73 Karel, hertog van Gelre, graaf van Gulik en Zutphen, heer van Groningen en Ommelanden, Coevorden en Drenthe, verpandt, na de dood van Jacob then Sterte, de heerlijkheid Bredevoort aan Marten van Rossem, heer tot Poederoyen. Afschrift in inv. nr. 702, pag. l.

147 Johan van Groesbeeck de jonge en Sophia van Stommel, zijn vrouw, erkennen ontvangen te hebben van hun broeder en zuster Jacob van Eyl, heer tot Gijsteren, en Elisabeth van Groesbeeck, zijn vrouw, 2000 gulden Brabants. Afschrift in inv. nr. 665.

6 Kairle, hertog van Gelre en Guylich, graaf van Zutphen, heer van Gruenyngen, der Omlanden, te Coeverden en Drenth, stelt Merten van Rossem, heer tot Puederoyen, maarschalk, luitenant en drost, voor de 2500 krijgsknechten en de 1000 landzaten, die als krijgsknechten dienst doen, te legeren te Ruerloe, daar hij ze niet in de stad Zutphen wil legeren; belooft 4 of 5 veldslangen te sturen en stelt voor om de aanvoerwegen voor het leger van Schenck af te snijden en deze te dwingen op te breken of slag te leveren. Oorspr. (inv. nr. 67).

102 Marten van Rossem, heer van Poederoyen, erkent als pandheer van de heerlijkheid en het huis van Bredevoort een wissel van horigen te hebben aangegaan als vermeld in reg. nr. 101. Afschrift in inv. nr. 701, p.3.