0370
Heren en graven van Culemborg
Inleiding
09. De andere bezittingen in Gelderland
0370 Heren en graven van Culemborg
Inleiding
09.
De andere bezittingen in Gelderland
laatste wijziging 12-06-2023
Door het huwelijk van Gerrit van Culemborg met Elisabeth van Buren zijn in 1441 verschillende objecten in het land van Buren onder Culemborgsch beheer gebracht. Het complex "Burensche goederen" is tot in 1766 afzonderlijk beheerd geworden, en eerst na dien tijd overgebracht naar het beheer van den rentmeester der gecombineerde administraties (Inv. no. 3884, noot). Het is niet duidelijk geworden, welke de reden is, dat eenige regeeringsstukken van de heeren van Buren (Inv. no. 4876 etc.) in het Culemborgsche archief zijn terecht gekomen; gezien het feit, dat een gedeelte van Beusichem onder Culemborgsche hoogheid is gekomen, is de aanwezigheid van deze stukken echter niet zonder zin. Maurik, een heerlijkheid, tot welks gericht oorspronkelijk Eck en de daarbij gelegen buurschap Wiel * behoord hebben, kwam aan den heer van Culemborg door het huwelijk van Johan van Bosichem (c. 1307) met Margaretha, de erfdochter van Gerard van MAURIK. De burcht was een Geldersch leen, de kerkgiften te Maurik en Eck waren leenroerig aan den proost van Oudmunster te Utrecht * . De uitoefening der heerlijke rechten gaf eenige moeilijkheden met Gelderland, zoodat in 1651 werd vastgesteld, dat de graaf van Culemborg niet anders dan de dagelijksche jurisdictie in bedoelde gerichten zou uitoefenen. In 1654 werd dit recht nader omschreven * .
Eck en Wiel werden in 1668 aan de gebroeders Wilt en Diederick van BroEckhuysen verkocht, waarbij de dagelijksche heerlijkheden als leenen aan de grafelijkheid van Culemborg verbonden bleven; Maurik werd in 1698 aan Albert van Delen tot Spankeren overgedragen. De halve heerlijkheid Lienden * , leenroerig aan de abdis van Elten, werd door Gerrit II van Culemborg in 1461 verworven, na opdracht door Johan van Gymnich, heer van Visschel, en tevens op dezelfde wijze het huis Ter Leede en het Erfschenkambt van Gelre, te Kesteren gevestigd. De Oudewaard c.a. onder Lienden, leenroerig aan den abt van St. Paulus te Utrecht * , werd waarschijnlijk reeds omstreeks 1431 verkregen. Als heer van Lienden, Lede en Oudewaard had de graaf van Culemborg zitting in de Ridderschap van het Kwartier van Nijmegen * . In 1700 droeg Louisa Anna van Waldeck, gravin van Culemborg, Lienden, Leede en Oudewaard over aan haar neef Willem Frederik van Saksen, een jongeren broeder van Ernst Frederik, die als haar opvolger graaf van Culemborg zou worden. Hij werd in 1721 opgevolgd door zijn broeder Josias Franciscus, die in 1733 deze bezittingen overdroeg aan Otto Roeleman Frederik graaf van Bylandt. Het Erfschenkambt te Kesteren was reeds in 1688 door graaf Georg Friedrich van Waldeck aan M.W.I. Folckers verkocht.
De administratie van de goederen onder Maurik, Rijswijk, Lienden etc. werd gevoerd door een rentmeester van de Culemborgsche goederen in de Nederbetuwe, wiens rekeningen, nog onder het bewind van Jan van Culemborg als heer van Werth, in 1410 beginnen * . Zij loopen door tot 1697, toen het grootste deel dezer goederen verkocht was of werd. De goederen, staande onder het beheer van den rentmeester en drost van Ter Leede, werden afzonderlijk geadministreerd * tot in het jaar 1513, waarna alle goederen in Nederbetuwe door den hierboven genoemden rentmeester verantwoord werden. Acquoy, ofschoon eerst sedert 1820 tot Gelderland behoorend, is gemakshalve in de indeeling van dezen inventaris onder het Kwartier van Nijmegen gerekend. De heerlijkheid, die in 1371 door Otto van Arkel, heer van Heukelum, gekocht was, behoorde onder de leenkamer van Voorne. In 1417 kocht heer Hubert van Culemborg haar van Johan van Heukelum en Acquoy, en in 1441 verkreeg zijn opvolger Johan het losrecht van de heerlijkheid van zijn schoonzuster Jolenthe van Gaesbeeck, van wie het leen vererfde op Jacob van Gaesbeeck (1454), die het weder verkocht aan Willem, broeder tot Boxmeer.
In het midden der 16e eeuw wordt de administratie van de rentmeesters der Culemborgsche goederen onder Manen, bij Ede, door de van hen afkomstige rekeningen (sedert 1545), als bestaand gekenmerkt * . Het blijkt niet uit eenige acte van aankomst, hoe deze goederen in het bezit der heeren van Culemborg gekomen zijn, maar uit aanteekeningen in Inv. no. 6331 blijkt, dat deze goederen, behoorende aan Vincentius graaf van Meurs, door deze in 1454 verpand waren; het losrecht was overgegaan eerst op Johan van Gymnich (1455) en van deze in 1461 op Gerrit II, heer van Culemborg. In 1544 werden de goederen door de kinderen van Erard van Pallandt ingelost. Deze niet onbelangrijke goederen ontleenden hun waarde voornamelijk aan de veenderijen, waar de turfvoorraden van den graaf van Culemborg hun oorsprong vonden. In het midden der 17e eeuw zijn de goederen aan verschillende personen verkocht. Het Bredenbroek, een Geldersch leen, gelegen tusschen Varsseveld en Anholt, werd in 1403 door Johan, heer van Culemborg en Werth, in leen ontvangen. Voor nadere bijzonderheden omtrent de herhaaldelijke verpandingen en dgl. zie men mijn Inleiding tot het archief van het Huis Bergh, blz. 115. De Schuylenborg was van 1633-1666 in pand bij de graven van Culemborg. Men leze verder den Inventaris van het archief der Geldersche Rekenkamer, blz. 174.
laatste wijziging 06-04-2024
11.613 beschreven archiefstukken
4.029 gedigitaliseerd
totaal 573.939 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 06-04-2024
11.613 beschreven archiefstukken
4.029 gedigitaliseerd
totaal 573.939 bestanden
Kenmerken
Datering:
1241-1810
Auteur:
A.P. van Schilfgaarde, K.J.W. Peeneman, W.F.M. Ahoud
Categorie:
laatste wijziging 06-04-2024
11.613 beschreven archiefstukken
4.029 gedigitaliseerd
totaal 573.939 bestanden