Menu

De chat is beschikbaar van maandag tot en met vrijdag tussen 13:00 en 16:00 uur. Is de chat offline? Bekijk onze Veelgestelde vragen of stel uw vraag via ons contactformulier.

Uw zoekacties: Gelderse Landdagsrecessen 1581-1798

1707 Gelderse Landdagsrecessen 1581-1798

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1 De Gelderse Landdagen en Landdagsrecessen, 1581-1798
2 De Gelderse Landdagen en hun recessen ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de Bataafse Republiek
3 Verklarende woordenlijst
1707 Gelderse Landdagsrecessen 1581-1798
Inleiding
3
Verklarende woordenlijst
aam: inhoudsmaat, in Gelderland ca. 150 liter.

admiraliteiten: Vanaf de jaren 1400 tot 1795 de instanties die het bestuur en beheer van de oorlogsvloot in handen hadden. Onder de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden vaardigden de Staten-Generaal op 13 augustus 1597 de Instructie voor de Admiraliteiten uit. Binnen enkele jaren ontstonden vijf admiraliteitscolleges: de Admiraliteit van de Maze (Rotterdam) en die van Amsterdam, Friesland (te Dokkum, vanaf 1645 Harlingen), Zeeland (Middelburg), en het Noorderkwartier (Hoorn en Enkhuizen). Daarnaast was er nog een admiraliteitsraad in Vlissingen.
De admiraliteiten waren generaliteitsorganen en rechtstreeks verantwoording schuldig aan de Staten-Generaal, en zij vergaderden tezamen in Den Haag; maar in praktijk overheerste doorgaans de invloed van de gewesten waar zij gevestigd waren. De Admiraliteit van Amsterdam, die het grootste aandeel had in het beheer van de vloot, was verreweg de belangrijkste. Aanvankelijk huurde of vorderde men schepen van rederijen, later bouwde men schepen op eigen scheepswerven.
De admiraliteiten bouwden of huurden en onderhielden elk hun eigen oorlogsschepen, mochten in- en uitvoerrechten innen om de kosten te dekken, en traden op als rechter bij geschillen en als prijsgerecht. Zij benoemden de lagere officieren op de vloot; vlagofficieren en kapiteins werden aangesteld door de Staten-Generaal, op voordracht van de admiraliteiten.
Het bestuur bestond uit de raden ter admiraliteit, een college met afgevaardigden uit alle gewesten. Dit college werd voorgezeten door de stadhouder als admiraal-generaal. In praktijk en met name tijdens de stadhouderloze tijdperken werd het voorzitterschap waargenomen door een luitenant-admiraal, ondersteund door een advocaat-fiscaal en een secretaris. Bij grote militaire operaties ter zee werd een gezamenlijke bevelhebber aangewezen.
In 1795, onder de Bataafse Republiek, werd de vloot gecentraliseerd en werden de admiraliteiten opgeheven.
aenritzgeld; ook: handgeld: eenmalige bonus, betaald aan een soldaat bij zijn aanwerving. De hoogte van dit handgeld werd door de kapitein van de compagnie, die de werving van soldaten leidde, bepaald en kon verschillen al naar gelang de militaire ervaring van de nieuwe manschappen.

aenritzplaats: verzamelplek voor aangeworven soldaten. Zie ook loopplaats.

aggreatie (agreatie), akte van... : (bewijs van) toestemming tot of goedkeuring van gerechtelijk handelen, gegeven door een hogere instantie dan de uitvoerende.

aluin (aluyn): kleurloos, doorschijnend mineraal, bestaande uit zwavelzuur, potas en aluinaarde, veel gebruikt in o.a. de ververij, de leerlooierij en de geneeskunde.




ambtman: ambtsdrager in veel Gelderse districten, belast met handhaving van de openbare orde en veiligheid, de afkondiging van de wetten en besluiten van hogere overheden en het toezicht op de uitvoering en naleving daarvan, inclusief de uitoefening van bepaalde gerechtelijke bevoegdheden, toezicht op de belastinginning, optreden als intermediair tussen inwoners met klachten en hogere instanties, en vele andere bestuurlijke taken. De ambtman was doorgaans een landsheerlijke of gewestelijke ambtenaar, benoemd door de landsheer, door het Hof in naam van de landsheer of de Landdag, of in bepaalde perioden door of namens de stadhouder.

annotierde guederen: zie Geconfiskeerde goederen.

arrest: beslaglegging op roerende of onroerende goederen.

assecuratie: schriftelijk bewijs, bijvoorbeeld dat men recht heeft op een bepaalde geldsom.

assignatie: betalingsbevel / betalingsbewijs waarmee een persoon of instantie iemand opdracht geeft een betaling aan derden te voldoen.

aventieren, avenieren: (Frans: avenir): oproepen of aanzeggen (door een deurwaarder of andere gerechtelijke functionaris); bij aventieren: door middel van een aanzegging.
bannerheren: de heren van de vier zelfstandige, in het Kwartier van Zutphen gelegen heerlijkheden Bergh, Bronkhorst, Bahr en Wisch. Zij pretendeerden hun heerlijkheden rechtstreeks van de Duitse keizer te hebben ontvangen, en eisten daarom dezelfde status als de graaf van Zutphen. Zij vormden binnen het Kwartier van Zutphen een afzonderlijke stand, vertegenwoordigd in de kwartiersvergadering en in de Landdag. In de loop van de jaren 1580 verdwenen de bannerheren uit de Staten. De voornaamste reden hiervoor was het feit dat zij steeds meer de zijde van Spanje kozen, naast interne dynastieke problemen.

bede: bijzondere, eenmalige belastingheffing, meestal voor een specifiek doel, die vóór 1581 door de landsheer (hertog) geheven kon worden mits de ridderschappen en steden hem toestemming verleenden. Na juni 1581 werd de term ook gebruikt voor de contributiën, betaald aan de Generaliteit (zie Contributiën; vgl. regest 008, 1582).

beitelschip / Beijtelschip / Beijtelaak: vrachtschip voor de grote rivieren met een platte voorsteven.

beletterungen / billettierongen: zie Billieren / biljetteren.

beneficie, beneficium: (uit het kerkelijk recht): ambt, doorgaans een geestelijk ambt, of inkomsten uit goederen of vermogen, verbonden aan een (in oorsprong) geestelijk ambt.

benne: mand.

bennevisch: vissoorten die per mand (aantal) verkocht worden.

beschrijving: schriftelijke oproeping van de bannerheren, ridderschappen en steden tot de Landdag of de kwartiersvergadering. De beschrijving ter Landdag werd in de landsheerlijke tijd gedaan door de stadhouders, onder de Republiek door het Hof.


bestiaal: per kwartier geheven belasting op het slachten van vee; zie verder bij Consumptieve middelen. Het tarief van het bestiaal bedroeg in alle Gelderse kwartieren een achtste penning van elk slachtdier, gekocht door de slager, en een twaalfde penning van elk slachtdier, gekocht door een zelfslachtende particulier.

besworenen: zij die de eed hebben afgelegd (als leden van een rechtbank).

bier: dik ("dijcke gebrouwen") bier: zwaar bier, rijk aan alcolhol; dun(ne)bier: licht bier met zeer geringe hoeveelheid alcolhol. Dunnebier: ook wel in de betekenis van bier van slechte kwaliteit of van iets anders wat niet veel waard of tevergeefs is.

biljoen: ongemunt goud, zilver en ander metaal; biljoen verklaren: eem munt ongeldig verklaren.

billieren / biljetteren: het inkwartieren van troepen (in de 18e en 19e eeuw doorgaans bedoeld: bij burgers).

billet / biljet: officieel aangewezen en schriftelijk vastgestelde verblijfplaats van één of meer soldaten binnen een stad of dorp.

blockhuijs, blokhuis: versterkt semi-permanent onderkomen voor soldaten, gebouwd in een schans of buiten de poorten van een stad.

bonen, grauwe: paardebonen; in bepaalde kloosterorden, stadsregeringen of andere instanties was het gebruikelijk gezagsdragers te kiezen met behulp van verschillend gekleurde of gemerkte bonen, soms ook speciaal vervaardigde zilveren en zwarte kies- of keurbonen.

Bourgondische Kreits: gevormd door keizer Maximiliaan I (1459-1519) in 1512; een van de kringen van regionale staten binnen het Heilige Roomse (Duitse) Rijk, door keizer Karel V in 1548 vergroot door samenvoeging van alle Noord- en Zuid-Nederlandse gewesten. Met de Transactie van Augsburg van 1548 en de Pragmatieke Sanctie van 1549 kwam de Kreits tevens in een vrij losse verhouding te staan tot het Duitse Rijk: het werd een afzonderlijke dynastieke eenheid onder het Bourgondisch-Habsburgse Huis. De Bourgondische Kreits viel uiteen tijdens de Opstand tegen Spanje bij de vorming in 1579 van de Unie van Utrecht en de Unie van Atrecht en de afscheiding van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden van Spanje in 1581. De Vrede van Munster in 1648, met de erkenning van de Republiek door de Spaanse en Oostenrijkse Habsburgers, deed de Kreits als gezamenlijke kring van alle Nederlandse gewesten ook in formeel opzicht definitief uiteenvallen.

brantschattinge, brantschattong, brandschatting: (1) plundering en verwoesting van een plaats of gebied; (2) meestal: door bezetters geheven geldbedrag of belasting, op te brengen door een stad of gebied om plundering af te kopen; zie ook 'dingtael', 'verdinghen'.

burgerweide: weide in bezit van de stad waar die inwoners, die als burgers stonden ingeschreven, hun vee mochten laten grazen.
carolusgulden: munt, geslagen door keizer Karel V en naar hem genoemd. Vanaf 1517 werd een gouden carolusguiden geslagen, vanaf 1542 of 1543 een zilveren. In 1522 was de waarde van een gouden carolusgulden 22 stuivers, in 1618 40 stuivers. In 1543 was de zilveren carolusgulden 20 stuivers, in 1618 23 stuivers.

casseren, cassieren: opheffen, ontslaan, iemand uit zijn ambt ontzetten.

cautie: zakelijke of personele borg voor het nakomen van een verplichting.

caviren (Latijn: cavere): voor iets of iemand instaan, vrijwaren, zich sterk maken voor iets.

cedul: schriftelijk bewijs; lijst (van betalingen); "Set cedul" (zetcedul): lijst van te betalen belastingen; ; "Restcedul": opgave van achterstallige betalingen.

cesseren: ophouden.

clarungen, claringen: zie: klaringen op de Engelanderholt.


collaterale successie: belasting op de nalatenschap van een overledene, te betalen door de erfgenamen.

collatie: begeving van een pastoors-, vicaris-, of kapelaansplaats, of van een studiebeurs. Het recht van collatie behoorde op vele plaatsen tot de heerlijke rechten.

compositie / composeren: Het treffen van een gerechtelijk goedgekeurde schikking tussen de dader en (de nabestaanden van) het slachtoffer van een misdrijf.

consent, akte van, schriftelijke toestemming of toezegging (b.v. toezegging van een gewestelijk Statencollege aan de Staten-Generaal tot betaling van een bepaalde geldsom).



compositie(penningen): gerechtelijke schikking; geldbedrag, bij een gerechtelijke schikking te voldoen aan de betreffende overheid.

consent: toestemming; i.h.b. de toestemming van een gewest voor het heffen van bepaalde belastingen ten behoeve van de Generaliteit.

consentiren: toestemming geven; bewilligen in het betalen van een bepaalde som geld.

constapel, constabel, connestabel: stukmeester, artillerie-officier met bevel over één stuk of enkele stukken geschut (ook aan boord van een schip); opzichters over het geschut in een vestingstad.

Consumptiën: zie Consumptieve Middelen.

Consumptieve Middelen of consumptiën: een verzameling van gewestelijke verbruiksbelastingen, in Gelderland per kwartier geheven. Een aantal van deze belastingen was van middeleeuwse oorsprong. In de beginperiode van de Republiek, tijdens de jaren 1579-1600, hief men reeds een impost (belasting) op onder andere bieren, wijnen, brandewijnen, zeep, zout, het gebruik van de waag, het gebruik van de plaatselijke molen (gemaal), het importeren van gemalen granen, brood en koek en het slachten van vee (bestiaal). In de loop der jaren breidde het aantal verbruiksbelastingen zich steeds verder uit. De consumptiën stonden, reeds eind zestiende maar vooral in de zeventiende en achttiende eeuw, bekend onder de benamingen "middelen", "generale middelen", "gemeenelandsmiddelen" of "gemene middelen". Voor deze latere ontwikkelingen, zie bij Generale Middelen.


contributiën: de bijdragen van de afzonderlijke gewesten tot onderhoud van de bestuurlijke en militaire instellingen van de Generaliteit; gedurende de Opstand vooral ook bedoeld om de oorlogskosten te dragen; zie verder onder 'Quoten'.
De term "contributie" komt in de eerste helft van de zeventiende eeuw in het Kwartier van Zutphen ook voor als een ' brandschatting', een incidenteel door vijandelijke troepen opgelegde betaling, in dit geval opgelegd door de Spanjaarden. Later werd het in het Kwartier van Zutphen een reguliere inkomstenbelasting.
Convooien: (ook: Convooien en Licenten) Ten tijde van de Republiek in- en uitvoerrechten, geheven in de zee- en rivierhavens ter bekostiging van de oorlogsvloot. Convooien waren oorspronkelijk, in de jaren 1570, vrijbrieven aan koopvaarders, door Willem van Oranje verleend, als bescherming tegen overvallen door de Watergeuzen. In 1572 werden de convooien een gewestelijke Hollandse belasting. Licenten waren oorspronkelijk Zeeuwse vergunningen tot het drijven van handel met de Spaanse vijand die bij opbod verkocht werden, bekend vanaf 12 juni 1573. Binnen korte tijd ontwikkelden de convooien en licenten zich tot belastingen t.b.v. de oorlogsvloot, en werden ze door de Generaliteit overgenomen. Zie ook 'Inlandtsche Convooyen'.

convooimeester: ambtenaar, belast met de inning van de convooien en licenten.

costumen: gebruiken, gewoonten, ook op juridisch terrein; vgl. het Frans: coûtumes.
debourseeren: geld uitbetalen, i.h.b. geld voorschieten.

delatie: verdachtmaking, aangifte, beschuldiging; in Gelderland soms ook: overdracht (van bevoegdheden), eventueel via een "Acte van delatie".

denne / den: (1) ruim van een schip; (2) opslagplaats, i.h.b. zoutopslagplaats.

denunciatio: aangifte, aanklacht; per viam denunciationis: door middel van een aanklacht.

dingtael, dingtal: 1. Proces, rechtszaak. 2. Door een bezetter bedongen bedrag, op te brengen door een stad of gebied om brandschatting of plundering af te kopen; ook 'verdinghen' genaamd; zie ook 'Brantschattinge' en 'verdingh', 'verdinghen'.

decharge, brieven van: hier: brieven, door de ontvanger van een kwartier op last van de Landdag verleend om voor een zeker doel een eenmalige geldsom te mogen heffen (later vaak aftrekbaar van de vaste lasten die het betreffende ambtsgebied moest betalen).

domeinen (demesnes): de landerijen die een adellijke heer of vrouwe in persoonlijk bezit heeft, maar ook de rechten die hij of zij daar mag uitoefenen, zoals het jachtrecht, tolrecht of visrecht.
eeck (eek): oorspronkelijk: eik; looizuur of loog van gemalen eikenschors, andersgenaamd 'run', zoals gebruikt in de leerlooierij.

eheordnung: regeling om leden van de ridderschappen, die zonder 'ehafte' reden, d.w.z. zonder geldige, met recht en eer overeenkomstige reden, wegblijven van Landdagen waartoe zij zijn beschreven, in het vervolg niet meer op te roepen. Deze regeling werd door het Kwartier van Nijmegen voorgesteld (o.a. op de Landdag van 16 december 1578) en is tot 10 maart 1591 enige tijd in werking geweest (Vgl. regest 041, 1591, en W. d'Ablaing van Giessenburg, P. van Meurs, De ridderschap van het Kwartier van Nijmegen, p. 8 (zie Literatuurlijst).

Engelse stijl: zie stilo Anglico.

essayeren, 'assayen maecken': het controleren van het goud- of zilvergehalte van de geslagen munten door middel van chemische proeven.

essayeur of 'proever' van de munt: Controleur in het munthuis, belast met het controleren van het goud- of zilvergehalte van de geslagen munten door middel van chemische proeven.

executie, parate executie, executieren: invordering van (achterstallige) gelden, afgedwongen door inzet of inlegering van troepen, het confiskeren van geld of goederen van de inwoners, het gijzelen van inwoners of het in beslag nemen van handelsschepen en koopwaar.

eximeren / eximieren: uitzonderen.
fortsen: (juridische) disputen, onenigheden.

fourier / foerier: militaire functionaris, belast met de bevoorrading van de troepen.

franck, frank: oude Franse munt ter waarde van 20 stuivers; pond Tournois.

fucus (latijn): afgeleid van fucare = schilderen, afschilderen: klatergoud, namaak, valse schijn.
geannoteerde ('annotierde') goederen: zie geconfiskeerde goederen / geestelijke goederen.

geconfiskeerde goederen: landerijen en andere bezittingen van katholieke kerken, kloosters en kapittels, tijdens de Reformatie door de protestantse overheden in beslag genomen; soms ook goederen van Spaansegezinde of vanwege hun katholiek geloof uitgeweken leken.

Geëligeerden: lett: gekozenen: tijdens de middeleeuwen de vertegenwoordigers van de vijf Utrechtse kapittels: het Domkapittel en de kapittels van Oudmunster, Sint-Pieter, Sint-Jan en Sint-Marie. De Geëligeerden vormden het eerste lid van de Staten van Utrecht. Vanaf de Reformatie werden de katholieke geestelijken in de Utrechtse kapittels vervangen door calvinisten. Dezen ontvingen voor de duur van hun leven ieder een prebende, een schenking aan goederen en rechten zoals die vroeger voor het onderhoud van een katholieke kanunnik toegekend werd, en uit hun midden werden negen afgevaardigden gekozen in de Utrechtse Staten. Vanaf 1618 werden de geëligeerden door de Ridderschap en de steden gekozen. Bij het regeringsreglement van 1674 kwam de keuze aan de stadhouder. Dit bleef zo tot de dood van Willem III in 1702. In 1747, met de komst van stadhouder Willem IV, keerde de keuze van de Geëligeerden terug bij de stadhouder. Na de Bataafse Revolutie van 1795 werden de Geëligeerden opgeheven.

geestelijke goederen: goederen, in bezit van kerken, kloosters en kapittels; na de Reformatie doorgaans in de betekenis van door protestantse overheden in beslag genomen katholieke bezittingen; zie ook geconfiskeerde / geannotierde goederen.

Gemeenelandsmiddelen: zie Consumptieve Middelen en Generale Middelen.

Gemene Middelen: zie Consumptieve middelen en Generale Middelen.

gemanteliert: ontmanteld (b.v. van een vesting).



Generale Middelen: vooral in de zeventiende en achttiende eeuw gangbare benaming voor een groot aantal gewestelijke verbruiksbelastingen, ook bekend als "gemene middelen", "consumptieve middelen", "gemeenelandsmiddelen" of "middelen". In Gelderland werden deze per kwartier geheven, met kleine verschillen tussen de kwartieren onderling. Het aantal verbruiksbelastingen nam door de jaren heen allengs toe: bij de onder Consumptieve middelen reeds genoemde lasten, kwamen later de impost op de hoplanden en bezaaide landen, een heffing op paarden of paardenmarkten, het familiegeld (heffing per gezin, berekend naar welstandsniveau), het haardsteden- of schoorsteengeld (belasting op het aantal stookplaatsen in huis, vanaf 1629), een impost op azijn, een impost op tabak, een impost op de hoornbeesten (d.w.z. op alle gehoornde dieren van twee jaar of ouder), een impost op wollen lakens en één op gouden, zijden en zilveren lakens (beide vanaf 1644), passagegeld (belasting op het reizen met gehuurde rij- en vaartuigen, exclusief overzetveren), een belasting op thee, koffie en chocolade (vanaf 1701), en het hoofd-, kapitaal- of zoutgeld (een extraordinaire heffing, te betalen door iedereen ouder dan 12 jaar). Zie onder Consumptieve middelen voor een aantal van de oudste en meest gebruikelijke middelen.

Gent, Pacificatie van: zie bij Pacificatie.

geweldige (16e eeuw): provoost, militaire functionaris, met het handhaven van de krijgstucht en het arresteren van overtreders; beide termen worden vaak in combinatie gebruikt: provoost geweldige, geweldige provoost.

gichte: van rechtswege afgelegde verklaring.

gichtonge, gichting: het van rechtswege afleggen van een verklaring.

glimpelick: schappelijk, behoorlijk, toegevend, eerlijk, eervol; vgl. oud-Duits: glimpflich.





groten (Vlaams): een 'groot' was een aanvankelijk zilveren, later koperen munt ter waarde van een halve stuiver; in de 16e eeuw is het begrip 'groot' nog uitsluitend in gebruik als rekenmunt.

gulden: (Rijnse) gulden, door de Bourgondiërs in 1466 vastgesteld op 20 stuivers, en vanaf dat moment steeds meer in gebruik als rekenmunt; vanaf 1521 opgevolgd door de Carolusgulden van Karel V, eveneens à 20 stuivers, en de basis van het Nederlandse muntstelsel. In de Gelderse rekeningen uit de jaren 1543-1815 vindt men als rekeneenheid zowel de gulden (Rijnse, Carolus-, of Brabantse gulden) als het oudere pond, en zijn die beide rekenmunten aan elkaar gelijkgesteld. Zie ook pond.
hagemunten: het illegaal slaan van munten, d.w.z. zonder toestemming van de vorst of de Staten.

halve kartouw: belegeringsgeschut; vanaf eind 16e - begin 17e eeuw een gladloops kanon dat een ronde, massief ijzeren kogel van 24 pond kon verschieten (gerekend volgens de standaardisatie van het Staatse geschut door prins Maurits). De 24-ponder was vanaf eind 16e eeuw tot eind jaren 1860 internationaal het meest gebruikte type belegeringsgeschut, en in de 19e eeuw het zwaarste type kanon dat men op een gewone affuit met zes paarden bespanning kon verplaatsen. Onder prins Maurits, in Gelderland stadhouder van 1591-1625, maakte de 24-ponder tevens deel uit van de veldtrein, onder Frederik Hendrik (stadhouder van 1626-1647) eveneens, terwijl het stuk ook later (b.v. Amerikaanse Burgeroorlog, 1861-1865) soms nog als statisch veldgeschut werd ingezet. Onder Frederik Hendrik als standaard veldgeschut steeds meer vervangen door de kwart kartouw ofwel 12-ponder, ook wel 'stelbus' genaamd. Zie ook: kartouw.

halve slang: gladloops geschut met een lange loop, in dit geval (zie regest 071, 1581) wellicht een 6-ponder, een licht type kanon dat een ronde, massief ijzeren kogel van 6 pond kon verschieten; (berekend naar de standaardisatie van het geschut door Maximiliaan I van Oostenrijk, Duits keizer 1493-1519). De term 'slang' werd, vrij verwarrend, soms gebruikt voor stukken van zeer uiteenlopend kaliber (24-, 18-, 12-, 6-, en 3-ponders).

handlichting, handtlichtinge, handtlichtungh: het opheffen van de juridische macht over iets of iemand, hier (o.a. in de regesten 052 en 053, 1592): het opheffen van de beslaglegging op (onroerende) goederen. Zie ook Main levé.

heller: penning, koperen muntje, door de tijd heen variërend in waarde, maar ongeveer 1/16 stuiver; genoemd naar de Duitse stad Schwäbisch Hall (Haell) (in de huidige deelstaat Baden-Württemberg), waar het voor het eerst werd geslagen.

herengelden: oorspronkelijk een specifieke geldheffing, de 'herengulden'; in de late 16e eeuw en later verzamelnaam voor kleine geldbedragen, door de boeren op te brengen; te voldoen aan de bezitter van de grond of de tijnsheer of -vrouwe; dit kon ook de landsheer of -vrouwe zijn, of diens rechtsopvolger in de vorm van de gewestelijke Staten. Vergelijk met 'kommeren'.

hoge heerlijkheid: gebied in bezit van een adellijke heer of vrouwe, door de bezitter bestuurd als een onafhankelijk territorium met eigen wetten, ambtenaren en rechtspraak, inclusief het recht tot toepassing van de doodstraf bij halsmisdaden.

holtrichter: houtrechter; de voorzitter van een houtgericht of houtdinck, een gericht over aangelegenheden i.v.m. het bosbeheer.

honderd / hondert: inhoudsmaat, i.h.b. voor zout, namelijk honderd zakken = 248,11 hectoliter.

hoofdofficier: Officier van Justitie, of lokale ambtenaar die een daarmee overeenkomstige functie mag uitoefenen (een ambtman, drost, richter etc.).

hopman / hopluyden: bepaalde (lagere) legerofficier, kapitein van een compagnie infanterie; in sommige steden een hoofdman van een schutterijcompagnie.
imputieren: toeschrijven aan, verantwoordelijk houden voor, beschuildigen.

imputatie: aantijging, beschuldiging

indemniteyt, indemniteit, akte / brieven van, (akte van) schadeloosstelling (b.v. voor gemaakte of nog te maken onkosten); ook i.v.m. het betalen van een schadeloosstelling ter vergoeding van schade of andere onkosten, voortvloeiend uit het nakomen van bepaalde beloften, verdragen of verplichtingen; ook: vrijwaring van rechtsvervolging.

inhibitie, akte / brieven van: (akte / brieven van) verbod op het uitvoeren van bepaalde gerechtelijke procedures of fiscale danwel zakelijke transacties (hier i.v.m. de in beslag te nemen goederen van de vrouwe van Stirum en Bronckhorst, zie regest 094).

"inheijmsche" goederen: term voor landgoederen, binnen Gelderland gelegen en in bezit van Gelderslieden (vgl. "Uytheymsche" goederen).

inlandtsche Convooyen: Belasting op de in- en uitvoer van goederen per schip van de ene provincie naar de andere, dus binnen de Republiek zelf.

intgrundingh: ontginning, afgraving, turfwinning.

ius de non evocando: (lett.: recht om niet te worden opgeroepen); het recht om niet voor een andere rechtbank gedaagd te mogen worden dan die van de eigen stad, het eigen dorp of het eigen gewest.

ius patronatus: patronaatsrecht: het recht van de heer of vrouwe van een heerlijkheid om een pastoor, kapelaan of vicaris te mogen benoemen of een studiebeurs te begeven. Na de Reformatie, om precies te zijn vanaf eind 1581, veranderde dit in het recht om een predikant te benoemen. (Vgl. collatierecht).
kanunniken: van het latijnse canonices, zij die een leefregel volgen: geestelijken die volgens een kloosterregel in een kloostergemeenschap leven onder de benaming reguliere kanunnken; of seculiere kanunniken die ieder afzonderlijk wonen en als koorheren in een kapittelkerk tezamen de dagelijke getijden zingen (acht maal per dag, zie koorgebeden) en de altaren bedienen. Seculiere kanuinniken kwamen uit de hogere standen en hadden veelal theologie en rechten gestudeerd. Vaak lieten zij zich bij hun dagelijkse werkzaamheden in de kerk vervangen door vicarissen, aangezien zij ook tot belangrijke taken elders geroepen werden. In de 15e eeuw bijvoorbeeld waren kanunniken actief als secretarissen van de Gelderse hertog.

kapittel: een college van seculiere kanunniken (zie kanunniken), koorheren die in een kapittelkerk tezamen de dagelijkse getijden zongen (zie koorgebeden) en de altaren bedienden. Kapittels waren in de middeleeuwen en in de vroegmoderne katholieke wereld vaak machtige organisaties door het rijke grondbezit met tal van financiële rechten dat zij verwierven en dat, verdeeld in prebenden, tot onderhoud van de kanunniken diende. Zie prebende.

karspel: zie kerspel.

kartouw: zeer zwaar vesting- of belegeringsgeschut; vanaf eind 16e - begin 17e eeuw een 48-ponder, een gladloops kanon dat een ronde, massief ijzeren kogel van 48 pond kon verschieten. Onder prins Maurits, in Gelderland stadhouder van 1591-1625, maakte de kartouw ook deel uit van het (nog weinig mobiele) veldgeschut. Onder stadhouder Frederik Hendrik (1626-1647) verdween de enorm zware, moeilijk te vervoeren kartouw uit de veldtrein.



kerkespraak: officiële bekendmakingen, gedaan vanaf de kansel aan het einde van de kerkdienst.

kerspel: 1. kerkdorp; 2. dorp inclusief bijbehorend platteland als fiscale of administratieve eenheid.

klaringen op de Engelanderholt: appèlgericht volgens het landrecht van de Veluwe op het Herenhul, een glooiing met een open plek in het bos en een groote steen in de Engelanderholt, gelegen op de Veluwe ten zuiden van Apeldoorn, tussen Beekbergen en Ugchelen. Al in de jaren 1200 werd hier recht gesproken, mogelijk reeds vroeger, in bijzijn van de graaf resp. de hertog. Men kon er onder meer in hoger beroep gaan tegen uitspraken van de rechtbank in de eigen woonplaats. Voor de zittingen werd een speciale, demontabele bank op het Herenhul geplaatst, de 'klaarbank', die na de rechtszittingen, die meerdere dagen of zelfs weken konden duren, weer uiteengenomen en opgeslagen werd. Vanaf 1573 werden de zittingen nog wel in de open lucht op de Engelanderholt geopend, maar daarna op een geschikte overdekte locatie elders voortgezet. Vanaf 1593 werd de appèlrechtspraak van het Hof van Gelre en Zutphen te Arnhem allengs belangrijker. Vanaf 1626 werden de klaringen doorgaans in Ede of Barneveld gehouden. Tot circa 1655 vonden er nog klaringen plaats, daarna werden ze vervangen door de appèlrechtspraak van het Hof.


klokkenslag: schutterij, ofwel het onder de wapenen roepen der schutterij door klokgelui, in geval van oorlog of oproer of voor het bieden van hulp bij overstromingen, brand en andere rampen. Het was in de late middeleeuwen en de zestiende eeuw gebruikelijk dat een vorst die in oorlogstijd een stedelijke schutterij onder de wapenen riep, deze niet langer dan maximaal drie weken buiten de stad mocht laten dienen.


kommeren: bepaalde lasten op het bezit of gebruik van grond, vaak van zeer oude herkomst; in de 16e eeuw en later een door de eeuwen heen nagenoeg gelijk gebleven en daardoor meestal zeer kleine, niet meer dan symbolische betaling voor de betreffende grond, verbonden aan het vanouds toebehoren van die grond aan een bepaalde eigenaar, heerlijkheid of overheid. Tot de kommeren werden kleine lasten zoals tijnsen, erfpachten en herengelden gerekend. Zie verder tijns.

koorgebeden: reeks van acht dagelijkse gebeden, die het dagritme in een klooster of een college van kanunniken bepaalt. Deze bestaat uit de metten, die gebeden worden om middernacht; de lauden, rond zonsopgang; de priem rond 6.00 uur; de terts, rond 9.00 uur; de sext, rond 12.00 uur; de none, rond 15.00 uur; de vespers rond 17.00 uur; en de completen, rond 20.00 uur.

Kreits (kring): Kreitsen waren de kringen van regionale groepen onafhankelijke staten, steden en riddergoederen waarin het Heilige Roomse Rijk was verdeeld. De Kreitsen werden opgericht vanaf 1512, tijdens de toenmalige grote Rijkshervorming onder keizer Maximiliaan I (1459-1519), waarbij bijvoorbeeld ook het Reichskammergericht werd opgericht. Ze bleven bestaan tot de opheffing van het Rijk in 1806. De Nederlanden behoorden tot de Bourgondische Kreits, gevormd in 1548.
landraad: De Landraad was een initiatief van Willem van Oranje. Er zouden twee Landraden moeten komen, één voor de gewesten bezuiden en één voor de gewesten benoorden Maas en Schelde (of, zoals men van laatstgenoemde meestal zei, 'beoosten' de Maas). De raad zou, wanneer de Staten-Generaal niet vergaderd waren, namens dezen het algemeen dagelijks bestuur moeten uitoefenen. Hij had met name tot taak op geregelde voet de door de Staten vastgestelde belastingen te innen, ten bate van de Opstand, en de Staatse troepen op tijd te betalen en voldoende op sterkte te houden. De Landraad benoorden Maas en Schelde zou uit 30 raadsheren bestaan, waarvan vier uit Gelderland. De raad werd een mislukking. Hij had zijn verdiensten voor de voortzetting van een algemeen bestuur in de opstandige gewesten, maar bezat in de turbulente oorlogssituatie weinig reëel gezag. Hij functioneerde van juli 1581 tot in 1584 en verdween toen van het politieke toneel. De Landraad bezuiden de Maas, in de bronnen meestal aangeduid als de raad ten westen van de Maas, heeft zelfs nooit gefunctioneerd. Zoals beschikt in het akkoord van Plessis met de hertog van Anjou, zou onder hem de Landraad plaatsmaken voor een hernieuwde Raad van State.

landrecht: Het voor een bepaald territorium geldend recht. In vroegmodern Gelderland kenden de Kwartieren van Zutphen en Veluwe elk een eigen kwartierlijk landrecht. In 1593 besloot men in deze kwartieren de landrechten te herzien, en in 1604 werd voor elk van beide kwartieren een 'gereformiert' (herzien) landrecht gepubliceerd. In het Graafschap Zutphen breidde men het landrecht in 1691 uit, in Veluwe vonden in 1640 en 1698 wijzigingen plaats. In het Kwartier van Nijmegen werd pas in 1686 een vernieuwd landrecht van kracht, en dan nog alleen voor de 'Bovenambten', d.w.z. voor het Rijk van Nijmegen, uitgezonderd de stad en zijn onderhorige plattelandsgebied, het Schependom, en voor de ambten Tussen Maas en Waal, Over-Betuwe en Neder-Betuwe. De twee 'Nederambten', d.w.z. Zaltbommel en de Tieler- en Bommelerwaarden plus Herwaarden en het ambt Beesd en Rhenoy, hielden nog lang aan hun oude landrechten vast, aangezien deze meer op het Hollandse landrecht dan op het Gelderse geënt waren. Herhaalde verzoeken tot herziening en vastlegging, in 1605, 1616, 1618, 1620, 1628, 1677 en 1680, mochten niet baten. Eerst op 21 april 1721 kregen ook de 'Nederambten' hun herzien landrecht, en tevens kreeg Zaltbommel een herzien stedelijk recht. Landrechten golden niet in de steden, die immers hun eigen stedelijk recht hadden, tenzij zij uit eigen beweging elementen uit het landrecht van het omliggende platteland wensten over te nemen ('stadrecht breekt landrecht'). Evenmin gold het landrecht in de zogeheten hoge heerlijkheden binnen de Gelderse grenzen: gebieden waarvan de heer of vrouwe zowel de criminele als de civiele rechtspraak uitoefende. Uiteraard gold het landrecht ook niet in de buitenlandse enclaves binnen Gelders grondgebied, zoals de Kleefse en later Brandenburgse en Pruisische enclave Huissen.






landscheffen: leden van een gericht (rechtbank) in een dorp of ambt op het platteland; vgl. met schepenen.

last: inhoudsmaat, in Gelderland ongeveer 3010 liter.

lastgeld: belasting op door schepen vervoerde lading; laad- en losgeld.

legationspenningen, legatiepenningen: het benodigde geld voor een gezantschap naar het buitenland, of een heffing om dat geld op te brengen

lemoenpeerd, ook: lamoen- of limoenpeerd: trekpaard. Lamoen / lemoen / limoen = de disselboom of burries van een kar of wagen.

Licenten: zie Convooien en Licenten.

licentiaet: een academische graad, tussen baccalaureus en doctor in. Hier doorgaans bedoeld: licentiaat in de rechten.

litispendentie: het aanhangig zijn van een rechtsgeding.

litterae promotoriales: (juridisch): brieven van onderlinge bijstand, dat wil zeggen dat men de hulp in roept van een andere gerechtelijke instantie ter herbeoordeling van een gewezen vonnis. Ook litterae requisitoriae genoemd.

logijsgelden / logiesgelden: door het gewest te betalen gelden voor het huisvesten van troepen.


Lombarden: kooplieden-bankiers uit Noord-Italië, die zich op vele plaatsen in Europa vestigden en zich richtten op financiering en geldhandel, ook in Gelderland. Zij leenden kapitaal uit dat zij in Italië hadden verdiend met de handel in textiel, graan en wijn. Vanaf de jaren 1338-1340 waren zij in meerdere Gelderse steden actief, zoals in Nijmegen, Tiel, Maasbommel, Roermond en Venlo; onder de Republiek in Nijmegen, Tiel, Zaltbommel, Maasbommel, Zutphen, Doesburg,
’s Heerenberg, Arnhem, Wageningen, Harderwijk en in de Kleefse (en later Brandenburgse en Pruisische) enclave Huissen. Zij leenden geld uit tegen wisselbrieven of tegen een bij hen ingeleverd onderpand. Zij mochten zich hier tegen betaling vestigen met concessies van de respectieve landsheren. Vanwege de inkomstenbron die deze concessies voor de landsheren vormden en vanwege de kapitalen die zij ook aan die landsheren leenden, genoten zij van hogerhand bescherming en diverse privileges. Aanvankelijk bedienden zij iedereen die geld nodig had, arm of rijk, maar allengs richtten zij zich vooral op de armere bevolkingslagen. Zij maakten zich bij de bevolking spoedig gehaat door de woekerrenten die zij hieven, soms tot 67 % of zelfs 87 % per jaar. Op veel plaatsen werd het de Lombarden na verloop van tijd door de overheden verboden meer dan 43 % rente te heffen. Naarmate de tijd vorderde werden hun activiteiten meer en meer door plaatselijke kooplieden-financiers of door stedelijke overheden overgenomen.
loopplaats: verzamelpunt van pas aangeworven soldaten; ook wel: vaste verzamelpunten in een stad van de diverse compagnieën der stedelijke schutterij.

main levé, man leve: opheffing van de beslaglegging op (onroerende) goederen. Zie ook handlichtinge.

maendtpolver: geldbedrag, benodigd voor de maandelijkse hoeveelheid buskruit ten gebruike van de in Gelderland gelegerde troepen.

malder: inhoudsmaat; een malder graan bedroeg in Gelderland en Overijssel ca. 137 liter. Een malder als grote Gelderse maat bedroeg ca. 136,5 liter, als kleine Gelderse maat ca. 125 liter. Een Nijmeegse malder bedroeg ongeveer 167 liter.

maneo, manere, mansi, mansus (Latijn): blijven bij, vasthouden aan.

manufacturen: stoffen (van wol, katoen, zijde etc.).

Martini: het kerkelijke feest van Sint Maarten op 11 november. Op deze dag werd door de pachtboeren gewoonlijk een gedeelte van de pacht betaald, het andere deel werd voldaan op Petri (zie verderop in deze woordenlijst).

meekrap (meede, crappe): rode, plantaardige verfstof voor o.a. het verven van textiel. Deze werd soms in de Nederlanden geïmporteerd, maar ook hier te lande in grote hoeveelheden verbouwd, vooral in Zeeland en West-Brabant. De meekrap uit deze gebieden was van topkwaliteit.

Middelen: zie Consumptieve middelen en Generale middelen.

moescoppen / moiscoppen / muiscoppen: verwoesten; moescoppers: vernielers.

momber: voogd, b.v. over een erfenis van minderjarige weeskinderen; in het Gelderse rechtssysteem: openbaar aanklager van het Hof van Gelre en Zutphen, kon arrestaties verrichten en was tevens landsadvocaat.

monsteren: het inspecteren van troepen.

morgen: oppervlaktemaat; een Gelderse morgen is 0,865 hectare.

morgental: het aantal schatbare morgens land waarover een dorp belasting betaalt.



muntbus: afgesloten metalen bus waarin jaarlijks exemplaren van alle geslagen muntsoorten werden bewaard. Ieder jaar moest de muntmeester de muntbus in het bijzijn van vertegenwoordigers van de hoogste overheden openen en werden de munten op soort, juistheid van gewicht, gehalte aan edelmetalen etc. gecontroleerd.

muntmeester-generaal: hoogste muntmeester van het gewest; algemeen directeur en hoofdverantwoordelijke van de hertogelijke, vanaf 1581 gewestelijke munt.

muntordonnantie: regeling voor het slaan van munten en het vaststellen welke munten in omloop mogen zijn en welke waarde zij dienen te hebben.

musket: zwaar militair voorlaadgeweer met lontslot en gladde loop, standaardwapen van de infanterie, af te vuren vanaf een steun met gevorkt uiteinde waarin de loop gelegd werd (forquet, furquet). In tegenstelling tot het lichtere 'roer' (zie aldaar) werd het musket in de 16e en 17e eeuw geladen vanuit houten busjes met afgepaste lading aan een bandelier, plus een extra kruitflesje voor pankruit. Het kaliber was aanvankelijk ca.20 mm. Prins Maurits stelde in 1599 het standaardkaliber op 19,9 à 20,5 mm. met een kogel van 18,6 mm. (de zogeheten 'Statenkogel'). Prins Willem III reduceerde dit loopkaliber in 1674 tot 19,2 mm. met een kogel van 18 mm., waardoor het wapen lichter en daarom het forquet overbodig werd. Ook kwamen papieren patronen met kruit en kogel voor één schot in gebruik. In de loop van de 18e eeuw werd als loopkaliber 18,9 tot 19,2 mm. gebruikelijk, overeenkomstig het Britse .75 inch, o.a. bij de musketten die van 1759 tot 1809 in de geweerfabriek Culemborg werden vervaardigd. In de jaren 1675 - 1710 volgde een geleidelijke overgang van lont- naar vuursteenslot en de invoering van bajonetten, waarbij de piekeniers uit de infanterie verdwenen. Het gladloops vuursteenmusket bleef vanaf eind 17e eeuw het standaard-infanteriegeweer tot 1841, met vanaf 1815 het Franse loopkaliber van 17,5 mm. met een kogel van 16,7 mm. Vanaf 1841 volgde de overgang naar deels nieuwe, deels omgebouwde musketten met percussiesloten (ingevoerd 1841-1842), vervolgens de invoering van getrokken lopen voor alle militaire geweren (vanaf ca. 1860) en tenslotte de ombouw van deze percussiemusketten met getrokken loop naar het Snider-achterlaadsysteem (1867). Vanaf 1871 werden alle omgebouwde musketten vervangen door een geheel nieuw achterlaadgeweer met grendelmechanisme, het Beaumont-geweer ( kaliber 11 mm., in gebruik 1871-1895).
namptizeeren: in handen stellen van, overdragen aan, overbrengen.

Nederkwartier: de kwartieren van Nijmegen, Zutphen en Veluwe worden vaak aangeduid als Nederkwartieren, als tegenovergesteld aan het Overkwartier (Kwartier van Roermond). Deze benamingen waren al in de Middeleeuwen ontstaan. (J. Kuys, 'Centraal en regionaal bestuur van graafschap en hertogdom Gelre tot 1543' in: J. Stinner en K. Tekath (red.) Gelre, Geldern, Gelderland. Geschiedenis en cultuur van het hertogdom Gelre (Geldern 2001) 147-156, aldaar 147). (Zie Literatuurlijst).
officium (Latijn), officie: ambt, plicht; ex officio / in officio: ambtshalve.

officier: ambtenaar (soms met een ten dele militaire taak zoals een drost, maar meestal in algemene, civiele en dus niet-militaire betekenis).

oordstuiver, ordstuver (oortje): kwart-stuiver, het vierde deel van een stuiver; waarschijnlijk tevens benaming voor een belasting, namelijk op turf, (zie regest 102, 1592).


opstuvers / opstuyvers: geldbedrag waarmee het normale belastingtarief wordt verhoogd.

ordinantie / ordinancie / ordonnantie: (1) verordening, voorschrift; (2) rangschikking; (3) toebehoren, uitrusting, bewapening. [Vgl. het Engels: ordnance (geschut); vgl. de koninklijke Franse troepen, opgesteld bij besluit van 2 november 1437, de 'compagnies d'ordonnance'.] (4) In deze landdagsrecessen vaak gebruikt in de zin van betalingsbewijs / betalingsbevel: een "Ordinantie op X voor Y" houdt in dat functionaris X uit de door hem beheerde gelden een bedrag Y moet voldoen.

overpander of "overste pander": functionaris in het Kwartier van Veluwe die aan het hoofd stond van de panders, lokaal opererende gerechtsdienaars op het platteland en in sommige steden, in het bijzonder belast met de beslaglegging op door het gerecht verbeurd verklaarde goederen.
Pacificatie van Gent: Overeenkomst, op 8 november 1576 gesloten tussen enerzijds de door de calvinisten beheerste gewesten Holland en Zeeland en anderzijds de in hoofdzaak katholieke gewesten, op 10 december 1576 ook door Gelderland ondertekend. Globale inhoud: verdrijving der Spaanse troepen, waarna de Staten-Generaal tot een vergelijk met de koning zullen trachten te komen; streven naar vrij verkeer tussen alle gewesten en algemene amnestie; voorlopig oppergezag van prins Willem I in Holland en Zeeland; schorsing van alle plakkaten tegen ketterij; geen inquisitie; geen r.k. eredienst in het grootste gedeelte van Holland en Zeeland, feitelijke vestiging van het calvinisme aldaar; geen calvinistische eredienst in de op dat moment katholieke gewesten. Een van de grondleggers van de Pacificatie was de latere Gelderse kanselier Elbertus Leoninus.

pandkering, pandtkeronghe: verzet (langs gerechtelijke weg) tegen een gerechtelijke inbeslagname van goederen.

pandneming, pandtnhemonghe: panding, gerechtelijke inbeslagname van goederen.

pastel (pastelt): droge verfstof van gemalen kleurstof, vermengd met gips, krijt of zinkwit en met gom als bindmiddel, na droging in staafjes verkocht.

patent: het recht tot het verlenen van toestemming tot inlegering of doortocht van troepen, aanvankelijk berustend bij de Raad van State en de respectieve gewesten, maar vanaf stadhouder Willem III bij de erfstadhouders.

peinden, peynden, peindongh: gerechtelijk in beslag nemen van goederen; gerechtelijke inbeslagname (b.v. van bezittingen van een schuldenaar).

Petri: het kerkelijke feest van Sint Peters Stoel, of Petri ad Cathedram, op 22 februari. Op deze dag werd vaak een gedeelte van de pacht betaald, het andere deel vaak op 'Martini' (zie eerder in deze lijst).
pionier: geniesoldaat die voor de troepen uit trekt en hindernissen opruimt of die veldversterkingen aanlegt e.d.; in de periode 1500-1700 ook gebruikt voor niet-militairen, meestal boeren, die vrijwillig of gedwongen tegen betaling werden ingezet voor het graven en aanleggen van veldversterkingen.

pion(n)iergelden: kosten voor het inhuren van boeren voor de arbeid aan veldversterkingen en andere militaire objecten.



pond: middeleeuwse rekenmunt, aangeduid met de letter L (latijn: libra). Het pond telde 20 stuivers (schellingen) en 240 penningen. Ook in de latere Gelderse rekeningen, van na 1543, wordt het pond als rekeneenheid nog gehandhaafd, maar dan gelijkgesteld aan de gulden

pond Artois (pond Artesisch): rekeneenheid, vernoemd naar het graafschap Artois, van 1369 tot 1659 Bourgondisch-Habsburgs gebied, hoofdplaats Atrecht (Arras); tegenwoordig deel van Noordwest-Frankrijk, provincie Pas-de-Calais; 1 pond Artois, à 20 sols (stuivers, schellingen) van elk 12 penningen, stond gelijk aan 1 gulden.

potestas gladii (Latijn, letterlijk: de macht van het zwaard): de rechterlijke macht.

prebende: Een prebende was een geheel van schenkingen aan goederen en financiële rechten waarmee in het levensonderhoud van een kanunnik werd voorzien (zie kanunnik, kapittel, proost, proosdij). Wegens hun financieel karakter werden prebenden tijdens de middeleeuwen dikwijls in pacht gegeven. De verwerver van de prebende was dan slechts kanunnik in naam en liet zich voor de koordiensten vervangen door een (minder kapitaalkrachtige) priester, die als vicaris optrad. Zodoende waren er in het verleden nogal wat kanunniken die alleen de lagere wijdingen of zelfs geen wijding hadden ontvangen. Deze kanunniken konden ook getrouwd zijn. Dit misbruik van de prebenden is door het Concilie van Trente (1545-1563) afgeschaft.



procurator / procuratrice (v): administrateur van een klooster of andere geestelijke instelling.

proosdij: geheel van goederen en financiële rechten tot onderhoud van een proost (zie hieronder). Vanaf ca. 1150-1250 verloor de proost zitting en stemrecht in het kapittel, die overgenomen werden door een deken, en kwamen de proosdijgoederen los te staan van de overige kapittelgoederen; het werden afzonderlijke, door de proost van de betreffende kapittelkerk bestuurde landgoederen.


proost: hoofd van een kapittel van seculiere kanunniken, aanvankelijk gekozen door het kapittel, later door de paus benoemd. Vanaf ca. 1150-1250 verloor de proost zitting en stemrecht in het kapittel, die overgenomen werden door een deken; zie kapittel, kanunniken, proosdij.

provinciën, zeventien Nederlandse - : het symbolische maar onjuiste getal van zeventien Nederlandse gewesten, dat in de loop der tijd volgens allerlei verschillende interpretaties werd ingevuld. In de jaren 1580 was een veelgebruikte interpretatie die van L. Guicciardini in zijn Descritione di tutti Paesi Bassi (Antwerpen 1581): Brabant, Limburg, Luxemburg, Gelre, Vlaanderen, Zutphen, Holland, Zeeland, Antwerpen, Mechelen, Namen, Groningen, Friesland, Utrecht, Overijssel (met Drenthe), Henegouwen en Artesië.


provoost: militaire functionaris, belast met het handhaven van de krijgstucht en het arresteren van overtreders.

prijsen / prijzen: 'prijs gemaakte' = buitgemaakte vijandelijke schepen.
quasi fucus: schone schijn; afgeleid van het latijnse fucare = schilderen, afschilderen, de zaken mooier voorstellen dan de realiteit of dan de ware bedoelingen achter iets.

querne, kweerne: handmolen.

qwelcke, quelcke: Afkorting van 'qualicke': 'slecht' of 'niet'.


quoten (zie ook contributiën): jaarlijks vastgestelde bijdragen, door ieder gewest van de Republiek te betalen tot onderhoud van de bestuurlijke en militaire instellingen van de Generaliteit. De contributiën voor de Generaliteit droegen vanaf 2 juli 1583 de benaming "quoten", en werden vanaf 10 december 1612 geïnd volgens een vast, per provincie vastgesteld tarief.

raad costumier: raadsheer in het Hof van Gelre en Zutphen die geen gestudeerd beroeps- jurist was maar als plaatselijk edelman een goed kenner van de 'costumen', de regionale landrechten (vgl. in het Frans: coûtumes). Zij waren in functie van 1544 tot in 1579, daarna verdween de functie als aparte categorie. Raden costumier hoefden niet dagelijks op het Hof aanwezig te zijn en hoefden daarom niet verplicht te resideren in Arnhem. Hun beloning was lager dan die van de raadsheren-juristen.

raad ordinaris niet-costumier: raadsheer in het Hof van Gelre en Zutphen die Romeins recht had gestudeerd, en tot de vaste dagelijkse bezetting van het Hof behoorde. Vanaf 1579 verdween deze benaming en heetten alle raadsheren 'raad ordinaris' of, indien zij niet tot de dagelijkse bezetting behoorden en elders dan te Arnhem mochten wonen, 'raad extra-ordinaris'.
Raad van State (1): De Raad van State werd opgericht op 1 oktober 1531 door keizer Karel V, bij de bestuurlijke vernieuwing die hij in dat jaar doorvoerde als landsheer der Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden. Tezamen met de Geheime Raad en de Raad van Financiën ondersteunde de Raad van State de vanaf 1531 permanent benoemde landvoogd, die in naam van van landsheer de Nederlanden moest regeren. Terwijl de Geheime Raad en de Raad van Financiën bestuurorganen waren, fungeerde de Raad van State enkel als adviesorgaan. De raad moest de landvoogd adviseren in alle belangrijke staatszaken, zoals buitenlandse betrekkingen, oorlog en vrede, het benoemen van hoge functionarissen en de toestand van de defensie, en verder over alles wat de landvoogd ter tafel wilde brengen. Het aantal leden was niet bepaald, maar alle ridders van het Gulden Vlies, de hoogste Bourgondische ridderorde, hadden toegang tot Raad van State, en tevens kon de landvoogd de stadhouders van de afzonderlijke provinciën, de leden van de Geheime Raad, de Raad van Financiën en de Grote Raad van Mechelen, en andere hoogwaardigheidsbekleders tot het bijwonen van de vergaderingen uitnodigen. Er werd gestemd bij meerderheid van stemmen, maar de landvoogd mocht het standpunt van de meerderheid passeren en in zijn beleid het minderheidsstandpunt uitvoeren. Een teer punt, vooral tijdens de regering van landsheer Filips II, was de bepaling dat leden van de Raad van State verplicht waren aan de uitvoering van alle door de landvoogd aangenomen adviezen hun medewerking te verlenen, ook indien zij persoonlijk tegen een bepaald advies hadden gestemd.

Raad van State (2): Tijdens de Opstand tegen Spanje, na de verlating van Filips II als landsheer in 1581 en de daaropvolgende zoektocht naar een opvolger, was de nieuwe Raad van State oorspronkelijk gedacht als het centrale regeringsorgaan van de geünieerde provinciën, maar nam spoedig een aan de Staten-Generaal ondergeschikte positie in. Na de moord op Willem van Oranje (10 juli 1584) hebben de Staten-Generaal op 18 augustus 1584 een nieuwe Raad van State ingesteld, om met prins Maurits aan het hoofd voorlopig het centrale uitvoerende bestuur te vormen tot men een nieuwe landsheer gevonden zou hebben. Toen dat laatste definitief werd opgegeven, kreeg deze Raad van State op 12 april 1588 een nieuwe instructie en een geheel andere rol. De Raad kreeg de zorg voor het verdedigingsapparaat te land (leger, vestingen en magazijnen), voornamelijk in logistieke zin. In perioden van grote stadhouderlijke macht was de raad ook sterk betrokken bij operationele aangelegenheden. De Raad van State had tevens een belangrijke taak in het financiële beleid; hij maakte de begroting op die ter goedkeuring aan de Staten-Generaal en provinciale Staten werd voorgelegd. Raad van State, vervolg: De raad had daarenboven een uitvoerende taak bij het bestuur van gebieden die op de vijand waren veroverd (de zgn. Generaliteitslanden: Staats-Brabant, Staats-Vlaanderen, Maastricht en de Landen van Overmaze, Wedde en Westerwoldingerland), in het bijzonder de financiële aangelegenheden. Voorts was de Raad van State het belangrijkste rechtscollege der Generaliteit. Naast rechtspraak in de aangelegenheden die behoorden tot de bijzondere taken van de Raad van State, had de raad ook de bevoegdheid om op te treden in zaken betreffende delicten tegen de Generaliteit. (zie literatuurlijst, Fruin, R., en digitale bestanden, Oijen, W.)


recolieren (bijvoorbeeld van rekeningen): opvragen en controleren.

recredentie: voorlopige toewijzing (van goederen) in een rechtsgeding.

recusieren recuseeren: wraken: een persoon afwijzen en uitsluiten van de behandeling van een rechtszaak omdat hij in de betreffende rechtszaak bevooroordeeld of zelf belanghebbende is.

redimiren, redimeeren: een geldsom terugbetalen.

reductie, reduceren, reducieren: toevoegen aan, terugbrengen tot, in de zin van een stad of gebied 'reduceren' (veroveren of bezetten en aan het eigen gebied toevoegen); ook: door het gerecht voorwaardelijk in beslag genomen goederen definitief in beslag nemen.



Reichskammergericht: Naast de later gevormde Reichshofrat het belangrijkste rechtscollege in het Heilige Roomse Rijk, op 31 oktober 1495 opgericht door keizer Maximiliaan I. Doel van het college was de onderlinge vrede tussen de vele onafhankelijke rijksridders, staten en steden van het Rijk te handhaven. Het bestond uit een kamerrechter, benoemd door de keizer, en enkele plaatsvervangers, een fiscaal (min of meer vergelijkbaar met een officier van justitie) en een aantal assessoren. Die laatsten werden benoemd door de keizer, de keurvorsten en de 'Kreitsen' (kringen van regionale groepen staten binnen het Rijk). Er werd recht gesproken volgens het lokale en regionale geschreven en ongeschreven land- en gewoonterecht, en, als dat geen uitkomst bood, volgens het Romeins recht. Het Reichskammergericht kon partijen die de vrede binnen het Rijk verstoorden in de Rijksban doen. Het hield zich o.a. bezig met de berechting van overtredingen tegen keizerlijke verordeningen, fiscale delicten, het ongedaan maken van onwettige arrestaties en confiscaties van goederen, en de berechting van delicten van ‘reichsunmittelbare’ edelen en stadsbesturen, d.w.z. edelen en steden die rechtstreekse leenmannen van de keizer waren. Ook kon het uitspraken doen inzake rechtsweigering. Bovendien fungeerde het als hoogste hof van appèl in civiele zaken voor alle landelijke en stedelijke rechtbanken binnen het Rijk. Vanaf 1495 tot 1527 was het gevestigd in Frankfurt am Main, van 1527 tot 1689 in Speyer en van 1693 tot zijn opheffing in 1806 in Wetzlar.

repartitie (-stelsel): stelsel van verdeling van de kosten voor het leger over de verschillende gewesten, waarbij elk gewest een aantal regimenten soldaten ter betaling kreeg toegewezen. Holland betaalde daarbij ruim de helft van de troepen. Het repartitiestelsel werd ingevoerd in 1589.


represalie: 1. dwangmaatregel door een staat ten opzichte van een anderen staat buiten oorlogstijd getroffen tot herstel van geleden schade of vergelding van onrechtmatige daden;
2. daad van eigen richting tussen souvereine staten; 3. recht door een staat buiten oorlogstijd aan zijn onderdanen verleend om een door toedoen van een andere staat of zijn onderdanen geleden schade op de onderdanen, eigendommen, enz. van die staat te verhalen.
respicieren: (uit het Latijn, respicio, -spexi, -spectus): rekening houden met.

restcedul(e): opgave van achterstallige betalingen; zie ook cedul.

resumieren: hardop herhalen, voorlezen, opsommen, repeteren.

ritmeester: kapitein van de cavalerie; bevelhebber van een compagnie ruiters.

rekenmunt: theoretische munteenheid, door de overheid aangehouden voor de berekening van inkomsten en uitgaven en van tijd tot tijd aangepast aan de waarde van het reële geld dat in omloop was. In Gelderland werd de rekenmunt in de 16e tm. 18e eeuw uitgedrukt in ponden, schellingen (stuivers) en penningen.


renunciatie, renuncieren, gerenunciert: afzien van, verzaken.

roeidragers, roijdragers, Roedendregers: gerechtsboden of stadsboden, voorzien van een kunstig versierde, vaak met zilver beslagen staf (roede) als teken van hun functie.

roer, rhoer: 16e-17e eeuw: als militair vuurwapen een licht type voorlaadgeweer met lontslot en gladde loop; of, als "vierroer" (vuurroer), met radslot of vuursteenslot. In tegenstelling tot het zwaardere musket kon het roer zonder de steun van een forquet, dus uit de vrije hand, worden afgevuurd, en werd het geladen vanuit een kruithoorn. Het door prins Maurits vastgestelde standaardkaliber voor een militair lontroer was 17,4 mm. (verordening van 1596), later 15,9 mm. (verordening van 1599), te gebruiken met een kogel van 14,7 mm. In het Staatse leger werd het (lont)roer in de jaren 1605-1609 uit de bewapening genomen. Zie ook bij musket.

rozennobel, rosenobel: een bepaalde gouden munt.

roybars, roybarge, (roei)baertse: snel, wendbaar rivierschip, dat zowel door roeiriemen als door zeilen kon worden voortbewogen; soms gebruikt voor een kleine roeiboot.
samoereus: zeilend vrachtschip op de grote rivieren, tevens voorzien van een kajuit voor passagiersvervoer, vanaf de 15e eeuw; de laatste samoereus werd in 1860 vervangen door een stoomschip; andere naam: Keulenaar.

sauvegarde, sauveguarde, salvegarde: schriftelijk vrijgeleide; wachtpost die een persoon moet vrijwaren van geweld (van eigen troepen); vrijwaringsbrief om zonder brandschatting op een bepaalde plek te mogen wonen.

schaardijk: Dijk met weinig of geen voorland; in Gelderland een dijk met een voorland van 15 roeden of minder.

schanskorf: manshoog vierkant of rond vlechtwerk van wilgetenen, opgevuld met zand, gebruikt in vestingen of bij belegeringen ter bescherming van de soldaten.

schatting: eenmalige geldheffing, i.h.b. ter betaling van oorlogskosten.

schelling, schellingh: stuiver.

schencken licent: benaming, mogelijk officieus, voor een licent, te heffen op goederen die via de rivier naar zee vervoerd worden met het doel ze over zee verder te transporteren. Het is onduidelijk waar de naam vandaan komt; mogelijk is ze ontleend aan de beruchte krijgsoverste Maarten Schenck van Nydeggen en de door hem gebouwde schansen, zoals die aan de Maas en de door hem aan de Rijn aangelegde Schenckenschans. Zie verder onder 'licenten'.

schependom: rechtsgebied van een college van schepenen; meer speciaal het tot een stad behorende, omliggende platteland waarover de magistraat van de betreffende stad het bestuur en de rechtspraak uitoefende. In de jaren 1795-1815 viel het juridische onderscheid tussen stad en schependom weg en werden stad en stadslanden doorgaans samengevoegd tot een nieuwe bestuurlijke eenheid, de gemeente.

schiering: raming van de kosten van werkzaamheden, opdracht tot die werkzaamheden, of goedkeuring er van.


scholt, scholtis, schout: ambtenaar in een aantal Gelderse districten en steden, met als taken onder meer de zorg voor de openbare orde en veiligheid, de afkondiging van wetten en besluiten van hogere overheden en het toezicht op de uitvoering en naleving daarvan. De schout was in de meeste gevallen een landsheerlijke of gewestelijke ambtenaar, benoemd door de landsheer, door het Hof in naam van de landsheer of de Landdag, of in bepaalde perioden door of namens de stadhouder. Vergelijk met 'ambtman'.

servijsgelden / serviesgelden / servitiegelden: zie Logijsgelden.


sleischat: (ook wel "sleeschat" of "sleschat"), het aandeel in de opbrengst van de Munt dat als winst voor de overheid was bestemd; de sleischat was doorgaans vrij gering.

soetelarij / zoetelarij: particuliere handel met soldaten (in voedsel, drank, aanvullende kledings- en uitrustingsstukken, lectuur etc.), door met het leger meereizende handelaars.

spannen: in de boeien slaan, gevangen nemen; i.h.b. inwoners gijzelen om ze tegen losgeld te kunnen vrijlaten

spolij: 1. inbeslagname; 2. beroving, plundering; 3. onrechtmatige vervreemding (van onroerende goederen via verkoop, verpanding of anderszins); causa spolij, geval van onrechtmatige vervreemding van onroerend goed; spoliata: geroofde goederen

Staat van Oorlog: 1. 1581-1650: overzicht van de kosten voor de troepen in dienst van de Republiek, met hun verdeling (repartitiëring) over de respectieve gewesten; de Staat van Oorlog werd door de Raad van State herzien zodra er wijzigingen in de kosten of in de door de gewesten betaalde quoten optraden. 2. Na 1650: de jaarlijks opgestelde begroting voor het Staatse leger.

stilo Anglico (in Engelse stijl): Vanaf de 13e eeuw tot aan het jaar 1752 hanteerde men in Engeland de Engelse jaarstijl ( in de kerk reeds vanaf de 12e eeuw), waarbij het nieuwe jaar begon op 25 maart. Zie Grotefend, Zeitrechnung, p. 13. (zie Literatuurlijst).







stilo novo; stilo veteri / antiguo: nieuwe stijl; oude stijl: gewijzigde datering vanaf 4 / 15 oktober 1582 i.m.v. de nieuwe Gregoriaanse kalender.
In de 16e eeuw bleek dat de destijds gebruikte kalender, de zogeheten Juliaanse kalender, door de eeuwen heen een aantal dagen achter was gaan lopen. Deze kalender ging terug op de kalenderhervorming die door de Romeinse keizer Julius Caesar in 46 voor Chr. was doorgevoerd. Het Concilie van Trente (1545-1563) besloot tot een nieuwe aanpassing, via de in 1582 ingevoerde Gregoriaanse kalenderhervorming, genoemd naar paus Gregorius. Deze wijziging hield in dat men na 4 oktober 1582 tien dagen oversloeg: de volgende dag, 5 oktober, werd tot 15 oktober verklaard, zodat men tien dagen inhaalde.
Niet alle protestantse landen en gebieden waren, temidden van de door heel Europa woedende godsdienststrijd, bereid deze rooms-katholieke kalenderhervorming over te nemen. In de Nederlanden werd de nieuwe Gregoriaanse kalender per 14 december 1582 ingevoerd door de Staten-Generaal en Brabant; Vlaanderen volgde op 21 december, Holland en Zeeland volgden op 1 januari 1583, maar de overige gewesten pas in of na 1700.
In Gelderland begon de nieuwe tijdrekening op 1 juli 1700, dat meteen versprong naar 12 juli 1700. Vanaf eind 1582 tot juli 1700 komt ook in Gelderse bronnen dit verschil in tijdrekening voor, soms aangegeven met zowel de oude als de nieuwe datum of met aanduidingen zoals O.S. (Oude Stijl), Stilo Veteri (S.V.: in Oude Stijl; ook wel Stilo Antiquo), N.S. (Nieuwe Stijl) of Stilo Novo (S.N.: in Nieuwe Stijl). Daarbij zijn veelal foutievelijk geen elf maar tien dagen gerekend, en dit blijkt zelfs de standaardpraktijk te zijn, zodat de lezer altijd zelf elf dagen vooruit of terug moet rekenen.

submissie, akte van: (akte van) onderwerping, schriftelijke verklaring zich te zullen onderwerpen aan een bepaald gezag of wetgeving; opgelegde boete; overeenkomst om geschillen door arbitrage te laten beslechten.


subvirguleerde woorden: onderstreepte woorden.

superintendent: oppertoezichthouder (op het krijgsvolk, de Admiraliteit etc.)

tar: aan het Frans ontleende term uit de fabricage van lakense stoffen, garens enz.; begroting in geld van de schade aan stoffen of garens, tijdens de fabricage gemaakt, door fouten tijdens de bewerking of door de slechte kwaliteit van de grondstoffen. Dit bedrag moest, geheel of gedeeltelijk, aan de belanghebbende worden vergoed.

tarmeister: controleur van de kwaliteit van stoffen, garens, of van de daarvoor te gebruiken wol en andere grondstoffen.

tastoin, testoen: benaming voor verscheidene oude zilveren munten, geslagen in Frankrijk, Italië en Portugal.

teronge, teringe: vertering, i.h.b. met betrekking tot (feest)maaltijden en reis- en verblijfskosten.

transferre (transfero, -tuli, -latum): overbrengen, overschrijven, inboeken, verschuiven, uitstellen.

transire (transeo, -ii, -itus), passeren, voorbij gaan (aan), overgaan, overlijden.

trawant, travant, trauant: lijfwacht, in Gelderland i.h.b. een soldaat van het peloton hellebaardiers van de stadhouder.

tijns: Jaarlijkse betaling, door de koper van een grondstuk te voldoen aan de oorspronkelijke eigenaar, die daarmee het recht behield bij een volgende verkoop van het betreffende grondstuk als eerste een bod te mogen uitbrengen. Tijnsen gingen van generatie op generatie over en bleven vaak eeuwenlang gehandhaafd, maar omdat het tijnsbedrag vrijwel nooit werd verhoogd of aan de voortschrijdende inflatie aangepast, waren het na enige tijd nog slechts symbolische bedragen. Zie ook kommeren.
uitlegger: een met geschut bewapend wachtschip, met name op de grote rivieren en in de zeegaten, vaak een tweemaster met een tien of meer kanons.

"uytheymsche" (Utheymsche, Uijtheijmsche, uytheimschen) goederen: term voor landgoederen, binnen Gelderland gelegen maar in bezit van niet-Gelderse eigenaars of van Geldersen die buiten het gewest woonachtig zijn (vgl. "Inheijmsche goederen").

"vangen en[de] spannen": inwoners gevangen nemen en gijzelen om ze tegen losgeld vrij te kunnen laten.

vehengenoten, veengenoten: deelnemers in de gezamenlijke ontginning van een veengebied. In het bijzonder worden hiermee de eigenaren bedoeld van percelen te ontginnen veengrond in de Stichtse en Gelderse Venen, een gebied dat tegenwoordig deels onder de gemeente Veenendaal, deels onder de gemeente Ede valt. Vanaf ca. 1430 tot ca.1650 werd hier turf gewonnen, vanaf 1546 met een octrooi van het Bourgondisch-Habsburgse bewind.
Venlo, Traktaat van: verdrag tussen Willem V hertog van Kleef, keizer Karel V en de Gelderse bannerheren, riddermatige edelen en steden, gesloten op 12 september 1543, bij de verovering van Gelderland op Willem van Kleef door Karel V. Het traktaat bevatte zeven artikelen met Gelderse eisen die door Karel V waren ingewilligd en die tot de Bataafse Revolutie van 1795 zoveel als een 'grondwet' voor Gelderland vormden:
artikel 1: Karel V neemt de Geldersen als zijn onderdanen aan en belooft een goede vorst voor hen te zullen zijn.
art. 2: Karel V bevestigt alle rechten en privileges die ooit aan Gelderland zijn verleend.
art. 3: Karel V bevestigt dat de rechtspraak in Gelderland zal geschieden volgens aloude gewoonte, conform het Gelders land-, stad-, leen-, dijk- of laatrecht.
art. 4: Karel V regelt het bestuur van het land, i.h.b. door benoeming van een stadhouder die de landstaal spreekt en de inrichting van een kanselarij voor de rechtspraak, met handhaving van het ius de non evocando, d.w.z. dat een Geldersman uitsluitend door een rechtbank van zijn eigen gewest, stad of streek gevonnist mag worden.
art. 5: Karel V zal alle ambten laten bedienen door bekwame lieden die de landstaal spreken, hun functie persoonlijk uitoefenen, woonachtig zijn binnen Gelderland en bij voorkeur geboren en getogen Geldersen; bezitters van geestelijke goederen of rechten zullen deze mogen behouden.
art. 6: De landsheer of zijn stadhouder mag uitsluitend belastingen heffen met toestemming van de bannerheren, riddermatige edelen en steden, als naar oude gewoonte.
art. 7: Geldersen kunnen buiten hun gewest niet aangeklaagd worden wegens schulden van medeingezetenen of van hun overheden, maar wel bij rechtsweigering binnenslands, en onder voorwaarde dat men terecht zal staan waar dit volgens het Gelders landrecht behoort.
verdinghen, verdingh: een brandschatting betalen; brandschatting, soms ook: afspraken over het betalen van een bepaalde brandschatting; zie ook 'dingtael', 'brandschatting'.

verkloicken: verkloeken, moed geven, aanmoedigen, aansporen.

verpachten: Niet alleen grond, maar ook het uitoefenen van bepaalde openbare functies kon door de overheid voor een vooraf vastgestelde periode verpacht worden aan de meest biedende. Dit was met name het geval met het heffen van belastingen. Deze werden op grote schaal verpacht, wat er vooral in de achttiende eeuw toe leidde dat belastingpachters de door hen betaalde pachtsommen met ware woekerwinsten wisten terug te verdienen. In de jaren 1730 en 1740 vonden herhaaldelijk zogeheten 'pachtersoproeren' plaats, waarbij huizen van belastingpachters geplunderd werden.

verpanden: een stuk grond, maar ook een ambtelijke functie of de uitoefening van allerlei rechten zoals het innen van een bepaalde tol, konden verpand worden; dat wil zeggen dat de grondbezitter of de vorst of instantie die het betreffende ambt of de uitoefening van bepaalde rechten in bezit had, die grond, dat ambt of de uitoefening van die rechten aan iemand anders over liet tegen betaling van een pandsom. De betaler van de vaak zeer hoge pandsom - doorgaans vele duizenden guldens - mocht dan de inkomsten trekken uit de betreffende grond, het betreffende ambt uitoefenen of de tol innen, totdat de oorspronkelijke bezitter de pandsom inloste, wat meestal decennia lang of soms zelfs eeuwen lang niet gebeurde.



versekertheyt, Acte van: synoniem voor Acte van Indemniteyt, zie Indemniteyt.

verwin: gerechtelijke toewijzing van geld, of van goederen voor een aantal jaren, gedurende welke de ontvanger (de verwinhebber) het vruchtgebruik zal genieten (i.h.b. in geval van verbeurdverklaring, als onderpand voor schuld).

vicarie: kapel, ook wel zijaltaar of kapel met zijaltaar in een katholiek kerkgebouw, waaraan vaste jaarlijkse inkomsten verbonden waren ter bediening van dat betreffende altaar of die kapel. Men kon bijvoorbeeld tegen betaling op het altaar van een zijkapel een vicarie stichten voor het op gezette tijden houden van gebeden of gedenkdiensten voor overleden familieleden.

vicaris: katholiek geestelijke die voor bepaalde taken als plaatsvervanger van de pastoor, bisschop etc. optreedt.

vierhalffhondert: vier maal honderd, waarvan het vierde een half honderd, dus 350.

vilieren, violieren, violeren: geweld aandoen.

voeder, foeder: inhoudsmaat; één Gelderse voeder, ook wel 'vat' genoemd, bedroeg ca. 920 liter.

vogelien: vogelvangst, of het recht om vogels te mogen vangen.

voorraem: voorstel, propositie.

vrijheit / stadsvrijheid: plattelandsgebied rond een stad dat tot het rechtsgebied van de betreffende stad behoort; zie ook schependom.

vuijren, vuren: afvuren; castreren; overdrachtelijk: kaal plunderen.
waardijn: keurmeester bij de Munt, belast met het controleren van het uiterlijk en gewicht van de geslagen munten, het vullen van de muntbus met munten die als proefstukken dienen, en verantwoordelijk voor het bijhouden van de productiecijfers en verdere administratie van het munthuis.

wachtmeester: functionaris, belast met het toezicht op de defensie van een stad.


waerdthelder: gemachtigde, woordvoerder, voorspraak.

wagendiensten: diensten ten behoeve van het leger, tegen betaling te verrichten door daartoe opgeroepen boeren en voerlieden.


waldgraaf (van het Nederrijkswald): Het Nederrijkswald, ten zuidoosten van Nijmegen, was een afzonderlijk rechtsgebied. De waldgraaf was zowel rentmeester als hoofd van de rechterlijke macht in dit gebied. Hij moest onder meer de houtkap in het woud regelen en beheren, het gekapte hout ten bate van het gewest verkopen, en boeten heffen op onder meer illegale houtkap. Hij moest er op toezien dat niemand er een wind- of watermolen zou bouwen of enige grond in gebruik nemen zonder toestemming van de hogere overheid en zonder dat voor die toestemming was betaald. Voorts moest hij alle illegale en criminele activiteiten in het gebied tegen gaan, waartoe het hem vrij stond desnoods geweld te gebruiken. Hij was verplicht over twee paarden te beschikken en voerde bevel over verscheidene bereden en gewapende dienaren. Vanaf 6 februari 1679 oefende hij ook de lage criminele en vrijwillige rechtspraak werd uit in het Nederrijkswald. Later, in de achttiende eeuw, hield hij zich met name bezig met de aanplant van nieuw bos. Gebaseerd op 0012 Archief van de Rekenkamer, inv. nr. 938, eedaflegging van Thomas van Appeltern (1566) en inv. nr. 2939, eerste rekening met instructie van Thomas van Appeltern (1543-1544) fol. 1 r. - 1.v.

wiep: een met gevlochten wilgetenen samengebonden rol rijshout, onder andere vaak gebruikt als zinkstuk.
zevenjaarsgeld: Geldsom, betaald door burgers van Tiel en boeren uit de omgeving in ruil voor vrijstelling van het werken aan de stedelijke fortificaties (zie regest 092, 1581).

zeventien Nederlandse gewesten: zie: provinciën, zeventien Nederlandse -.

soeteler, zoetelaar: reizende koopman of koopvrouw die met een leger meetrekt en de soldaten voedsel, drank en allerlei dagelijkse benodigdheden kan leveren.
4 Afzonderlijke boekdelen uit de series Landdagsrecessen, andere archivalia en literatuur
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1581-1798
Auteur:
J. Drost, P. Theeuwen
 
 
 

Contact

location Westervoortsedijk 67-D
     6827 AT Arnhem
     (parkeerplaats aan de
     Mercatorweg)

E-mail Contactformulier
Telefoon  Telefoon
calender2 Openingstijden studiezaal