Menu

De chat is beschikbaar van maandag tot en met vrijdag tussen 13:00 en 16:00 uur. Is de chat offline? Bekijk onze Veelgestelde vragen of stel uw vraag via ons contactformulier.

Uw zoekacties: Polderdistrict Brummen-Voorst, voorgangers

1904 Polderdistrict Brummen-Voorst, voorgangers

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Auteursrechten en andere rechten
2. Openbaarheid en citeren
3. Algemeen
4. Polderdistrict Brummensche Bandijk, 1837-1960
1904 Polderdistrict Brummen-Voorst, voorgangers
Inleiding
4.
Polderdistrict Brummensche Bandijk, 1837-1960
Van oudsher reeds, beschermde een aantal bandijken, onderbroken door hoge gronden, de lage landen onder Brummen tegen overstromingen van de IJssel.
Het gebied van Brummen, voor zover hetzelve bij deze bandijken was geïnteresseerd, bestond uit vier marken, namelijk die van Oeken, Brummen, Rhienderen en Cortenoever.
De zorg voor de dijken geschiedde echter in de respectieve marken niet op een en dezelfde wijze. Een gedeelte van de dijk onder de mark Van Brummen werd door enige particuliere (d.w.z. afzonderlijke) geërfden bij wijze van hoefslag hersteld en onderhouden, terwijl de kosten van herstel en onderhoud van het overig gedeelte, welke bij aanbesteding werden uitgevoerd, verdeeld werden over die landen die daarbij geïnteresseerd waren.
De zorg voor de dijken onder Oeken en Rhienderen berustte geheel en al bij de gezamenlijke geërfden.
De kosten van verbeteringen en herstellingen, welke in "daghuur" of bij aanbesteding geschiedden, werden over de geïnteresseerd geërfden en de geïnteresseerden van buiten de mark omgeslagen. Het grootste gedeelte van de dijk onder de Cortenoeverse mark, tenslotte, viel onder de zorg van de gezamenlijke geërfden; het overig deel werd verzorgd door "particulieren" die daartoe belast waren. Zo onderhield het Zutphens Geestelijk Rentambt, dat onder meer het erve Reuversweerd bezat, de sluis en het dijksgedeelte bij dit erve (zie 0008 Staten van het Kwartier van Zutphen en hun Gedeputeerden, inv.nrs. 551-804).
Kort na de achttiende eeuwwisseling werd geconstateerd dat de dijken, die door de gezamenlijke geërfden van Rhienderen en Cortenoever dienden te worden onderhouden, 't zij uit gebrek aan een behoorlijke directie, 't zij uit achteloosheid, ten enenmale verwaarloosd waren.
De betrokken requestmeester, wie klachten ter ore waren gekomen betreffende de slechte staat van bovengenoemde gedeelten van de Brummense waterkering, verzocht in juni 1811 aan de prefect van het Departement van de Boven-IJssel een reglement te doen ontwerpen door de geïnteresseerden uit het desbetreffende gebied. Hieraan gevolg gevende, verzocht de prefect de maire van Brummen een commissie te doen formeren, die ten doel zou hebben een concept-reglement op te stellen voor het bestuur over de Brummense dijken.
In december 1811 was het door de commissie opgestelde concept-reglement gereed en kon het, na ter visie van de geërfden te hebben gelegen, door de maire aan de prefect worden opgezonden.
Het concept-reglement voorzag in de benoeming door de geërfden van een dijkgraaf, vier heemraden en een bode. De kosten van het bestuur en de zorg over de dijken zouden morgentalsgewijs over het "district" omgeslagen worden.
Rekening en verantwoording zou om de drie jaren worden afgelegd.
Meningsverschillen betreffende de vraag of het wel billijk was dat de dijkplichtigen die steeds met grote kosten hun dijkvakken onderhouden hadden, nu zouden moeten contribueren ten behoeve van de nalatige, waren er de oorzaak van dat bij aanvang van het winterseizoen van het volgende jaar nog steeds geen dijkscollege geconstitueerd was.
Na ernstig aandringen van de maire van Brummen benoemde de prefect, op voordracht van de ingenieurs-chef van het Departement van de Boven-IJssel, bij besluit van 31 december 1812 een "direction provisoire", bestaande uit N.H. Schrassert als president en H. Cromhout J.W. Eijerkamp en A. Hoogenkamp als heemraden. Door de ingenieur en chef werd aan het provisioneel bestuur voorlopig een reglement opgedragen, dat onder meer de prefect machtigde te allen tijde zelf instructies te geven, indien deze zulks nodig oordeelde.
In de plaats van N.H. Schrassert, die zijn functie niet wenste te aanvaarden, werd in februari 1813 de adjoint-maire van Brummen, J.J. van Riemsdijk benoemd.
Eveneens in 1813 nam G.J. van Helbergen de plaats in van de overleden J.W. Eijerkamp.
Tussen 1813 en 1818 werd Van Riemsdijk opgevolgd door J.J. Valckenier, Schout van het ambt Brummen, die in 1820 weer werd opgevolgd door P.D. du Bois, burgemeester en Secretaris van de gemeente Brummen.
Aangezien het provisioneel reglement bleek niet te voldoen, stelde het dijksbestuur in 1819 een concept van een nieuw reglement op, dat aan het provinciaal Gouvernement werd aangeboden met het verzoek hieraan goedkeuring te willen hechten.
Eerst bij Koninklijk Besluit van 14 november 1825, nr. 119, werd het "Reglement voor het dijksbestuur over den Brummenschen, Rhienderenschen, Kortenoeverschen en Oekenschen dijk" goedgekeurd.
In verband met het toen reeds verwachte Gelderse rivierpolder reglement, bevatte het alleen de hoogst noodzakelijke bepalingen.
Een werkelijk "bestuur" is daarna steeds minder uitgeoefend.
Omdat niet meer bekend was welke erven met dijkplicht waren bezwaard, noch ook welke erven bij een omslag zouden moeten contribueren, trachtte men de kosten van herstellingen te bestrijden door particuliere voorschotten en bijdragen uit de gemeentefondsen.
In juli 1837 tenslotte, werd door de gemeenteraad van Brummen officieel vastgesteld dat er niet meer gesproken kon worden van een bestuur van de Brummense bandijk. Na het overlijden van de verscheidene bestuursleden, was er slechts één lid overgebleven: Gerrit Jan van Helbergen.
De raad verzocht het provinciaal Bestuur gemachtigd te worden, om, zolang er nog geen nieuw bestuur zou zijn, de nodige voorzieningen te mogen treffen, teneinde calamiteiten te voorkomen.
Vanwege het Provinciaal Gouvernement werd het gemeentebestuur verzocht de namen van vijf geërfden op te geven, die geschikt waren om als dijksbestuur op te treden.
Door de inwerkingtreding van het Reglement op het Beheer der Rivierpolders in de provincie Gelderland (Koninklijk Besluit van 23 september 1837) kwam plotseling een einde aan de moeilijkheden en werd het volgende bestuur ingesteld: D. van Walree als dijkgraaf, J. Kromhout, F.T.J. Baron van Wijnbergen als heemraden, en P. Hondius Gzn., G.J. van Helbergen, C.A.J.Schieven en J. Hoogenkamp als hoofdingelanden.
Tot secretaris werd benoemd L. Hoffman en tot ontvanger J. van Maurik.
Wat de beken en sloten betreft, deze werden van ouds eensdeels onderhouden door de marken bij wijze van hand en spandiensten, anderzijds door de eigenaren van de aanliggende landerijen.
Ook na de instelling van het dijkscollege bleven de marken het toezicht op en de schouw over de waterleidingen en de daartoe behorende kunstwerken behouden.
In de tweede helft van de negentiende eeuw echter, kwam dit toezicht, ten dele door overdracht, ten dele door opheffing van enige markgenootschappen, aan de gemeente Brummen, die het in feite met toestemming van het polderdistrict bleef uitoefenen, totdat de polder in 1941 zijn ligger op de watergangen en kunstwerken definitief zag goedgekeurd en deze taak kon overnemen.
Bij besluit van de Commissaris van de Provincie Gelderland van 18 augustus 1943, nr. 116, werd het district uitgebreid van 1634 Ha. Tot 2462 Ha., hoofdzakelijk met gronden onder Voorstonden, Hall en Rhienderen. Hierbij werd het aantal heemraden van twee op vier en het aantal hoofdgeërfden van vier op vijf gebracht.
De functies van secretaris en ontvanger zijn sinds 1892 door een persoon uitgeoefend geweest.
Uit het in 1838 opgemaakte proces-verbaal (zie inventarisnummer 14) van overname der archieven van voormalige dijksbestuur, blijkt dat de oudste toen overgedragen stukken van 1811 dateerden. Wanneer deze bescheiden verdwenen zijn, is niet bekend.
In de tweede wereldoorlog werden de oudere stukken van het archief naar de kluis van het gemeentehuis van Brummen overgebracht, alwaar deze tot ca. 1962 bleven berusten.
5. Buitenpolder "De Voorsterklei"
6. Buitenpolder "De Voorsterbeekpolder"
7. Buitenpolder van de Soerensche en Leuvenheimsche Beek

Kenmerken

Datering:
1731-1960
Auteur:
J.W. van Petersen
 
 
 

Contact

location Westervoortsedijk 67-D
     6827 AT Arnhem
     (parkeerplaats aan de
     Mercatorweg)

E-mail Contactformulier
Telefoon  Telefoon
calender2 Openingstijden studiezaal