dat was door de Staten verboden onder druk van Amersfoort en de gemeenten in de Gelderse Vallei en op de westoever van de Eem, die het hoge water vreesden, als dat niet meer over de Slaagse dijken zou kunnen afvloeien.
In het reglement dat de Staten van Utrecht in 1877 *  voor het hoogheemraadschap vaststelden, kwam het toezicht op de Slaagse dijken dan ook niet voor. Op verzoek van het dijkbestuur weigerde de Kroon evenwel dit reglement goed te keuren. In de daaropvolgende jaren probeerde het college met behulp van technische en juridische adviezen het verzet tegen de dijkhoging weg te nemen. Zelfs bood het aan mee te werken aan de verhoging van de Baarnse dijk op de linker Eemoever.
Tenslotte won men het pleit en kreeg meer dan men gevraagd had: bij het reglement dat in 1889 *  tot stand kwam, werd het hoogheemraadschap niet belast met het toezicht op, maar met het beheer en de zorg voor het onderhoud van de Eemlandse- en Slaagse dijken en de Vudijk (deze liep vanaf Krachtwijk oostelijk landinwaarts en diende als waterkering bij doorbraak van de Grebbeliniedijk). De Staten konden nu instemmen met de overdracht van het beheer en onderhoud van deze dijken aan het hoogheemraadschap, omdat na 1883 door een andere interpretatie van het Koninklijk Besluit van 17 december 1819 nr 1 was komen vast te staan, dat de Minister van Waterstaat de afmetingen kon vaststellen van werken in beheer bij een waterschap, indien belangen van anderen, niet betrokken bij dat waterschap, daardoor geschaad konden worden. Zonder zijn toestemming zouden de Slaagse dijken dus toch niet verhoogd kunnen worden *  .
Bij de herziening van het reglement in 1911 *  verkreeg het hoogheemraadschap nog het toezicht op het onderhoud van de Laakkade, die eventueel instromend water vanuit Gelderland moest keren. In 1889 was al toegevoegd het beheer van het tot de bedijking behorende gedeelte van de Grebbeliniedijk. Deze dijk was eigendom van het Ministerie van Oorlog als onderdeel van de werken van de Grebbelinie. Hij had echter ook een functie als waterkering bij hoge waterstand op de Eem, een aspect dat door het Ministerie werd verwaarloosd. Het hoogheemraadschap had dan ook al eerder door middel van subsidie aan het waterschap Coelhorst meegewerkt aan verbetering ervan *  . Na meer dan drie eeuwen was de hele waterkerende ring onder beheer of toezicht van het hoogheemraadschap gekomen. Ruim twintig jaar later was het niet meer nodig: toen was de Afsluitdijk gereed.
05. Bestuur
06. Ambtenaren
07. Bronnen van inkomsten
08. Uitvoering van de taak
09. Het archief
10. Bijlagen

Kenmerken

Datering:
(1486) 1533 - 1950
Auteur:
M. Mijnssen-Dutilh
 
 
 

Contact

location Westervoortsedijk 67-D
     6827 AT Arnhem
     (parkeerplaats aan de
     Mercatorweg)

E-mail Contactformulier
Telefoon  Telefoon
calender2 Openingstijden studiezaal