Menu

De chat is beschikbaar van maandag tot en met vrijdag tussen 13:00 en 16:00 uur. Is de chat offline? Bekijk onze Veelgestelde vragen of stel uw vraag via ons contactformulier.

Uw zoekacties: Gelderse Rekenkamer

0012 Gelderse Rekenkamer

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Auteursrechten en andere rechten
2. Openbaarheid en citeren
3. De geschiedenis van de Rekenkamer
4. De geschiedenis van het archief van 1543 tot 1915
5. De ordening en beschrijving van het archief
0012 Gelderse Rekenkamer
Inleiding
5.
De ordening en beschrijving van het archief
De archivaris Mr. A.C. BONDAM droeg in het laatst van 1915 aan den samensteller van dezen inventaris, destijds commies bij het Rijksarchief, op, een onderzoek in te stellen naar de herkomst der bestanddeelen van wat hij de keurcollectie NIJHOFF noemde. Dit onderzoek heeft veel tijd in beslag genomen, vooral omdat werd ingezien, dat de geheele charterverzameling er in moest worden betrokken, aangezien het standpunt van VAN RIEMSDIJK, die deze als een afzonderlijke collectie wenschte te inventariseeren, niet tot een afdoende ordening en beschrijving van de door de Rekenkamer nagelaten archieven zou kunnen leiden.
Het verwijderen van de in de 19de eeuw bijgevoegde stukken, die niet onder de Rekenkamer hadden berust, heeft betrekkelijk weinig moeite gekost, doch minder gemakkelijk was het, uit te maken, welke stukken in de charterverzameling en in het overige gedeelte van het archief behoorden tot archieven, die bij de Rekenkamer gedeponeerd waren, welke tot het door dit college zelf gevormde archief. Ook bleek het noodzakelijk, de geheele kaartenverzameling van het Rijksarchiefdepot in het onderzoek te betrekken, NIJHOFF toch had de van de Rekenkamer afkomstige kaarten wel (zeer summier) in zijn "algemeen register" opgesomd in een afdeeling "kaarten", maar na de inrichting van het nieuwe archiefdepot waren de kaarten zonder aanduiding van de herkomst met vele andere vermengd.
Het bedoelde onderzoek, waarover in verschillende jaarverslagen bijzonderheden zijn te vinden, heeft er toe geleid, in de eerste plaats het archief van de Rekenkamer zelve te inventariseeren. Ontegenzeggelijk hebben de hertogelijke archieven, het voornaamste depot bij de Rekenkamer, een veel grootere wetenschappelijke waarde dan de stukken betreffende het domeinbeheer sinds 1543, die men in dezen inventaris beschreven vindt. Een volledige en zeer nauwkeurige kennis van het hoofdarchief bleek echter noodzakelijk te zijn om de grens tusschen dit archief en de depots te kunnen trekken en zoodoende bepaaldelijk tot de gewenschte afronding der hertogelijke archieven te komen. Men bedenke o.a., dat het feit, dat een stuk van vóór 1543 dateert, allerminst het bewijs oplevert, dat het tot de hertogelijke archieven behoort. Wie het betreuren mocht, dat deze inventaris aan dien der hertogelijke archieven voorafgaat, trooste zich met de overweging, dat de inventarisatie der laatstgenoemde archieven er door mogelijk is geworden.
Een moeilijkheid leverde de vraag, wat te doen met de stukken betreffende het domeinbeheer, afkomstig van de personen, die zich in de jaren 1543-1559 met dat beheer hebben beziggehouden. Aanvankelijk is er over gedacht, die stukken in een afzonderlijken inventaris te beschrijven. Toen echter bleek, dat de landrentmeester- generaal en de secretaris DIBBETS, die bij de instelling van de Rekenkamer in functie bleven, in die mate voor continuïteit in het domeinbeheer hebben zorggedragen, dat de splitsing bezwaren opleverde, is van die splitsing afgezien *  . Dientengevolge bevat de inventaris ook stukken, afkomstig van de sinds 1543 aan de Rekenkamer voorafgegane autoriteiten.
In het plan van den inventaris zijn ook betrokken geweest de rekeningen over de jaren 1795-1811, die door verschillende colleges na de opheffing van de Rekenkamer zijn afgehoord, doch in het algemeen aansluiten bij de serieën rekeningen van de Rekenkamer. NIJHOFF had ze daarbij geplaatst en in zijn "algemeen register" opgenomen. Bij sommige rentambten was de continuïteit van dien aard, dat de splitsing moeilijkheden opleverde. Dit geldt niet alleen van de rekeningen, maar ook van de tynsboeken en sommige andere registers. Toch was die splitsing onvermijdelijk, want het Provintiaal Collegie, dat in 1795 met het domeinbeheer werd belast, had een veel uitgebreider werkkring dan de Rekenkamer en heeft geen afzonderlijk archief betreffende het domeinbeheer gevormd. Hetzelfde kan gezegd worden van het Intermediair Administratief Bestuur, dat over 1798/99 de domeinen heeft beheerd, terwijl de commissarissen tot administratie der domeinen van het voormalig gewest Gelderland, die van 1799-1805 hebben gefungeerd, ook de domeinen, afkomstig van de geestelijke rentambten, beheerden.
Bovendien werden in 1803 het afhooren van de officiersrekeningen en de verdere bemoeiingen met de rechtsbedeeling, die tot de taak der Rekenkamer hadden behoord, opgedragen aan de Auditiekamer. De taak der bovengenoemde commissarissen ging over aan den Raad van Financiën, 1805-1807, vervolgens aan het Landdrostambt van Gelderland, afdeeling financiën, 1807-1812. In de archieven van al deze autoriteiten behooren dus de stukken uit dien tijd betreffende de voormalige taak der rekenmeesters thuis. Voorzoover ze er niet reeds berustten zijn ze thans daarheen overgebracht (daaronder ook een tweetal nummers van de charterverzameling) en omgekeerd zijn enkele stukken van vóór 1795, die in de latere archieven gevonden werden, naar dat der Rekenkamer teruggebracht. Waar de splitsing min of meer willekeurig moest geschieden tengevolge van de bovenvermelde continuïteit in het beheer, is daarop in noten bij de desbetreffende afdeelingen van den inventaris gewezen.
Wat nu betreft de splitsing tusschen het archief der Rekenkamer in engeren zin en de daarin ten tijde van de Rekenkamer gedeponeerde archivalia moge hier worden volstaan met de volgende opmerkingen. Uitvoeriger toch zal daarover gehandeld moeten worden bij eventueele beschrijvingen van die depots.
Met de grootste bezwaren ging de splitsing tusschen het hoofdarchief en de depots gepaard in de charterverzameling. Wel kon de groote meerderheid der hertogelijke charters als zoodanig worden aangewezen met behulp van enkele inventarissen, die in de 1ste afd. B VI pro memorie zijn vermeld, doch uit den inhoud van sommige brieven bleek, dat zij van dezelfde herkomst moesten zijn en toch niet te vinden waren in die (trouwens niet zeer nauwkeurige) inventarissen. Ook van de uit den hertogelijken tijd dateerende charters, afkomstig van Bourgondische en Oostenrijksche autoriteiten in Gelderland, die bij de Rekenkamer vermoedelijk kort na hare oprichting zijn gedeponeerd, kon die herkomst niet met behulp van een inventaris worden bepaald. Van de charterverzameling der Rekenkamer in engeren zin was de eenige bruikbare inventaris die, welken NIJHOFF gemaakt heeft van de stukken betreffende nieuw verworven domeinen. Die stukken waren door hem in drie kistjes gevonden; later heeft hij ze, voorzooverre perkamenten brieven, ingedeeld in de groote charterverzameling, waar zij bijna alle nummers van 2652 tot 2805 innemen. Voor de bepaling van de herkomst van alle andere charters moest gebruikgemaakt worden van opschriften in dorso, aanwijzingen uit den inhoud van het stuk zelf of uit andere stukken in het archief, enz.
Behalve de genummerde charterverzameling moest ook een aantal perkamenten brieven worden onderzocht, die er door VAN HASSELT en NIJHOFF niet bij waren ingedeeld, hoewel zij onder de Rekenkamer berust hebben, Afgezien van een groot gedeelte der van de Leenkamer afkomstige charters *  werden onder die ongenummerde charters de volgende aangetroffen, die tot het hoofdarchief der Rekenkamer bleken te behooren:
1° die betreffende de door de Rekenkamer aangekochte domeinen Hedel, Baar & Latum, Groesbeek en Pley, De op die domeinen betrekking hebbende stukken heeft NIJHOFF in vier kistjes gevonden, vervolgens, evenals die uit de drie bovenvermelde kistjes, in inventarissen beschreven, doch de daartoe behoorende charters heeft hij niet in de groote verzameling geplaatst
2° heeft NIJHOFF een aantal perkamenten brieven betreffende hoorige goederen op de Veluwe (hoofdzakelijk z.g. oprukkingsbrieven) buiten de verzameling gehouden, VAN HASSELT had reeds enkele van die brieven daar geplaatst en NIJHOFF is hiermede aanvankelijk voortgegaan, totdat hij tot het inzicht kwam, dat ze niet belangrijk waren; daarna heeft hij de meeste verwijderd, andere in hun plaats gelegd en beschreven en het geheel in een kistje geborgen zonder beschrijving
3° liet NIJHOFF eenige charters berusten in de dossiers, waarin hij ze vond, tot schade natuurlijk van de zegels
4° bevonden zich buiten de charterverzameling de charters, behoorende tot de stukken betreffende de heerlijkheid Steenwaard, die in 1893 met het archief zijn hereenigd.
Aan al die stukken is thans een plaats in de genummerde verzameling gegeven, onder de nos. 2945-3187, nadat eerst de door NIJHOFF en zijn opvolgers bijgevoegde nos. 2945-3011 waren verwijderd. Bij de beoordeeling van deze handelwijze neme men in aanmerking, dat er bezwaren bestonden tegen het sloopen van de door VAN HASSELT en NIJHOFF genummerde collectie. De nummers toch hebben door de aanhaling in NIJHOFF's "Gedenkwaardigheden" en andere gedrukte werken burgerrecht verkregen. In verband ook met het feit, dat op inventarissen van de hertogelijke archieven en dat van de Leenkamer nog wel eenigen tijd gewacht zal moeten worden, scheen het gewenscht, de charter-verzameling in stand te houden, althans voorloopig en voorzoover betreft de charters uit het hoofdarchief der Rekenkamer en de twee voornaamste depots; de hertogelijke charters en die van de Leenkamer.
In dezen inventaris is bij de beschrijving van ieder charter in een noot vermeld, onder welk nummer van de charterverzameling het is te vinden. Waar NIJHOFF meerdere charters onder één nummer had geplaatst, zijn deze alleen bijeengehouden in het geval, dat zij aan elkander gehecht zijn. Ongezegelde papieren stukken, voorzoover niet aan andere gehecht, zijn verwijderd, De uitslag van het in de charterverzameling ingestelde onderzoek is geweest, dat slechts van een naar verhouding onbeteekenend aantal nummers de herkomst niet kon worden bepaald. Hoewel van eenige van die nummers vrij zeker is, dat zij in de charterkamer hebben berust, zijn zij in dezen inventaris niet opgenomen.
De splitsing tusschen het hoofdarchief eenerzijds en de depots en latere bijvoegingen andererzijds was uiteraard iets minder bezwaarlijk in het gedeelte van het archief, dat in NIJHOFF's "algemeen register" alfabetisch was beschreven. De inventarissen van gedeelten der hertogelijke archieven en van de stukken betreffende door de Rekenkamer aangekochte domeinen konden ook hier slechts bij een gedeelte van het werk dienstdoen, maar de ordening bleek niet zoo volkomen willekeurig te zijn als die der charterverzameling. Daarentegen leverde het feit, dat verschillende bundels samengesteld waren uit overblijfselen van uit elkaar gehaalde liassen en dossiers, vele moeilijkheden op.
In de derde plaats moest de geheele kaartenverzameling van het archief onderhanden genomen worden, ten einde met behulp van uit-en inwendige kenmerken te kunnen vaststellen, welke kaarten (en teekeningen) in aanmerking kwamen om in dezen inventaris te worden beschreven. Tevens werden verschillende kaarten en teekeningen, die zich nog tusschen andere stukken in het archief bevonden, ter betere bewaring naar de kaartenverzameling overgebracht, Van de uit het archief verwijderde stukken verdienen hier bijzondere vermelding die, herkomstig uit Roermond, waarvan er na de overdracht in 1895 aan het Rijksarchief in Limburg nog eenige in de charterverzameling en in het overige gedeelte van het archief waren achtergebleven, die eerst bij het thans ingestelde nauwkeurige onderzoek als zoodanig konden worden herkend. Zij zijn in 1925 overgedragen aan den Rijksarchivaris in Limburg. Enkele stukken, die tot het archief der Rekenkamer in Brabant bleken te behooren, zijn aan den Algemeenen Rijksarchivaris toegezonden, ten einde dienst te kunnen doen voor een eventueelen ruil van archivalia met België.
Voor de ordening van het hoofdarchief der Rekenkamer bestonden geen andere bruikbare aanwijzingen dan deze, dat de rekeningen met bijlagen zeer waarschijnlijk bij elkaar werden bewaard en dat van enkele rentambten de niet in rekeningen en bijlagen bestaande stukken afzonderlijke afdeelingen vormden. Daarnaast heeft de Rekenkamer er laden met eigendomsbewijzen op na gehouden, waarvan de reconstructie bezwaarlijk en niet doelmatig scheen. Op grond van de bovengenoemde aanwijzingen is een indeeling van den inventaris gemaakt, waarbij de rekeningen en bijlagen ééne afdeeling vormen, de ingekomen stukken, eigendomsbewijzen, kaarten, enz. een tweede, waarin zij zijn ingedeeld in overeenstemming met de indeeling der rekeningen naar de comptabele ambtenaren, die ze hebben afgelegd. De hier in de tweede plaats genoemde afdeeling is vóór die der rekeningen geplaatst, omdat sommige daarin vermelde stukken in het archief moeten zijn gekomen vóórdat er rekeningen betreffende hetzelfde rentambt konden zijn afgelegd.
Het spreekt vanzelf, dat een algemeene afdeeling aan deze twee vooraf moest gaan. Voor bijzondere administraties, van tijdelijken aard, is een vierde afdeeling ingericht. In een vijfde zijn de onder de Rekenkamer gedeponeerde archieven en verzamelingen vermeld, meerendeels pro memorie, omdat ze voor beschrijvingen in afzonderlijke inventarissen in aanmerking komen. Bij deze ordening hebben in het bijzonder de ingekomen stukken en de bijlagen bij de rekeningen tot moeilijkheden aanleiding gegeven.
Van de ingekomen en de minuten der uitgegane stukken was, gelijk is aangetoond, niet veel overgebleven toen met de inventarisatie werd begonnen; van de bijlagen bij de rekeningen was de overgroote meerderheid verloren. De Rekenkamer heeft een verzameling liassen van ingekomen en uitgegane stukken gehad, waarvan enkele fragmenten konden worden gereconstrueerd. Ze zijn ingedeeld in de eerste afdeeling. Daarnaast werden vele stukken van dien aard, die niet geliasseerd geweest waren, aangetroffen in verschillende bundels, waarin zij veelal zonder systeem bij elkaar waren gelegd. Ten einde die vrij groote verzameling stukken voor de gebruikers van het archief toegankelijk te maken, zijn zij gerangschikt naar de rentambten en andere administratieve onderdeelen, waarop zij betrekking hebben, en geplaatst bij de overige op die onderdeelen betrekking hebbende stukken in de tweede afdeeling. Het spreekt vanzelf, dat ingekomen stukken, die tot dossiers bleken te behooren, daarin gelaten of er alsnog bijgevoegd zijn. Men houde echter in het oog, dat de in de tweede afdeeling beschreven verzamelingen van ingekomen en (minuten van) uitgegane stukken ten tijde van de Rekenkamer niet in dien vorm hebben bestaan.
De bijlagen bij de rekeningen, die aan de vernietiging op groote schaal in 1863 zijn ontkomen, vervallen in vier soorten:
1°. Perkamenten brieven. Een groot aantal geloste pandbrieven en obligaties, enkele quitanties en andere stukken op perkament, die bij rekeningen waren overgelegd, zijn tengevolge van de plaatsing in de charterverzameling bewaard gebleven
2°. In 1863 zijn de meeste bijlagen bij de muntmeestersrekeningen (bij toeval ?) gespaard, terwijl enkele liassen en losse bijlagen, die aan andere rekeningen gehecht of er in gestoken waren, door die omstandigheden zijn gered
3°. Enkele (helaas zeer weinige) bijlagen heeft NIJHOFF wegens hare historische merkwaardigheid uit de liassen losgemaakt of uit door VAN HASSELT losgemaakte liassen gehaald en geplaatst in de door hem gevormde pakjes stukken betreffende bepaalde onderwerpen. Ook onder zijn nagelaten papieren zijn enkele stukken van dien aard gevonden
4°. In de door het Rijksarchief verworven banden uit de collectie VAN HASSELT zijn bijlagen aangetroffen, die er thans uit verwijderd en met het archief, waaruit ze geroofd waren, hereenigd zijn. In dit opzicht hebben vooral een rijken oogst opgeleverd de "Stukken van groot belang voor het quartier van Veluwe", in 1874 geschonken door A.J. baron SCHIMMELPENNINCK VAN DER OYE, en de "Geldersche mengelingen", door Mr. J.L. BERNS in 1895 afgestaan. De bundel "Scherprigter", aangekocht in 1875, bleek eenige merkwaardige bijlagen bij officiersrekeningen te bevatten. Ook uit enkele andere banden konden acquitten worden gelicht. * 
Op de wijzen, onder 3° en 4° bedoeld, zijn niet alleen bijlagen bij rekeningen, maar ook uit liassen verwijderde brieven bewaard gebleven. Een opmerkelijk voorbeeld daarvan leveren twee brieven, die gevonden zijn in het in 1924 door het Rijksarchief verworven huisarchief van den Wildenborch, waar zij zich bevonden onder afschriften van stukken betreffende den Wildenborch, die VAN HASSELT aan A.C.W. STARING had gezonden. Ook in die brieven wordt de Wildenborch genoemd. Zij bleken te behooren tot een lias, beschreven onder no. 100 van den inventaris.
Voor den samensteller van dezen inventaris is het intusschen geen voorrecht geweest, dat een vrij aanzienlijk getal bijlagen in allerlei schuilhoeken bleken te zijn bewaard, zonder eenig verband onderling of tot de rekeningen, waarbij zij waren overgelegd. Waarschijnlijk zou de inventaris spoediger voltooid zijn geweest, indien alle bestaan hebbende bijlagen ons ongeschonden bereikt hadden, dan nu we slechts over een vrij poover overblijfsel van die acquittenverzameling beschikken. Aangezien n.l. dat betrekkelijk kleine getal meerendeels wel de aandacht trekt door den inhoud (men lette op de oorzaken, die ze bewaard deden blijven), scheen het wel de moeite waard, ze tot haar recht te laten komen door ze stuk voor stuk te plaatsen bij de rekeningen, waarbij ze waren overgelegd. Het behoeft geen betoog, dat dit werk tijdroovend is geweest.
Als bijlagen bij de rekeningen zijn alleen aangemerkt de z, g. belegstukken of acquitten, van welker overlegging in den regel aanteekening in margine in de rekening geschiedde. Andere in of bij de rekeningen aangetroffen stukken zijn in afzonderlijke omslagen gelegd en beschreven als "stukken, behoorende tot de rekeningen". Over de beschrijving van de bijlagen zie men voorts de aanteekening aan het hoofd der derde afdeeling. Die beschrijving was aanvankelijk uitvoeriger, doch is uit zuinigheidsoverwegingen eenigszins besnoeid, wat in veel ruimer mate geschied is met de beschrijving van de rekeningen zelve. Uitsluitend ter bekorting zijn de data van het afhooren weggelaten en is alleen aan het hoofd van iedere serie aangegeven, in welke jaren de tot die serie behoorende rekeningen zijn afgehoord. Enkele serieën rekeningen, waarvan de inhoud onbeduidend is, zijn om dezelfde reden onder één nummer beschreven, Hiertoe over te gaan voor alle serieën scheen niet gewenscht, aangezien de rekeningen de kern van het archief vormen, waarin zich de hoofdbezigheid van de Rekenkamer weerspiegelt, en het gewenscht scheen, de veel voorkomende verscheidenheid tusschen rekeningen in ééne serie onderling te doen uitkomen.
Behalve de bovenvermelde stukken uit de collectie VAN HASSELT zijn gedurende de inventarisatie nog eenige andere met het archief hereenigd, die er uit waren weggeraakt, doch op verschillende wijzen in het Rijksarchief terecht waren gekomen.
Ik noem in de eerste plaats eenige kaarten. Het staat vast, dat van de kaartenverzameling der Rekenkamer een aanzienlijk gedeelte verloren is: de rekeningen en de ordonnantieboeken leveren ons hiervan de bewijzen. Afgezien van de reeds genoemde kaarten, die NIJHOFF uit de nalatenschap van VAN OMMEREN had verkregen, en van den atlas der Schuilenburgsche domeinen (no. 1177), die in 1876 is teruggegeven door Mr. C.J.E. graaf VAN LYNDEN, konden nog in het archief geplaatst worden:
1° drie in 1885 in auctie gekochte rivierkaarten door PASSAVANT (zie no. 684),
2° een belangrijke verzameling tiendkaarten, die in 1914 door Mr. A.C. BONDAM voor het Archief zijn aangekocht nadat ze ontvreemd waren uit het archief der hoofdadministratie van het Kroondomein (zie nos. 1425 en 1506),
3° twee door den Algemeenen Rijksarchivaris in 1922 en 1924 overgedragen kaarten, t.w. die van Hattem (no. 1447) en die van het Nederrijkswald door WITTEROOS (no. 919).
Andere dergelijke aanwinsten zijn: een in 1890 in auctie gekocht minuut-protokol van het hofgericht te Putten (no. 1560), enkele in 1893 door bemiddeling van den Algemeenen Rijksarchivaris ontvangen stukken, die verdwaald bleken uit het dossier no. 804, een in 1920 van den rentmeester van het Kroondomein in het gewezen rentambt ontvangen register (no. 96), eenige stukken, gevonden in de in 1922 geordende verzameling VAN DER HOOP (no. 7122, alsmede enkele bijlagen bij rekeningen), een aantal stukken van verschillenden aard, in 1922 van den Algemeenen Rijksarchivaris ontvangen uit de collectie Hingman, Bij het archief zijn geplaatst de stukken, afkomstig van eenige mombers, voorzoover ze aan de eerder vermelde baldadigheid van ingekwartierde soldaten in 1795 en aan de vernietiging in 1863 door den griffier BAUER zijn ontkomen. Men zie hierover het aangeteekende aan het hoofd van bijlage A van den inventaris, waarin zij zijn beschreven.
Voorts zijn bij het archief geplaatst eenige stukken, afkomstig van een verwalter-rentmeester van het rentambt Zutphen, die in 1884 aan het Rijksarchief zijn geschonken en nauw samenhangen met die van de Rekenkamer betreffende hetzelfde rentambt. Zij zijn in bijlage B beschreven.
In bijlage C vindt men de beschrijving van de op verschillende tijdstippen door aankoop of schenking verkregen indices en inhoudsopgaven van onderdeelen van het archief, die tot de in 1861 geveilde verzameling van VAN HASSELT hebben behoord, behoudens dat wellicht een enkele reeds door VAN HASSELT zelf bij het archief was gevoegd. Bovendien zijn daar vermeld twee indices, door NIJHOFF ten tijde van de inventarisatie van het archief vervaardigd.
Aan den inventaris zijn toegevoegd een regestenlijst en een lijst van kaarten en teekeningen.
Voor de regestenlijst is als einddatum aangenomen die van het tractaat van Venlo, 12 September 1543, na welken datum dit archief is ontstaan. Die lijst heeft dus betrekking op retroacta uit den hertogelijken tijd, die of in orginali bij de Rekenkamer zijn ingekomen, of waarvan deze afschriften heeft verzameld. Een aantal registers en verzamelingen van afschriften zijn buiten de regestenlijst gehouden, omdat de origineelen of wel betere afschriften in de hertogelijke archieven voorhanden zijn, waarvan later een regestenlijst zal moeten worden vervaardigd, Aan een voortzetting van de regestenlijst na 1543 viel niet te denken vanwege het zeer groote getal oorkonden en brieven, dat er dan voor zou zijn in aanmerking gekomen.
De lijst van kaarten en teekeningen dankt haar ontstaan aan de overweging, dat het niet gewenscht is, in den inventaris dergelijke stukken omstandiger te beschrijven dan andere, waarmede zij verband houden, dat echter aan den anderen kant die stukken een zekere waarde hebben ook afgescheiden van de plaats, die zij in het archief innemen, en dat daardoor een meer uitvoerige beschrijving in een afzonderlijke lijst wel gewettigd is. Slechts enkele onbeduidende schetsjes zijn daarin niet opgenomen. Voor de indeeling zijn rivierkaarten, landkaarten en teekeningen onderscheiden en is overigens een geografische orde in acht genomen. Bezwaren tegen deze inrichting van de lijst zullen vermoedelijk wel ondervangen worden door den index.

TOEVOEGING MEI 2020
Tot de voltooiing van de inventarisatie van het archief van de graven en hertogen van Gelre is de in de inleiding genoemde Charterverzameling (0243) blijven bestaan, hoewel zoals boven gemeld belangrijke delen daaruit ook waren opgenomen in deze inventaris en in die van de Leenkamer (0002). Alleen de charters die tot het archief van de hertogen behoorden, waren alleen in de Charterverzameling beschreven. Met het gereed komen van de inventaris daarvan (0001) in 2020 was instandhouden van de Charterverzameling niet langer nodig. Er resteerden nu slechts 36 charters. Daarvan was niet bekend tot welk archief zij behoorden. Daarom zijn deze charters overgebracht naar 0510 Diverse charters/diverse aanwinsten.
6. Afkortingen
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1543-1795
Auteur:
A.H. Martens van Sevenhoven
Categorie:
 
 
 

Contact

location Westervoortsedijk 67-D
     6827 AT Arnhem
     (parkeerplaats aan de
     Mercatorweg)

E-mail Contactformulier
Telefoon  Telefoon
calender2 Openingstijden studiezaal