Menu

De chat is beschikbaar van maandag tot en met vrijdag tussen 13:00 en 16:00 uur. Is de chat offline? Bekijk onze Veelgestelde vragen of stel uw vraag via ons contactformulier.

Uw zoekacties: Grondbedrijf Arnhem 1977-1989

2218 Grondbedrijf Arnhem 1977-1989

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Aanwijzingen voor het gebruik
2. Geschiedenis van het bedrijf
2218 Grondbedrijf Arnhem 1977-1989
Inleiding
2.
Geschiedenis van het bedrijf
Bij besluit van de Raad van 5 mei 1919 is vastgesteld de verordening nr. 1119 "Verordening op het beheer van het Grondbedrijf der Gemeente Arnhem". Het Grondbedrijf werd hierdoor een administratief zelfstandige tak van dienst ingevolge artikel 252 van de Gemeentewet. De verordening trad in werking met het dienstjaar 1920.
Voorheen was het beheer van grond en opstallen, welke eigendom waren van de gemeente, ondergebracht in de administratie van het bedrijf der Gemeentewerken, welk bedrijf ook de onderhandelingen over aan- en verkoop van de gemeentelijke eigendommen verzorgde.
Formeel bestond dit bedrijf vanaf 5 februari 1887, bij het in werking treden van de verordening 420, Verordening houdende de inrichting van het bureau der Gemeentewerken.
Vóór 1887 was er een in 1884 vastgestelde constructie die voorzag in het beheer van het bedrijf Gemeentewerken.
De eerste, in 1886 benoemde directeur ir. I.A. Lindo, was in feite ook de eerste directeur van het Grondbedrijf, wat toen inhield een afdeling Grondzaken bij Gemeentewerken, waarvan een van de taken was een beheersfunctie van privaatrechtelijke aard; ofwel beheer van grond en opstallen van de gemeente.
Door aankoop van het Landgoed Klarenbeek in 1886 en het Landgoed Sonsbeek in 1898 werd het nodig geacht, in verband met de bemoeiingen van Gemeentewerken bij de aankoop maar vooral in verband met het beheer, over te gaan tot aanstelling van een rentmeester voor de landelijke eigendommen.
Door de Raad werd op 27 september 1902 benoemd de heer G.A. Kuijk, aan wie het toezicht over de landelijke eigendommen werd opgedragen.
Deze functie verdween in 1928 bij de overgang van de afdeling Plantsoenen en Begraafplaatsen van Gemeentewerken naar de dienst Reiniging en Marktwezen. De toenmalige rentmeester S.H. Frederiks was namelijk benoemd tot directeur hiervan en nam ook de taak van rentmeester mee over naar deze nieuwe dienst, de Dienst der Reiniging, Ontsmetting en Landelijke Eigendommen (vanaf 1928 werden ook de verpachtingen verzorgd door deze dienst).
De eerdergenoemde afdeling Grondzaken van Gemeentewerken bleef bestaan tot de inwerkingtreding van de door de Raad op 5 mei 1919 vastgestelde verordening nr. 1119.
In deze verordening werd in artikel 2 bepaald dat de dagelijkse leiding van het Grondbedrijf, onder toezicht van burgemeester en wethouders, bijgestaan door een commissie als bedoeld in artikel 54 lid 2 der Gemeentewet (thans artikel 62, tweede lid), werd opgedragen aan de directeur van het bedrijf der Gemeentewerken daarin bijgestaan door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen administratief ambtenaar van zijn tak van dienst, die de titel voert van administrateur.
De directeur van Gemeentewerken ontving geen bezoldiging voor zijn functie als directeur Grondbedrijf.
In artikel 15 van verordening 1119 werd bepaald dat met schattingen zou worden belast een commissie van taxatie, bestaande uit drie leden.
Op voordracht van burgemeester en wethouders door de toenmalige directeur Gemeentewerken, ir. W.F.C. Schaap, werden benoemd R.M.O.H. Engelsing, J.H. van Riel, architect en M. de Koning, houtvester van de Nederlandse Heidemaatschappij (De Nederlandse Heidemaatschappij trad ook toen regelmatig op als adviseur van het Grondbedrijf zoals in latere jaren blijkt, een niet-aflatende samenwerking).
Per 1 juli 1919 werd G.I. Gordinou de Gouberville, boekhouder bij Gemeentewerken, tevens aangesteld als administrateur-titularis van het Grondbedrijf.
Hem werd opdracht gegeven een raam op te zetten waarbinnen de administratie van het Grondbedrijf gevoerd diende te worden.
Tevens werden bij besluit van de Raad van 5 december 1919 de bij artikel 1 van de verordening 1119 genoemde, aan de gemeente toebehorende of door haar aan te kopen onroerende goederen bij het Grondbedrijf ingebracht.
Nadat aanvankelijk de boekhouder van Gemeentewerken de administratie van het Grondbedrijf voerde, werd door de Raad op 19 juni 1922 C.B. Seegers benoemd tot administrateur van het Grondbedrijf.
Bij besluit van de Raad van 17 juli 1922 werd de Gemeentelijke Hypotheekbank opgericht.
De werkzaamheden voor de Hypotheekbank werden eveneens opgedragen aan C.B. Seegers, die ook reeds was belast met de administratie van het Gemeentelijk Waterbedrijf. Deze werkzaamheden werden in 1940 overgedragen aan het Waterleidingbedrijf van de Gemeente Arnhem. Eén en ander na overname door de gemeente van de Arnhemse Waterleiding Maatschappij.
Per 1 augustus 1923 werd als administratief ambtenaar bij de Gemeentelijke Hypotheekbank benoemd J. de Groot, die tevens vanaf dat tijdstip werkzaamheden verrichtte voor het Grondbedrijf (De Groot was voorheen werkzaam bij de ontsmettingsdienst van de gemeente).
Vanaf dat moment telde de organisatie van het Grondbedrijf twee personeelsleden.
De administratie van het Grondbedrijf en de administratie van de Gemeentelijke Hypotheekbank werden gevestigd in het kantoorpand van Gemeentewerken aan de Ooststraat 1.
Herinrichting van het bureau had nogal wat voeten in de aarde gezien onderstaande kredietaanvraag.
In de kredietaanvrage aan burgemeester en wethouders d.d. 3 augustus 1922 voor de inrichting van het bureau van de administrateur van het Grondbedrijf, voor een totaalbedrag van ƒ 560, staat onder andere vermeld een kleerborstelgarnituur en een aktentas; burgemeester en wethouders gingen akkoord met de aanschaf volgens bijgevoegde begroting, met uitzondering van de gevraagde aktentas. Zijn kleren mocht de administrateur wel afborstelen, maar zijn papieren moest hij onder zijn arm meenemen.
Vanaf de verzelfstandiging van het Grondbedrijf tot aan de wijziging van de Gemeentewet in 1934 (artikel 113-114), waarin definitief de financiële verantwoording aan burgemeester en wethouders werd geregeld, bleef deze verantwoordelijkheid een twistpunt tussen de directeur en de administrateur.
De directeur kon zich er niet mee vereenzelvigen, dat bij de wijziging van de verordening in 1926 (Verordening 1261) de financiële verantwoordelijkheid in handen werd gegeven aan de administrateur.
"Niet veel woorden behoeven er te worden besteed aan een uiteenzetting van de feitelijke omstandigheid, dat voor het Gemeentelijk Grondbedrijf, waarvan de exploitatie reeds in normale tijden niet zonder ernstige moeilijkheden zou zijn geweest, zeker in de abnormale tijden waarin het bedrijf zich heeft moeten ontwikkelen, de moeilijkheden blijken te zijn verveelvoudigd", aldus staat opgetekend in een nota, gedateerd 1935, over de moeilijkheden die het Grondbedrijf ondervond bij het in exploitatie brengen van de voor de uitbreidingsplannen bestemde gronden.
Het was ook toen kennelijk een onmogelijkheid om tot een sluitende grondexploitatie te komen.
Het rapport spreekt dan ook van het Grondbedrijf als het zorgenkind van de gemeente.
Toch maakte het Grondbedrijf vanaf 1920 veel reclame voor de uitgifte van gronden voor de diverse op stapel staande uitbreidingsplannen. Hiervoor werd zelfs een reclamekiosk aangeschaft, welke geplaatst werd op het Velperplein: in 1925 verplaatst naar de Jansplaats.
De grote uitbreidingsplannen die in exploitatie werden genomen waren achtereenvolgens: Industrieterrein Arnhemse Broek met spooremplacement, Geitenkamp, Paasberg, Alteveer en Hoogkamp, terwijl in die jaren ook de Nieuwe of Malburger Haven werd aangelegd.
Er waren ook al plannen gemaakt voor het uitbreidingsplan Presikhaaf, welke plan echter pas na de Tweede Wereldoorlog tot uitvoering kwam.
Sinds 1935, na het gereedkomen van de vaste oeververbinding over de Rijn, werd een geheel nieuw gebied ontsloten dat voor bebouwing beschikbaar kwam, namelijk Malburgen.
De gemeente begon dan ook snel de gronden in Arnhem-Zuid bouwrijp te maken (na eerst de rivierdijk verlegd te hebben), omdat in het uitbreidingsplan der Gemeente Arnhem, vastgesteld door de Raad op 14 augustus 1933 (waaraan echter door Gedeputeerde Staten goedkeuring werd onthouden) werd bepaald dat ten noorden van de Schelmseweg niet mocht worden gebouwd.
De animo van de Arnhemmers was echter niet groot om zich ten zuiden van de Rijn te vestigen. Ook een aanbod van een maand gratis huur en dergelijke kon hen er niet toe verleiden de stap over de rivier te wagen.
De directie van het Grondbedrijf werd achtereenvolgens gevoerd door ir. W.F.C. Schaap, tot zijn ontslag in 1920, van 1920 tot zijn overlijden in mei 1934 door ir. M.A. Brinkman Visser en vanaf 1934 door ir. J.P. van Muijlwijk. De administrateur/boekhoudersfunctie werd het eerst vervuld door G.I. Gordinou de Gouberville, vanaf 1922 door C.B. Seegers, de administratief ambtenaar was J. de Groot.
De gehele administratieve afwikkeling, die het in exploitatie brengen van gronden met zich meebracht, werd uitgevoerd door respectievelijk: een onbezoldigd directeur, een administrateur, die zich sinds 1930 bij wijziging der verordening op het Grondbedrijf nog slechts boekhouder mocht noemen (als pleister op de wonde mocht hij zich in 1933 wel directeur van de Gemeentelijke Hypotheekbank noemen) en één administratief ambtenaar.
Dat bij al de werkzaamheden zoals aankopen, verkopen, erfpachtuitgiften, verhuringen en verpachtingen, assistentie werd verleend door het personeel van de dienst Gemeentewerken was een gevolg van de onderbezetting van het Grondbedrijf.
De dubbele functie van administrateur/boekhouder van het Grondbedrijf en directeur van de Hypotheekbank was op zich een logische koppeling van functies, namelijk bij de onderhandelingen over verkoop en erfpacht van grond met de aspirant-kopers werd hen gewezen op de mogelijkheid een voordelige hypotheek bij de Gemeentelijke Hypotheekbank af te sluiten.
Deze dubbele functies gaven behalve verwarring in de administraties ook zoals hieronder weergegeven merkwaardige verhoudingen.
In 1934 ontstond er met burgemeester en wethouders correspondentie betreffende de zeer hoge herstelkosten van een bureau-ministre welke door de directeur van Gemeentewerken, ir. J.P. van Muijlwijk, aan de directeur van het Grondbedrijf (ir. J.P. van Muijlwijk) in rekening werden gebracht, te weten ƒ 30,15. Deze kosten van Gemeentewerken werden door burgemeester en wethouders zeer hoog gevonden (een ook in latere tijden bekend geluid).
Tijdens de oorlogsjaren en als gevolg van artikel 3 van achtste Verordening van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse Gebied, betreffende bijzondere maatregelen op administratiefrechtelijk gebied, waarnemende de taak van burgemeester en wethouders, deden zich geen wijzigingen in de organisatie van het Grondbedrijf voor. Wel echter in juli 1945.
C.B. Seegers, die in 1944 reeds de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, werd door burgemeester en wethouders bij Besluit van 20 juli 1945, nr. 165 P, per 1 september 1945 eervol ontslagen als administrateur van het Gemeentelijk Grondbedrijf.
De boekhouder van Gemeentewerken, J. van der Hoef, werd belast met de administratie van het Grondbedrijf.
Met hetzelfde besluit werd de commies J. de Groot overgeplaatst van het Gemeentelijk Grondbedrijf naar Gemeentewerken.
Vanaf dat moment had het Grondbedrijf geen eigen personeel meer in dienst en bestond er derhalve alleen nog maar een financieel-administratieve organisatie.
Na de pensionering van Seegers en de overplaatsing van De Groot naar de dienst Gemeentewerken zat ook de Gemeentelijke Hypotheekbank zonder personeel.
Dit was echter niet zo'n groot probleem, want op dat moment stonden er nog slechts vijf hypotheken uit. Er werd dan ook besloten om de Gemeentelijke Hypotheekbank op te heffen.
Dit gebeurde per 1 januari 1947.
De vijf, nog uitstaande, hypotheken werden overgenomen door de Gemeente Spaarbank.
Door de verwoesting van de stad, als gevolg van de Slag om Arnhem in september 1944 en april 1945, moest een diversiteit aan werkzaamheden verricht worden; de wederopbouw, de noodzakelijke reeds voor de oorlog op stapel staande uitbreiding van de stad, het inlopen van de achterstand in de woningbouw met als extra dimensie de verwachte na-oorlogse geboortegolf en de daardoor op termijn explosieve bevolkingsaanwas in Arnhem.
Heroriëntering bij en reorganisatie van diverse diensten en bedrijven had toen plaats.
Zo werd onder andere voor de wederopbouw van de stad het bureau Stadsplan opgericht. Tot directeur van dit bureau werd benoemd de directeur Gemeentewerken, ir. Van Muijlwijk.
Voor het Grondbedrijf was dit organisatorisch een onoverzichtelijke tijd, vooral ontstaan door de verwevenheid van taken binnen de dienst van Gemeentewerken. Van een eigen bedrijf was geheel geen sprake. Het werd organisatorisch echter nog erger. Per 1 november 1948 vond een grote reorganisatie binnen de dienst Gemeentewerken plaats; het eerdergenoemde bureau Stadsplan werd opgeheven, terwijl tevens de werkzaamheden van het Streekbureau Oost-Veluwezoom van het Rijk door de gemeente werden overgenomen.
De taak van het Streekbureau was de financiële afwikkeling van de oorlogsschaden.
Deze taak werd deels ondergebracht bij Gemeentewerken en deels bij de Dienst Bouwtoezicht en Woningvoorziening.
Bij de dienst van Gemeentewerken ontstonden twee nieuwe afdelingen, te weten de Stedebouwkundige Afdeling en de Afdeling Wederopbouwbedrijf. Voor de inhoudelijke taak en de financiële verantwoording, zie de brief van burgemeester en wethouders aan de directeur Gemeentewerken d.d. 25 augustus 1948, nr. 7457, inhoudende de organisatie van het Wederopbouwbedrijf.
De taak van het Grondbedrijf was het beheren van gemeente-eigendommen en het kopen en verkopen van grond die vrij was van herbouwplicht; de hieraan verbonden werkzaamheden werden verricht door personeel van de Stedebouwkundige Afdeling.
Dit hield onder meer in: de onderhandelingen voor aankopen, verkopen, ruilingen, onteigeningen en erfpachtuitgiften van grond.
Deze afdeling verrichtte tevens de werkzaamheden verbonden aan de toewijzing van grond ingevolge de Wet op de Materiële Oorlogsschaden.
De taak van het Wederopbouwbedrijf bestond globaal uit de financiële administratie van onder andere:
a. onteigeningen, herverkavelingen en toewijzingen;
b. beheer van de onteigende en aangekochte percelen;
c. uitvoering openbare werken ten behoeve van de wederopbouwplannen;
d. oorlogsschaden aan gemeente-eigendommen;
e. oorlogsschaden aan particuliere onroerende goederen boven ƒ 3.000;
f. exploitatie bedrijfsloodsen en industriehallen.
In 1948 en in 1953 vindt men in het organisatieschema van de dienst Gemeentewerken zowel het Grondbedrijf alswel het Wederopbouwbedrijf terug bij de administratieve afdeling en bestond het Grondbedrijf alleen uit een boekhouding.
Op 19 maart 1953 overleed de directeur van de dienst Gemeentewerken/Grondbedrijf, ir. J.P. van Muijlwijk. Door de Raad werd per 1 juli 1953 tot nieuwe directeur van de dienst Gemeentewerken benoemd de toenmalige adjunct-directeur, ir. F.f. Venstra.
Bij de benoeming van een nieuwe directeur voor de dienst van Gemeentewerken werd deze automatisch directeur van het Grondbedrijf.
Er werd in de raadsbesluiten over deze dubbele functie echter met geen woord gerept. De financiële verantwoordelijkheid voor het Grondbedrijf was nog steeds in handen van de boekhouder van Gemeentewerken. Van der Hoef, die zich sinds 1 januari 1948 weer administrateur mocht noemen.
De dagelijkse leiding van het Grondbedrijf was vanaf 1953 in handen van de commies W. Scheen. Scheen was in 1948 ook al belast met de administratie van het Wederopbouwbedrijf. Deze administratie bleef tot aan de liquidatie van het Wederopbouwbedrijf de verantwoordelijkheid van Scheen.
Per 1 januari 1954 werd een deel van de afdeling Wederopbouwbedrijf, namelijk de administatie van de particuliere aanvragen en de afhandeling van de oorlogsschaden van particulieren ondergebracht bij de dienst voor Bouwtoezicht en Woningvoorziening.
Uit de jaarverslagen van 1953 tot en met 1962 komt als taak van het Grondbedrijf naar voren:
a. administratie gemeentegronden bestemd voor bouwterreinen (uitgifte in erfpacht of verhuur);
b. administratie van voor sanering aangekochte percelen.
Vanaf 1963 kwam hierbij de verwerking van kadastrale gegevens ten behoeve van de grondbelasting (in 1978 vervallen in verband met invoering onroerend goedbelasting). De werkzaamheden verbonden aan de grondtransacties werden gedurende deze periode nog steeds verricht door de afdeling Stedebouw.
Met ingang van 30 november 1965 verliet de administrateur, J. van der Hoef, de dienst Gemeentewerken in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Met ingang van dezelfde datum benoemde de Raad (Besluit van 29 november 1965) G. Wassink tot hoofd van de administratie van Gemeentewerken hetgeen tevens inhield: hoofd administratie van het Grondbedrijf.
Per 31 december 1965 werd de afdeling Wederopbouwbedrijf geliquideerd. Enkele overgebleven en niet-afgewikkelde posten werden ondergebracht bij de afdeling Sanering van het Grondbedrijf.
Als taak van het Grondbedrijf werd in 1966 ook genoemd het maken van grondexploitatieberekeningen voor stadsuitbreidingen welke werkzaamheden voorheen werden verricht door de Civiele Afdeling van Gemeentewerken.
Per 1 september 1966 verliet de directeur ir. F.F. Venstra op eigen verzoek de dienst Gemeentewerken/Grondbedrijf.
In zijn plaats benoemde de Raad op 17 oktober 1966 ir. J.D. Spaargaren tot directeur Gemeentewerken en Grondbedrijf.
Tot 1974 zijn er in de organisatie van het Grondbedrijf geen wijzigingen. Echter wel in 1974: de Raad benoemde op 14 oktober 1974 ingaande 1 januari 1974, A. van der Weerd tot administrateur van het Grondbedrijf, een en ander ingevolge artikel 3 - tweede lid van de Algemene Beheersverordening, hoewel het Grondbedrijf niet onder de Algemene Beheersverordening viel.
Tot 1 april 1977 bleef het personeel, werkzaam voor het Grondbedrijf, aangesteld bij de dienst van Gemeentewerken. Bij besluit van burgemeester en wethouders van 12 april 1977 werd het dienstverband van een twaalftal medewerkers van de dienst van Gemeentewerken omgezet in een dienstverband bij het Grondbedrijf, met behoud van dezelfde rang en hetzelfde salaris.
Toen pas ontstond een volwaardig bedrijf met een eigen organisatiestructuur en eigen personeel.
Tot aan de benoeming van W. Scheen tot adjunct-directeur ingaande 1 mei 1978 (Besluit van burgemeester en wethouders d.d. 2 januari 1979) fungeerde er voor het Grondbedrijf geen adjunct-directeur.
Na het overlijden van W. Scheen op 27 oktober 1979 werd door burgemeester en wethouders ingaande 1 januari 1980 het hoofd van de afdeling Onroerend Goed Transacties, J. van Beek, benoemd tot adjunct-directeur van het Grondbedrijf.
In de tweede helft van 1979 werd ter ondersteuning van de dagelijkse leiding aangetrokken als staffunctionaris, H.H. Nieskens.
In het rapport van de Werkgroep Beheer Grond en Opstallen werd het Grondbedrijf een nieuwe taak toebedeeld, namelijk het beheer van al het onroerend goed van de gemeente.
Hiervoor werd bij het Grondbedrijf een nieuwe afdeling gecreëerd, te weten de afdeling Beheer Grond en Opstallen.
De adjunct-directeur, J. van Beek, vroeg en kreeg per 1 maart 1982 ontslag uit gemeentedienst. H.H. Nieskens volgde hem per 1 april 1982 op als adjunct-directeur.
De ontslagaanvraag van Van Beek per 1 maart 1982 was tevens aanleiding om burgemeester en wethouders te verzoeken de organisatie van het bedrijf aan te passen.
De achterliggende jaren waren er de oorzaak van dat het Grondbedrijf in wel zeer woelig vaarwater was terechtgekomen. Beleidsontwikkeilngen zoals het uitkomen van de Basisregels Gronduitgifte, de Gronduitgifteverordening, het Generaal Pardon en de in een stroomversnelling geraakte stadsvernieuwing waren hier debet aan.
In de rapportage over het organisatie-onderzoek bij het Grondbedrijf, d.d. 31 december 1982 door SBO en CDP, uitgebracht aan burgemeester en wethouders getiteld "Grondig bekeken", werden een aantal aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen waren voor burgemeester en wethouders in ieder geval aanleiding om de organisatie van het Grondbedrijf op andere wijze gestalte te geven.
Met name het management anders te formeren door onder andere de personele unie van de functies directeur Gemeentewerken en directeur Grondbedrijf op te heffen.
Tevens werden maatregelen genomen die erop gericht waren de interne verhoudingen te verbeteren want uit de rapportage "Grondig bekeken" werd een vrij negatief beeld geschetst van de organisatie en werkwijze van het Grondbedrijf welke gebaseerd werd op de slechte interne verhoudingen. Daarenboven speelde de slechte verantwoording van het financieel beheer voor het bedrijf.
Met het besluit van de Raad van 29 november 1982 tot wijziging van de verordening op het beheer van het Grondbedrijf werd aan de personele unie van de directeur Gemeentewerken een eind gemaakt. Het moment om dit te doen was niet zo toevallig gekozen. Ir. Spaargaren, waarvoor reeds een ontslagprocedure in verband met pensioenkeuring was opgestart, zou waarschijnlijk binnen enkele maanden de dienst Gemeentewerken verlaten. De datum van in werking treden van de verordening werd daarom bepaald op de ontslagdatum van de directeur Gemeentewerken.
Intussen werd op aanbeveling en in overleg met de medewerkers van het bedrijf J.M. Verduyn voorgedragen voor de functie van directeur van het Grondbedrijf.
De Raad besloot aldus op 20 december 1982.
Verduyn trad op 25 februari 1982 in functie terwijl ir. Spaargaren per 22 februari 1982 de dienst Gemeentewerken en het Grondbedrijf verliet.
In de eerste plaats ging Verduyn zich bezighouden met de aanbevelingen uit het rapport "Grondig bekeken" d.d. 31 december 1982, een gezamenlijk product van CDP en SBO.
De aanbevelingen werden omgezet in actiepunten welke in regelmatig overleg met SBO en CDP werden uitgevoerd.
Op 24 mei 1984 besluiten burgemeester en wethouders op advies van SBO en CDP het organisatie-onderzoek bij het Grondbedrijf te beëindigen met de conclusie dat met name het interne functioneren beter verliep en de toekomstige koers van het Grondbedrijf met optimisme kon worden bezien.
Ondanks deze optimistische geluiden besloot directeur Verduyn deze koers niet mee te varen. Hij vroeg en kreeg per 1 augustus 1984 eervol ontslag uit dienst van het Grondbedrijf.
Verduyn ging vanwaar hij ook kwam, namelijk terug naar de dienst Financiën. In het vakjargon zou hij bestempeld worden als een goed "inhoudelijk deskundige", de cijfers werden bij het bedrijf prima op een rijtje gezet, echter, als "facilitair manager" zou hij niet hoog hebben gescoord.
Om in nautische termen te blijven: het roer werd tijdelijk overgenomen door H.H. Nieskens die tussentijds per 1 april 1982 tot adjunct-directeur was benoemd. Helemaal stuurloos was het bedrijf dus niet.
Intussen werd door burgemeester en wethouders naarstig gezocht naar een opvolger. En gevonden werd hij ook. Ondanks de volgens een aantal raadsleden niet vlekkeloos verlopen selectie-procedure werd door de Raad op 17 september 1984 vrijwel unaniem besloten R.M. van der Leeden te benoemen tot directeur van het Grondbedrijf. De infunctietreding werd bepaald op 1 december 1984.
Aansluitend op de doelstelling van het Grondbedrijf:
- de plan-economische begeleiding,
- de verwerving en uitgifte van gronden en ander onroerend goed,
- het beheer van het gemeentelijk onroerend goed,
- de administratie van het geheel,
werd door Van der Leeden een stramien ontwikkeld waarmee hij in relatie tot de bestaande personele bezetting van start kon.
Er dienden zich al snel een aantal personele oneffenheden aan. Deze vertroebelden aanvankelijk wel de sfeer waarin werd gewerkt, maar na het nemen van deze "hindernissen" was het iedereen duidelijk wat er van het personeel werd verwacht om de doelstelling van het bedrijf te verwezenlijken, of in ieder geval zo dicht mogelijk te benaderen.
Met name deze duidelijkheid had jaren ontbroken en was mede de oorzaak van de minder goede naam van het Grondbedrijf binnen maar ook buiten gemeentelijke kringen.
Van 1985 tot en met 1989 doen zich wel veel personele maar geen organisatorische veranderingen meer voor. De jaren 1988 en 1989 stonden, naast de voortgang van de dagelijkse werkzaamheden, in het teken van de ophanden zijnde gemeentelijke reorganisatie van diensten en bedrijven. Per 31 december 1989 werd het Grondbedrijf opgeheven.
Taken en personeel gingen per 1 januari 1990 in zijn geheel over naar de nieuwe dienst Stadsontwikkeling.
3. Huisvesting van het Grondbedrijf
4. Geschiedenis van het archief i
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1977-1989
Auteur:
A.W. te Riele
Categorie:
 
 
 

Contact

location Westervoortsedijk 67-D
     6827 AT Arnhem
     (parkeerplaats aan de
     Mercatorweg)

E-mail Contactformulier
Telefoon  Telefoon
calender2 Openingstijden studiezaal