1904
Polderdistrict Brummen-Voorst, voorgangers
Inleiding
6. Buitenpolder "De Voorsterbeekpolder"
1904 Polderdistrict Brummen-Voorst, voorgangers
Inleiding
6.
Buitenpolder "De Voorsterbeekpolder"
laatste wijziging 18-01-2022
De Voorsterbeek stond oudtijds met verscheidene leigraven onder de schouw van de mark Voorst en Noord-Empe.
Deze mark grensde ten noorden aan de Appensche mark, ten westen aan Beekbergen en Loenen, ten zuiden aan de mark Empe en ten oosten aan de Voorsterklei.
Deze mark grensde ten noorden aan de Appensche mark, ten westen aan Beekbergen en Loenen, ten zuiden aan de mark Empe en ten oosten aan de Voorsterklei.
Nog voor in 1855 de mark definitief verdeeld werd, achtten de Staten der provincie Gelderland het nodig door een door hen daartoe benoemde commissie in 1838 een reglement te laten ontwerpen op de ruiming, het onderhoud en de schouw van de Voorsterbeek, zulks op grond van het Provinciaal Reglement op de Waterleidingen, als vallende de Voorsterbeek onder de waterleidingen der tweede klasse.
Het Voorsterbeekreglement werd in de jaren 1839/1840 door de gemeentebesturen van Apeldoorn en Voorst en door Gedeputeerde Staten goedgekeurd.
In 1856 moest het op grond van de gemeentewet vervallen. Daarna stelde de gemeenteraad van Voorst in 1859 een verordening vast omtrent het toezicht op, en de schouw over de Voorsterbeek en verdere waterleidingen.
Bij de toepassing der verordening stuitte men echter op het gemis van enige bewijsbare verplichting tot onderhoud van de Voorsterbeek, en toen bij een proces bleek dat nalatige werden vrijgesproken, besloot men tenslotte in 1867 de verordening maar in te trekken.
Het Voorsterbeekreglement werd in de jaren 1839/1840 door de gemeentebesturen van Apeldoorn en Voorst en door Gedeputeerde Staten goedgekeurd.
In 1856 moest het op grond van de gemeentewet vervallen. Daarna stelde de gemeenteraad van Voorst in 1859 een verordening vast omtrent het toezicht op, en de schouw over de Voorsterbeek en verdere waterleidingen.
Bij de toepassing der verordening stuitte men echter op het gemis van enige bewijsbare verplichting tot onderhoud van de Voorsterbeek, en toen bij een proces bleek dat nalatige werden vrijgesproken, besloot men tenslotte in 1867 de verordening maar in te trekken.
Nadien kwamen echter steeds meer klachten over de gebrekkige toestand waarin de beek en de waterleidingen verkeerden bij Provinciale Staten binnen.
Als gevolg hiervan werd in 1868 uit het College van Gedeputeerde Staten een commissie benoemd met de opdracht om te dezer zake een onderzoek ter plaatse in te stellen.
Nadat de commissie met de belanghebbenden in contact was getreden en een voorstel om de onderhoudsplicht af te kopen door de gemeente Voorst was verworpen, bleef geen andere mogelijkheid over dan een polder "daar te stellen". Een officieel adres van deze strekking werd in 1870 door de geïnteresseerden aan de Provinciale Staten gezonden.
Als gevolg hiervan werd in 1868 uit het College van Gedeputeerde Staten een commissie benoemd met de opdracht om te dezer zake een onderzoek ter plaatse in te stellen.
Nadat de commissie met de belanghebbenden in contact was getreden en een voorstel om de onderhoudsplicht af te kopen door de gemeente Voorst was verworpen, bleef geen andere mogelijkheid over dan een polder "daar te stellen". Een officieel adres van deze strekking werd in 1870 door de geïnteresseerden aan de Provinciale Staten gezonden.
De burgemeester van Voorst werd gelast om de adressanten uit te nodigen een commissie te kiezen van drie personen die geacht konden worden het meest bekend te zijn met de landstreek die op de Voorsterbeek afwaterde.
De aldus gevormde commissie trad in overleg met de desbetreffende commissie uit Gedeputeerde Staten, met als finaal resultaat dat in de Statenvergadering van 11 juli 1871 het reglement voor de Voorsterbeekpolder kon worden goedgekeurd.
Het bestuur trad nog hetzelfde jaar in functie.
De aldus gevormde commissie trad in overleg met de desbetreffende commissie uit Gedeputeerde Staten, met als finaal resultaat dat in de Statenvergadering van 11 juli 1871 het reglement voor de Voorsterbeekpolder kon worden goedgekeurd.
Het bestuur trad nog hetzelfde jaar in functie.
De secretaris-ontvanger bekleedde bij zijn benoeming reeds een dergelijke functie bij de Buitenpolder "De Voorsterklei" ; de beide polders hebben sindsdien steeds dezelfde secretaris- ontvanger gehad.
Het aantal poldermeesters kwam in 1882 van twee op drie.
Het aantal poldermeesters kwam in 1882 van twee op drie.
In 1884 werd de polder met 450 Ha. tot ca. 1650 Ha. uitgebreid, hoofdzakelijk met gronden onder Beekbergen gelegen. Dit was echter niet de enige uitbreiding: bij gemeenschappelijk besluit van de Staten van Gelderland en Overijssel van 21 en 22 december 1939 werden ondermeer gronden van de voormalige Loenermark en een gedeelte van het polderdistrict "Veluwe" toegevoegd aan de polder, waarvan de oppervlakte daarna 3321 Ha. bedroeg.
In 1930 kon van de molenaar van de kopermolen het stuwrecht van de Voorsterbeek worden aangekocht, hetgeen van belang was, omdat men eerst van toen af aan het stuwpeil aan de behoefte der ingelanden kon aanpassen.
Het aantal hoofdingelanden in de polderraad, die op grond van het Rivierpolderreglement sinds 1935 de Geërfdendagen verving, bedroeg acht.
Het aantal hoofdingelanden in de polderraad, die op grond van het Rivierpolderreglement sinds 1935 de Geërfdendagen verving, bedroeg acht.
Aangezien de secretaris-ontvanger zijn functie ook als zodanig uitoefende bij de Voorsterklei- polder, was het onvermijdelijk dat de archieven van beide polders enigszins met elkaar vermengd werden.
Het bleek echter mogelijk de beide archieven volkomen van elkander te scheiden.
Het bleek echter mogelijk de beide archieven volkomen van elkander te scheiden.
laatste wijziging 04-01-2024
1.167 beschreven archiefstukken
4 gedigitaliseerd
totaal 526 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 04-01-2024
1.167 beschreven archiefstukken
4 gedigitaliseerd
totaal 526 bestanden
Kenmerken
laatste wijziging 04-01-2024
1.167 beschreven archiefstukken
4 gedigitaliseerd
totaal 526 bestanden