Menu

De chat is beschikbaar van maandag tot en met vrijdag tussen 13:00 en 16:00 uur. Is de chat offline? Bekijk onze Veelgestelde vragen of stel uw vraag via ons contactformulier.

Uw zoekacties: Hof van Gelre en Zutphen

0124 Hof van Gelre en Zutphen

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Auteursrechten en andere rechten
2. Openbaarheid en citeren
3. Verantwoording van de digitalisering
4. Inleiding A.J. Maris
Afbeelding 1
Erfgoedstuk
Geschiedkundig overzicht
De instructies voor het hof
Het archief
Waar de kanselarij zetelde
Terugblik
Naamlijst van stadhouders, kanseliers, raden ordinaris, raden extra-ordinaris, griffiers of eerste secretarissen der kanselarij, substituut-griffiers, leengriffiers of tweede secretarissen der kanselarij, mombers en substituut-mombers van Gelre en Zutphen
Noten
0124 Hof van Gelre en Zutphen
Inleiding
4. Inleiding A.J. Maris
Noten
(1) Zie het voor Gelderland bestemde exemplaar van het tractaat van 1543 sept. 12: Regionaal Archief Nijmegen: 1 Bestuurlijk Archief der Stad Nijmegen, inv.nr. 3693, reg.nr. 560, oorspr. De beide overige grossen waren bestemd voor hertog Willem van Kleef en voor Karel V.
(2) Regionaal Archief Nijmegen, 1 Bestuurlijk Archief der Stad Nijmegen, inv.nrs. 3698-3700, reg.nrs. 571, 572 en 570, oorspr.
(3) Regionaal Archief Nijmegen, 1 Bestuurlijk Archief der Stad Nijmegen, inv.nr. 3703, reg.nr. 613, oorspr. Vergel. P.L. Nève, Het Rijkskamergerecht en de Nederlanden, Assen, 1972 (proefschrift Universiteit van Amsterdam), blz. 121 vlg. Gelre en Zutphen waren lid van de Westfaalse kreits.
(4) J. Habets, Les Gouverneurs des Duchés de Limbourg et de Gueldre, Publications Société Limbourg, XIV, 1877, blz. 220, bijlage nr. 2B, Instruction pour le Comte de Megen comme stadhouder, 1560 juni 18. De instructie voor René van Chalon is mij niet bekend.
(5) Mr.J.J.S. baron Sloet, Toestand der Domeinen, landsheerlijke inkomsten en gerechtigheden in het land van Gelre in 1543, Bijdragen en Med. "Gelre", XI, 1908, blz. 395.
Mr.J.J.S. baron Sloet, Regeling van eenige punten betreffende den werkkring en de bevoegdheid van het Hof 11 Maart en 4 Juli 1544, Bijdragen en Med. "Gelre", XII, 1909, blz. 289. De in deze bijdragen afgedrukte bescheiden zijn te vinden in de band Diverse Landzaken I (inv.nr. 1544), fol. 17 e.v., fol. 1 e.v. en 43 e.v.
(6) 0001 Graven en hertogen van Gelre en Zutphen, inv.nr. 1701, brief van hertog Karel aan Evert Beyer "van ons Lobithschen tol to Nymegen", (15)35 augustus, brieven van hertog Karel nr. 1558, "Lieve getrouwen, Wy bevele(n) U, dat gy tegen desen neest ainstaenden wynter ... van onser wegen bestellen in onse Cancelrie t Arnhem anderhalfhondert genghe steenkalen …;dat gy in onser voirg. Cancelrien eynen heertsteen mede bestellen....". Het woord kanselarij duidt hier de vergader en werkruimte aan.
(7) Inv.nr. 1545, Diverse Landzaken, II, fol. 62.
(8) Zie Jhr. mr. D.P.M. Graswinckel, Katen en het Katerveer, Bijdragen en Med. "Gelre", XXXIII, 1930, blz. 122. De uitspraak ten gunste van de stad Zwolle werd gedaan 1545 juli 7 (inv.nr. 4909, civ. procesdossiers 1545/36, oud. nr. 18*).
(9) Mr. I.A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden, VI, 3, nr. 1174, 1523 febr. 1, nr. 1744, 1534 jan. 11. Aangezien Karel V meer oud-functionarissen van hertog Karel in zijn dienst nam, lijkt het niet uitgesloten, dat de beide Knopperts vereenzelvigd kunnen worden.
(10) Zie 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. la, "Register van alrehande Titulen", geschreven door Johan Bell (c. 1543), fol. 43 recto, "Gelrische Rede" van hertog Willem (II).
(11) P.L. Nève, Het Rijkskamergerecht en de Nederlanden, proefschr. Amsterdam, Assen 1972, blz. 53.
(12) 0012 Gelderse Rekenkamer, Inleiding.
(13) Opmerkelijk is het, dat, ondanks de vereniging van de ambten van charterbewaarder en auditeur van de Gelderse Rekenkamer, de landrentmeester generaal de wedde betalingen wegens het charterbewaarderschap jarenlang bleef boeken na de betalingen van de wedden van de leden, de griffier en subst.griffier van het Hof en van de momber en subst.momber, terwijl hij de wedde betalingen wegens het auditeursambt onder de rubriek van de wedden voor het personeel van de Rekenkamer boekte.
(14) Dr. A.J. Maris, De Raadkamers of Hoven van Karel den Stoute in Gelre en Zutphen, Bijdr. en Meded. "Gelre", LVI, 1957, blz. 45.
(15) Zie de kanselarij-ordonnantie van 1547 october 10 (inv.nr. 1), uitgegeven door P. Nijhoff, Registers op het Archief, afkomstig van het voormalig Hof des Vorstendoms Gelre en Graafschaps Zutphen, 1856, blz. XI, artt. XXX XXXII. Voorts: Dr. J.S. van Veen, De werkkring van den Momber, Bijdr. en Meded. "Gelre", IX, 1906, blz. 368. Uitgave van de instructie van de hertog van Alva voor mr. Johan Wrdt, momber en raad, van 1569 juli 13. Uit deze instructie leert men de taken van de momber goed kennen.
(16) P. Nijhoff, a.a.b., blz. IX.
(17) Ongeveer ter plaatse van het gebouw van het Rijksarchief, later Gelders Archief te Arnhem aan de Markt (1967-2013).
(18) 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 1702, rekening van de landrentmeester generaal over 1543/45, fol. XXXVII: "Heyndrick die Groiff, erffaight tot Ercklens, de somme van negenhondert golden gulden over gelijcke somme, by den commissaris (Gerart Renoy?) hem betaelt achtervolgende zekere des Keysers opene brieven van mandament, gegeven Xen Junii Ao. XVc XLV, ter causen van den coop van eenen huyse ende erve, gelegen neffens Zyne Mats. hoff ende huys binnen Arnhem, in den welcken men jegenwoirdelycken die Canchelrie der landen van Gelre ende Zutphen houdt" … Vergel. 0012 Geldersche Rekenkamer, Inleiding, en Jhr.Mr.A.H. Martens van Sevenhoven,Het Hof van Gelre te Arnhem, Bijdragen en Med. "Gelre", XXXII, 1929, blz. 25 vlg.
(19) 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 1797, rekening van de landrentmeester generaal over 1593, fol. LII: "Aen Gerrit Custer achtt ponden thyen schillingen, hem toegetaxeertt voor datt hy die poorte van de Cantzellerye alhyer mytt het laeu (=loeu of loeve, leuve, d.i. luive of pui) groen geverwett, und die poortte nae het Hoff roott gemaecktt, und des Coninck van Hispaniens waepen uuithgedaen hefft".
(20) Inv.nr. 6970, fol.nr. 132, afschr. van D. Dibbets, burgemeester van Arnhem. Zie het Bijvoegsel bij Hoofdstuk I.
(21) Inv.nr. 2445, 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 102, fol. XCVI vso. Deze lijst vermeldt de substituut-momber, een ambtenaar, die in 1563 ten laste van Z.Mt komt.
(22) Zie de Naamlijst.
(22a) Mr. Arnoult Sasbout, ridder, heer van Spalandt, zoon van mr. Joos, kanselier van Gelre en Zutphen 1543 1546, en Catharina van der Meer, geb. Den Haag 1517 april 13, overl. ald. 1584 maart 10. Extra-ordinaris raad in het Hof van Holland 1543 nov. 30 en raad ordinaris na afstand door zijn vader 1545 juni 3. Tot kanselier van Gelre en Zutphen gecommitteerd 1569 juli 26 en beëdigd augustus 24. Na dode van Charles de Tisnacq (overl. 1573 april 17) door de koning aangesteld tot hoofd president van de Secrete Raad (chef et président du Roi en son Privé Conseil), tevens zegelbewaarder, 1575 sept. 8; hij kreeg ook toegang tot de Raad van State. Sedert 24 maart 1576 was hij bovendien gewoon lid van de Raad van State. Voorts was Sasbout bewaarder van de charters van Holland vanwege de koning. Hij was aanwezig, toen de Raad van State daags na het overlijden van Requesens (overl. 1576 maart 4) het gouvernement generaal ad interim op zich nam, en eveneens, toen de Raad van State op 2 mei 1577 het gouvernement generaal over Bourgondië (Franche Comté) en de Nederlanden overdroeg aan de nieuwe landvoogd don Juan van Oostenrijk, die de dag tevoren in Brussel zijn intrede had gedaan.
Tijdens de interim-regering werden de leden van de Raad van State de 4de sept. '76 door een groep Brusselaars verrast en, op enkele raadsleden na, die afwezig waren, in het Broodhuis opgesloten. Sasbout en de beide secretarissen (onder wie Jean Baptiste Berty, de voormalige griffier van het Gelderse Hof) kwamen veertien dagen later vrij. De herrezen Raad van State, voortaan willig werktuig van de Staten Generaal, werkte mede aan de totstandkoming van de Pacificatie van Gent en de (eerste) Unie van Brussel, alsook aan het met don Juan gesloten z.g. Eeuwig Edict van Marche en Famine. Toen don Juan de Raad van State met zich medenam naar het kasteel van Namen (1577 juli 24), koos Sasbout met enige andere leden de zijde van de Staten Generaal. Hij werd, evenals het lid van de oude Raad van State Karel Philips van Croy markies van Havré, door de Staten Generaal in december 1577 benoemd in de nieuwe Raad van State, welke nevens Aartshertog Matthias van Oostenrijk, de door de Staten aangenomen landvoogd, op ging treden. T.a.v. Havré en Sasbout werd bepaald, dat hun oude koninklijke commissiebrieven van kracht zouden blijven. Sasbout behield dus zijn functiën van hoofd president van de Secrete Raad en van bewaarder van de charters van Holland naast zijn lidmaatschap van de Raad van State Matthias deed 15 mei 1581 afstand, de leden van de Raad van State 19 juni d.a.v. De 22ste juli namen de Staten Generaal het besluit tot afzetting van koning Philips als Heer der Nederlanden. De Staten Generaal bleven in samenwerking met de nieuw ingestelde Raad van State het hoge overheidsgezag uitoefenen in afwachting van de komst van de hertog van Anjou, de souverein in spe, en van het optreden van de ontworpen Landraad. Sasbout trok zich wegens zijn ouderdom in Holland terug met toestemming van Zijn Excellentie (de Prins van Oranje als luitenant gouverneur generaal der Nederlanden) en de nieuwe Raad van State, waarvan hij geen deel meer uitmaakte, in augustus 1581.
De nieuwe Raad van State verzocht de 23ste augustus aan de leden van de Secrete Raad binnen 8 of 10 dagen te Gent te verschijnen om de eed van trouw af te leggen en hun commissiebrieven en de zegels terug te brengen. Aan de Secrete Raad was bij besluit van de Staten Generaal van 1580 juli 4 opgedragen om processen, welke bij de Grote Raad van Mechelen aanhangig waren toen dit college buiten werking geraakte in 1579, af te handelen. Sasbout, hoofd president, en twee leden van de Secrete Raad schreven 2 sept. 1581 aan de nieuwe Raad van State, dat zij er geen prijs op stelden langer lid te blijven, aangezien het afhandelen van de processen van de Grote Raad niet tot hun taak behoorde; Sasbout verontschuldigde zich, dat hij de onder hem berustende zegels niet in persoon terug kwam brengen. Als ambteloos burger in Den Haag werd hem een nieuwe eed van trouw aan Zijn Excellentie (de Prins van Oranje) en de Staten van Holland opgelegd. Hij weigerde de eed af te leggen. Hij beschouwde het eisen van de eed als blijk van wantrouwen in zijn persoon en wees op zijn loopbaan en zijn trouw aan de Staten Generaal en aan zijn vaderland Holland. Voorts zou in zijn geval het afleggen van de eed betekenen, "dat een privé persoon een Coninck van Spangen voor viant zoude verclaeren, daer alle rechtsgeleerden genouch mede hebben te doen". Hij vroeg zich af, "hoe ende in wat manieren t selve bij een geheel lantschap zijne oude souverain Heere behoort gedaen te werden", en merkte op, dat zulk een eed "nae rechten geacht zoude moegen werden bij impressie gedaen te zijn; Ende zulx hoe bundich (=verbindend) die dan mach wesen, wil t selve tot discretie mijn(er) Heeren stellen".
Zie 0525 Huis Rosendael, stukken afkomstig van Arnoult Sasbout, waarin het verzoekschrift (minuut) van Sasbout om van de van hem gevergde eed verschoond te mogen blijven (1582) en een verbroken lias, bevattende notulen, ingekomen stukken, minuten en concepten, afkomstig van Sasbout als lid van de Raad van State 1576/77, waaronder een concept van de Pacificatie van Gent.
Litt.: J.C.H. de Pater, De Raad van State nevens Matthias (1578-1581), proefschr. Leiden, 1917, blz. 20, noot 1, blz. 42-44, blz. 122-124, blz. 136 vlg. De door De Pater vermelde gevallen, dat de naam van Matthias en zijn Raad van State nog na het optreden van de nieuwe Raad van State gebruikt werd, kan aan "de macht der gewoonte" van de administratie geweten worden. Michel Baelde, De Collaterale Raden onder Karel V en Filips II (1531-1578). Bijdrage tot de Geschiedenis van de Centrale instellingen in de zestiende eeuw. Verhandelingen v.d. Kon. Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, klasse der letteren, jrg. XXVII, 1965, nr. 60, blz. 62, 66 vlg., 80 vlg., 89, 102, 112, 206, 208-211, 220, 222, 241, 304, 318, 325. Eg. Strubbe, Een "Tsamensprekinge" over Hollands Leenrecht van omstreeks 1566, Verslagen en Med. Oud Vaderl. Recht, XIII, blz. 35, noot 42. Dr. N. Japikse, Resolutiën der Staten Generaal van 1576 tot 1609, I 1576-1577, R.G.P. 26, 1915, blz. 153, samenstelling Raad van State naast Matthias 1577 december 29.
(23) Vergel. J.Ph. de Monte ver Loren, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der Rechterlijke Organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling, 5de druk bewerkt door J.E. Spruit, Deventer 1972, blz. 139 (dualisme landsheer Staten), voorts voor dit en hetgeen volgt blz. 184 197. 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 5487, Regionaal Archief Nijmegen: 1 Bestuurlijk Archief der Stad Nijmegen, inv.nr. 3694, reg.nr. 658; inv.nr. 3716, reg.nrs. 657 en 660; inv.nr. 3265 fol. 102, reg.nr. 662.
(24) De Monté ver Loren, J.E. Spruit, Hoofdlijnen a.a.b., blz. 55 en 179; P.L. Nève, Het Rijkskamergerecht en de Nederlanden, 1972, blz. 121 127, beschouwt het verdrag van Augsburg van 1548 in rechterlijk organisatorische zin als de definitieve losmaking der Nederlanden, voorzover Bourgondisch, van het Rijk, maar zegt ook, dat formeel de band met het Rijk nimmer is opgeheven (blz. 127). 2000 Oud archief Arnhem, inv.nrs. 5483 en 5485; Regionaal Archief Nijmegen: 1 Bestuurlijk Archief der Stad Nijmegen, inv.nr. 3703, reg.nr. 613. Vergel. A.J. Maris, De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in Gelderland, in het bijzonder in het Kwartier van Nijmegen, 1939, blz. 11 15.
(25) Dr.A.Zijp, De Strijd tusschen de Staten van Gelderland en het Hof, 1543-1566, uitg. Ver. “Gelre”, werken nr. 10, 1913. Zie mede P. Nijhoff, Bijdragen tot de Geschiedenis van het voormalig Hof van Gelderland, Nijhoff Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde, X, 1856, blz. 85, vooral blz. 91-100.
(26) Herhaaldelijk werd er geklaagd over de inmenging van het Hof in voor stad of landgerechten hangende zaken, ja zelfs in zaken, waarin reeds uitspraak gedaan was. Men beweerde dan, dat het Hof zaken in revisie behandelde, ofschoon het college geen bevoegdheid voor appèl of revisie had. Dit optreden van het Hof is een uitvloeisel van het oppertoezicht op de rechtspleging in het algemeen, waartoe het Hof verplicht was als opvolger van de oude hertogelijke raad van vóór september 1543. Het Hof had voorts bevoegdheid op te treden in geval van rechtsweigering door de competente rechter. Zie dr. A. Zijp a.a.b., blz. 40, 129 en 139 vlg., en K.J.Th. Janssen de Limpens, Het Hoofdgerecht van Roermond, Verslagen en Med. Oud Vaderlandsch Recht, XIII, blz. 114. Voor het door de Gelderse Staten opgestelde ontwerp van een herziening van de kanselarij-ordonnantie (1565), zie Zijp, a.a.b. blz. 190.
(27) Voor de politieke gebeurtenissen in Gelderland in 1576 zie Regionaal Archief Nijmegen: 1 Bestuurlijk Archief der Stad Nijmegen, inv.nrs. 3271, 3272, 3331, 3717, reg.nrs. 866-870, 872 en 873, brieven l.nrs. 1659, 1670-1749. Voorts 0508 Handschriften Rijksarchief in Gelderland, inv.nrs. 54A en 54B , "Stukken van Landzaaken van den President van (der) Hell", delen II en III op het jaar 1576. Veel hieruit is afgedrukt in Mr. Pieter Bondam, Verzameling van onuitgegeevene Stukken, tot opheldering der Vaderlandsche Historie, I, Utrecht 1779. Bondam had de delen van de toenmalige eigenaar, mr. Herman Schomaker, raadsecretaris van de stad Zutphen, ter inzage bekomen. Casijn van der Hell tot de Wildbaan en Klarenbeek (bij Arnhem) was raad ord. in het Hof geworden 1681 febr. 23 na afstand door zijn gelijknamige vader en was presiderende raad van 1720 jan. 2 tot zijn dood 1723 sept. 26. Zie ook noot 22a.
(28) P. Nijhoff, Bijdragen tot de Geschiedenis van het voormalig Hof van Gelderland, a.a.b., blz. 100 bovenaan en voetnoot. Zie ook de Naamlijst van raden ordinaris.
(29) De Nijmeegse stadsregering gaf vidimusbrieven van de stadhouderlijke verklaring en de eedsaflegging van de landdags-afgevaardigden van 1576 nov. 10 af aan de vier Kwartieren. De eed van de stadhouder op het Valkhof werd schriftelijk vastgelegd door Johan van den Have, stadssecretaris van Nijmegen en openbaar notaris, 1576 november 11 (zie Van der Hell, "Stukken van Landzaaken", II , fol. 89 verso).
(30) De datum van comparitie van de Gelderse afgevaardigden in de vergadering van de Staten Generaal te Brussel was 10 december 1576 blijkens N. Japikse, Resolutiën der Staten Generaal van 1576 tot 1609, I, 1576 1577, R.G.P. 26, blz. 15 nr. 19, terwijl ook de acte van non prejudicie 10 december 1576 gedateerd is (Mr. Pieter Bondam, a.a.b., I, blz. 232). Het verbaal van de Gelderse afgevaardigden heeft 11 december (Mr. P. Bondam, alsv., blz. 304). Bondam ontleende het verbaal aan Van der Hell, Stukken van Landzaaken, III, 1576-1580, fol. 33 38; Van der Hell had het "Gecopieert uyt 't 209. tot 223. bladt des Boecx der Stadt Zutphen de annis 1576 ende 77 geteickent A". Dit landdagsregister van de stad Zutphen is niet meer aanwezig, het valt dus niet meer uit te maken, of Van der Hell zich met de datum 11 december heeft verschreven. De mogelijkheid bestaat, dat beide data, 10 en 11 december, op waarheid berusten. De Gelderse afgevaardigden uit de Kwartieren van Nijmegen, Zutphen en Arnhem kwamen 9 december 's avonds in Brussel aan. De volgende dag werd de deputatie voltallig, toen de afgevaardigden uit het Kwartier van Roermond (Overkwartier) zich bij hen voegden. Nu konden de Gelderse heren pas "officieel" in de vergadering van de Staten Generaal compareren, nadat de deputatie voltallig geworden was. Het kan daarom nodig zijn geweest om de aanvankelijk op 10 december vastgestelde comparitie naar 11 december te verschuiven. Zie verder Regionaal Archief Nijmegen: 1 Bestuurlijk Archief der Stad Nijmegen, inv.nr. 3331, reg.nr. 872, en 2000 Oud archief Arnhem, inv.nrs. 5507 en 5508. N.B. Het hs. van de kanselier dr.G. Voeth, "Gelderse Landtsaecken, 1543 1605" (0908 Familie Van Rhemen; Handschriften, inv.nr. 33), fol. 101, dateert de acte "den thienden Decembris" anno 1576.
(31) Regionaal Archief Nijmegen: 1 Bestuurlijk Archief der Stad Nijmegen, inv.nr. 3328, 3329, brieven l.nrs. 1890, 1891.
(32) Dr.N. Japikse, Resolutiën der Staten Generaal van 1576 tot 1609, I, 1576 1577, R.G.P. 26, blz. 557, nr. 686.
(33) Mr. Pieter Bondam, a.a.b., III, blz. 283.
(34) Landdag te Arnhem 1577 november 13: "Is proponiert durch heren Frederick van Boyemer, verordente der bannerheren, dat dese Lantschap tot dese versamelungh is geroepen uytschrieven van de Generale Deputierden der alinge Landtschap tot Venlo wesende, inhalt des schrievens daer van overgesant” (0012 Gelderse Rekenkamer, S inv.nr. 1). Zie Van der Hell, "Stukken van Landzaaken", II, fol. 205, instelling Gedeputeerde Raden 1577 sept. 24, fol. 220, propositie van Gedeputeerde Raden aan de landdag, 1577 november, voorgedragen door Fred. van Boyemer, Vergel. voor Gedeputeerde Raden A.J. Maris, De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in Gelderland, in het bijzonder in het Kwartier van Nijmegen, 1939, blz. 58.
(35) Van der Hell, alsv., II, fol. 214 vso (candidatuur van Philips van Egmond), fol. 220 223 (propositie aan de landdag). Op de propositie van Gedeputeerde Raden besloot de landdag 1577 nov. 14: "Belangende idt advys van enen gouverneur particulier over desen Furstendomb Gelre ende Graeffschap Zutphen, wanneer enen gouverneur generael by den Staten (Generaal) ontfangen ende aangenomen sal sijn, daer op naerder tho sullen adviseren". Ook het besluit inzake de benoemingen tot provinciale ambten zie men ald. Vergel. Mr. Pieter Bondam, dl. IV, blz. 76 vlg. landdag 13 17 nov. 1577, blz. 139, 1577 dec. 3.
(36) Mr. G. Groen van Prinsterer, Archives ou Correspondance inédit de la Maison d'Orange Nassau, I série, VI, 1577 1579, 1839, nr. DCCCVlll, 1578 maart 10. Vergel. A.J. Maris, De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen, a.a.b., blz. 23 vlg. en ald. aangehaalde litteratuur. Johan van Nassau legde 2 juni 1578 de eed af te Nijmegen op het Valkhof voor de landdags-afgevaardigden, die hem met een eed van trouw antwoordden (wederzijdse eden) en voorts op het Kruis (Grote Markt) voor de Nijmeegse burgerij. Zie inv.nr. 1547, Verscheide Landzaken ten tijde van Karel V en Philips II, fol. 134, Copie van de eed van Johan van Nassau als stadhouder.
(37a) Voor de krijgsraden zie Mr. G. van Hasselt, stukken voor de Vaderlandsche Historie, IV, 1793, blz. 191 Nr. 66.
(38) I. A. Nijhoff, Eerste Handelingen van Jan graaf van Nassau Katzenellenbogen als stadhouder des Vorstendoms Gelre en Graafschaps Zutphen, Nijhoff Bijdragen voor Vad. Geschiedenis en Oudheidk. I, 1836, blz. 118 e.v. Vergel. Van (der) Hell, a.a.b., IIII, fol. 149-153, fol . 167-170.
(39) I. A. Nijhoff, Eerste Handelingen van Jan graaf van Nassau Katzenellenbogen als stadhouder des Vorstendoms Gelre en Graafschaps Zutphen, Nijhoff Bijdragen voor Vad. Geschiedenis en Oudheidk. I, 1836, blz. 118 e.v. Vergel. Van (der) Hell, a.a.b., IIII, fol. 149-153, fol. 167-170. 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 290.
(40) 0012 Gelderse Rekenkamer, Inleiding en inv.nr. 1774, rekening van de landrentmeester generaal over 1579, fol. XXIX, aan de kant: "...dan soo anno XVc LXXVIII omtrent den IIen Novembris heer Thomas Gramaye met die andere van de Rhade ende van de Reckeninge met consent van die van den Furstendomb Gelre ende Graeffschap Zutphen by onse Gen. Heeren Stadtholder Graeff Johan van Nassau afgeset, synen eedt ontslagen ende aldoe niet wederom aengenomen is; dat by die van de Furstendom ende Graeffschap voorn. anno XVc LXXVIII geordonneert is worden, dat men die heeren van de Financie (te Brussel) niet meer en souden kennen...", en ald. fol. XLIII vso deze uitgaafpost: bij ordonnantie van de Raad (=het Hof) van 14 nov. 1579 is betaald aan Joost van Cranevelt, Bartholt van Ghendt, heer tho Loenen, dr. Leonardt van Stalborghen, Jacob van Berc, dr. Geerardt Voet en dr. Reynerus van den Sande, raden, en de griffier Sluysken samen 131 £ 19 schell., "te weten elcx een merck fijn silvers tot achtien ponden seventhien schell. munte deser rekeninge, elck pondt voir silvere legghelt als die van den Rekeninge plagen te genyeten, ende dat deurdien zyluyden in plaetse van die van de Rekeninge die meeste moeyte van die Rekencamere meer dan een jaer lanck gehadt ende noch hebben...."
(41) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4691, boek van landzaken nr. 10, fol. 92 vso - 94. Afschr. bij Van (der) Hell, IIII, fol. 87-88.
(42) Inv.nr. 1559, Handelingen van Johan graaf van Nassau, I, fol. 20, reces van de Landschap op de Raadkamer te Arnhem, 1578 october 28-30, alw. fol. 21 vso:
Ende van (den) Nijmechsen Secretario Johan van den Have voorgebracht sijnde, dat hierbevoorens by Deputeerden der Landtschap een ordinantie van die Cantzler ende watt dien aencleefft schrifftelick verfattet is, die ordonnantie, anno XVc LXV concipiert, verlesen ende watt op den Lantdach in Septembri is ordineert; Ende dairop resolvirt den artickell to volgen, ende dat ain spoedelicxten dairtoe is aenbeteickentt die bijkomst den eersten Decembris tzavontz bynnen Arnehem intokoemen, dese saeck tho effectueeren,....". Alsv., fol. 43, landdag te Arnhem, 1578 december 12 e.v., alw.fol. 44vso, "Ainlangende den Raiden ende Cantzley ordinantie folcht die resolution van den Nijmegeschen Quartier, oick van die Ritterscappen ende cleine Steden des Arnhemsen Quartiers; (fol. 45) Nadem die Ritterscappen van den vier Quartieren op voirgainde resolution der alinger Lantscap personen in jeder Quartier tot Raiden nominirt ende presentirt hebben, laet men sulx dairby bliven, ten einde dat die Ordinantie der Cantzelrie ingestalt, visitirt ende geslaten, om die angestalte Raiden mit commission ende instruction to versien ende in eede to ontfangen opten naestcommenden Lantdach, midler tit dieselve geautorisiert blivende, om in saicken der Lantscap ende sunst to helpen ordiniren", 1578 december 16.
Inv.nr. 1561, Handelingen van Johan graaf van Nassau, IV, fol. 11 vso, 1578 december 12, aartshertog Matthias aan de Staten van Gelre en Zutphen uit Antwerpen; ook Van (der) Hell, IIII, fol. 108 vso:
("Gecopieert uyt het 81. ende 82. bladt des boecx der Landtdaechs Recessen geteikent A., berustende op de Greffie van Gelderland" niet meer aanwezig); de aartshertog wil, naar aanleiding van klachten, op de hoogte gehouden worden, "om met voorgaende advyse van den welgeboren Grave Jan van Nassouw, stadhouder aldaer, nae olden gebruycke ende volgende den lofliken Tractaet van Venlo, by Ons, onsen lieven Neve den Prince van Oraniën als Lieutenant Generael met d'andere van onsen Rade" daarin te laten voorzien. Inv.nr. 1559, Handelingen van Johan graaf van Nassau, I, landdag te Arnhem 1579 januari 9 e.v., "Jacob die Clairs hant"; alw. fol. 64: uit de propositie van de stadhouder aan de landdag, "Ten derden, alsoe oick op voilen landtdagen resolviert und geslaeten, dat eyn reformation mit der Cantzelriën offte Provincialen Raidt und Reckenkamer geschehen soll, und Syne Gen. in aennemung des gubernements dairop sweren moeten, oick die Lantsschap op den lantdach in Septembri gehalden etlicke nominiert und die selvige thom deel authorisiert hefft mit vertroistong, dat men die cantzelrie ordenongh verbeteren und ihnen gebuirlicke instruction tho stellen und dairop beëidighen solde, ende dese saicke tot behoirlicker eintschap brengen wolle, op dat men folgens Syner Furstlicker Durchl. (=aartshertog Matthias) und Generael Staten, alz der Hoger Overicheit, dairvan bericht overschryven...", voorgedragen 1579 januari 9.
T.a.p. fol. 59: "Aengaende Cantzlair ende Raiden hebben Ritterschappen mit etzlicke Steden ein memorie onsen Gen. Heren Statholder mit die form des eidtz behanden laten, dairop te procediren ende authorisatie des Ertzhertogen, oick commission voir den selven, van oire gasie to beforderen, alzo parthiën recht to administriren..." 1579 januari 15. Aldaar fol. 70vso instructie voor de Gelderse afgevaardigden naar aartshertog Matthias en de Staten Generaal d.d. 15 januari 1579, waarin o.m.:"Toe presentieren die Ordonnantie der Cantzelrien ende dair op verfatte articulen ende op de nominierde persoenen commission toe forderen, tot dien eynde mit to nemen idt schrijven onses Genedigen Heeren Stathelders".
2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4691, boek van landzaken nr. 10, fol. 250, landdagsbesluit van 1579 januari 17:
"Belangende die Cantzley. "Sint gisteren den heren Canzlair ende Raiden copie van die articulen, rurende die Canzley ordinantie, gelevert van den Nijmegeschen Secretario (=Johan van den Have) mit eyn memorie, hierbygefuecht. Daerup dieselve op huyden ln ede ontfangen sint, oick hierby vervatt. "Ende angainde den greffier van die Canzley ende desselven substituit ende erapenen der tobesegelde kasten ende doren is resolviert, onder correctie, als volcht. "Die anwesende verordente der Bannerheren, Ritterschappen ende Steden des Furstendombs Gelre ende Graiffschapz Zutphen, befindende die authorisatie van Canzlair ende Raiden an den Erzhertogen Mathiam angenommen to sijn van onsen Genedigen heren Statholder om to bevorderen, ende dat die Lantschap hierbevoren resolvirt hebben alle officiën to sullen bedient worden van gebaren lantsaten, Laten die ordinantie van die diensten ende ampten des griffiers ende doerwerder sampt andere an onsen Genedigen heren Statholder, om hier in metten heren Canzlair ende Raiden te versien na gelegenheit ende volgende Sijn G(en.) gedanen eidt op vorgainder tosage van authorisatie by die hoge overicheit, mit conditiën, dat dieselve personen gebaren lantsaten sijn. "Geschiet den XVllten Januarii Anno XVc LXXIX. "Tot griffier van die Canzley is nominiert M.Wilhelm Sluysken op gasie ende commission, alz Thomas Roos gehad hefft, hem in eide to ontfangen. Sijn beloninge van missive ende andere saken sal by geschrifft gelevert werden.
"Ten anderen den doerwerder van gelicken na advenant.
"Ten derden van die gainde boden all in eide to stellen.
"Ten vierden eynen tot momboir te stellen, wesende gequalificiert. pro memorie angetekent. by my Have Secretarium ss."
N.B. De ondertekening van de Nijmeegse secretaris (Johan van den) Have is oorspr.
Inv.nr. 1551, boek van Landzaken, E, 1564-1616, fol. 77 vso, "Articulen tot der Cantzley ordenongh in tho stellen, by der alingher Lantschap beraempt binnen der Stadt van Nimmegen op den Landtdach in Junio anno etc. LXV.
Allet op believen und gnedich behagen Co. Mat.
Voer onsen gnedigen Heeren Stadtholder om to verlesen".
Fol. 78 begint het ontwerp, d.w.z. de "articulen" en fol. 86 volgen de aantekeningen van het Hof bij de artikelen. Voorin het boek van Landzaken E, fol. A H, staat een niet eensluidend afschrift van de kanselarij-ordonnantie, opgesteld op basis van de artikelen van 1565. Men zie Dr. A. Zijp, De Strijd tusschen de Staten van Gelderland en het Hof, 1543 1566, werken Ver. "Gelre" nr. 10, 1913, blz. 205 227, bijlage. Bij dr. Zijp wordt het deel, archief Hof inv.nr. 1551, steeds aangehaald als "Lands.B" in plaats van Landzaken E.
Groen van Prinsterer, Archives, a.a.b., I. série, t.VI, 1577 1579, nr.DCCCLXXI, Johan van Nassau aan zijn raden te Dillenburg 1579 januari 27, vrijwel aan het eind: "Die newe Provincial Räthe haben wir auff letzt gehaltenen Landtag, unangesehen was andere dagegen practicirt und protestirt, in eydt genommen, und ist, under andern Magistraten, insonderheit der zu Nymegen, wi auch gesterigen tags der alhie (=te Arnhem) verendert..."
N.B. De keurdag van de Arnhemse magistraat was 25 januari (Pauli conversio).
(43) Inv.nr. 1559, Handelingen van Johan graaf van Nassau, I, reces van de landschap, 1579 mei 23, fol. 113: (De afgevaardigden ter vergadering) "Bidden ock, dat S.G. die Raeden der Cantzelryen bevelen will alhier oere residentzie to halden, op dat eenen iederen recht ende justitie administriert werde. Soe ock noch enige plaatsen vaceerende waren, als van de Steden Venlo, Zutphen ende Arnhem, sal S.G. schryven anen iederen die sijn (d.w.z. de door de ondersch. steden genomineerde raden) to schicken ende tho vereeden latenn binnen seeckeren tijt. Ende so daerinne versuimenis geschege, dat S.G. in die plaetzs andere bequame personen van der Landtschap stellen will. Doch mit voerweten ende believen der Landtschap, volgende die vorige, by der Landtschap genomene resolution". Ook verzochten de afgevaardigden aan de stadhouder om met de raden in het Hof te zorgen voor het nomineren van een goede procurator of momber van de Landschap, die een geboren landzaat moest wezen, met voorweten en op behagen van de Landschap. Voor de benoemingen zie de Naamlijst.
(44) Inv.nr. 666, brieven uit en aan het Hof nr. 3436, 1579 april 22 minuut.
(44a) Zie de Naamlijst.
(45) Inv.nr. 1559, Handelingen van Johan graaf van Nassau, I. fol. 23. Zie ook noot 43.
(46) Inv.nr. 667, brieven uit en aan het Hof, nr. 3554 d.d. 1580 maart 17, nr. 3539 "Copia copie" van het plakaat van 1580 februari 9, gecollationeerd door Peter van Ste Peterss. Een later, minder goed afschr. vindt men: oud archief Gem. Roermond, voorl. inv.nr. 63, "Jura et Privilegia", II, blz. 298-304. Het plakaat werd gepubliceerd in Roermond 23 maart 1580, zie oud archief alsv., voorl. inv.nr. 31. Voor de namen van de leden van het Hof te Roermond zie men oud archief alsv., verzameling Sivré nr. 95. Dit Hof kreeg 15 september 1584 Willem Criep als kanselier. Zie voorts J.L. Geradts, Bijdrage tot de geschiedenis van den Souvereinen Raad in het Overkwartier van Gelderland te Ruremonde (1580-1794), 1860. Zie Bijvoegsel.
(47) L.A.H. Peters, Pruisisch Gelder in de achttiende eeuw. Enige aspecten van bestuur en volkshuishouding, Publications de ... Limbourg, 1969/1970, blz. 125, vooral blz. 141. Friedrich Nettesheim, Geschichte der Stadt und des Amtes Geldern, 2de druk 1963, blz. 246-250. Hans Reckmann, Das neuzeitliche Gerichtswesen in der Stadt Geldern, Veröffentlichungen des Historischen Vereins für Geldern und Umgegend, Nr. 73, 1972.
(48) L.J.F. Keuller, Geschiedenis en beschrijving van Venloo, 1843, blz. 157, Zie ook De Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, II, de Generaliteitslanden enz., Amsterdam 1740, blz. 565 vlg., alw. een overzicht van samenstelling en bevoegdheid van het Hof te Venlo. T.a.p. blz. 566 wordt medegedeeld, dat de keizer in 1719 stad en ambt Erkelens, welke ook tot het Gelderse Overkwartier behoord hadden, overdroeg aan de keurvorst van de Palts. Het Overkwartier kwam aldus onder vier verschillende souvereinen.
(49) Algemeen Rijksarchief Brussel, Chambre des Comptes, inv.nr. 50983, "Register van allerhande missiven van importancie ende machtbrieven oock copyen van commissiën etc.", fol.l e.v., de Prins van Parma, luitenant gouverneur en kapitein generaal, aan Bauduin van der Boe en Thiery van Bueren, "présentement residens a Huessen et Clèves", uit Maastricht 1580 maart 12; de hoofden, tresorier generaal en gecommitteerden van de Domeinen en Financiën aan B. van der Boie te Kleef, uit Bergen in Henegouwen 1581 febr. 27; dezelfden aan B. van der Boe en D. van Bueren, uit Bergen in Henegouwen 1581 mei 31; dezelfden berichten vernomen te hebben uit een brief van 10 juli l.l., dat Van der Boe en Van Bueren in Roermond zijn aangekomen, uit Bergen in Henegouwen 1581 juli 23.
(50) Voornaemste Gheschiedenissen in de Nederlanden en elders, beschreven by wylen Everhart van Reyd, Nassouschen Raet, ghewesene Borghemeester der Stadt Arnhem...., Arnhem 1626, blz. 45. Wegens de ontoereikende opbrengst der Gelderse domeinen (het Overkwartier was gedeeltelijk in Spaanse handen; de Bommeler en Tielerwaarden met Beesd en Renoy waren in 1572 onder het bestuur van de Prins van Oranje gekomen en tijdelijk van Gelderland gescheiden) werd aan Johan van Nassau zijn salaris over drie jaren pas betaald in mei/juni 1581. In 1584 werden hem voorgeschoten gelden vergoed, o.a. voor zijn lijfwacht, "tzedert den Il Junii anr. XVc LXXVIII, als S.G. hett Staithelderampt aengefanghen, totten IIen Junii LXXXI incluis, als S.G. dat selvige wedrom verlaeten hefft" (0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr.l785, fol.XXlX, en inv.nr. 1788, fol.XXXVIII). Zie ook inv.nr. 1574, stukken betr. een vordering van Johan van Nassau van f 25000. Zie verder de Naamlijst. De te Zutphen in juni 1581 vergaderde landdag, waar ook afgevaardigden uit het Overkwartier aanwezig waren, besloot de 26ste juni om met betrekking tot de verlating van koning Philips te blijven bij de resolutie, zoals deze de 7de tevoren door de Gelderse gedeputeerden aan de Staten Generaal in Amsterdam was overgegeven. De landdag stemde in met de verlating, de verandering van het zegel enz., maar weigerde om de koning voor vijand te verklaren (zie W. van Loon, Groot Gelders Placaet Boeck, I, Prael., kolom 112, "Affsweeringe van den Coninck van Spanien", 26 juni 1581).
(51a) Zie dr. N. Japikse, Resolutiën der Staten Generaal van 1579 tot 1609, III, 1580 1582, R.G.P. 41, blz. 301, 1581 juni 3 en juni 19.
(52) Zie de Naamlijst.
(53) J.Ph. de Monté ver Loren en J.E. Spruit, Hoofdlijnen a.a.b., blz. 184, "verlatinge" van koning Philips. N. Japikse, Resolutiën der Staten Generaal van 1576 tot 1609, III 1580-1582, R.G.P. nr. 41, 1918, blz. 274, nr. 136a acte van afstand van aartshertog Matthias d.d. 1581 mei 15; ald. blz. 324 e.v. par. II V 1582 febr. april, Anjou's aanvaarding van de regering. Inv.nr. 1572 en oud archief Gem. Nijmegen, inv.nr. 3706, reg.nr. 947, 1582 april 1 3, Anjou wordt hertog van Gelre en graaf van Zutphen.
(54) J.Ph. de Monté ver Loren en J.E. Spruit, Hoofdlijnen alsv. blz. 55 en noot 3 ald. De beperking van de territoriale regeermacht door de band met het H.R. Rijk had in de practijk sinds het verdrag van Augsburg van 1548 weinig te betekenen. Dit geldt zelfs ten opzichte van Gelre en Zutphen, waar de Staten zich konden beroepen op de toezegging van Karel V van 1549 juni 15, dat aansluiting van dit territoir bij de Bourgondische kreits geen afbreuk zou doen aan het bepaalde bij het tractaat van Venlo van 1543 sept. 12 (punt 4, volgens hetwelk de Gelderse onderzaten zouden worden behandeld "als lithmaet ende ondersaten des Romschen Rijcx"). Zie ook boven noot 24. De keizer bleef leenheer der Nederlanden.
J.Ph. de Monté ver Loren en J.E. Spruit, alsv., blz. 195 e.v., grondvesting der Republiek, blz. 198, Unie van Utrecht als "grondwet".
R. Fruin, H.T. Colenbrander, Geschiedenis der Staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek, 1922, blz. 171, blz. 179, blz. 379-416 (tekst van de Unie met commentaar).
(55) Archief Hof, inv.nr.18, memorie en resolutieboek I, 1587 juni 30 en juli 24. Van der Capellen was 30 juni zo juist teruggekeerd uit Utrecht, waar Adolf graaf van Nieuwenaar, de stadhouder, verblijf hield. Uit hetgeen de 24ste juli besloten werd, blijkt, dat Gelderland zich wilde houden aan het tractaat van 1585 tussen de Staten Generaal en koningin Elizabeth en niet wenste te tornen aan het gezag, waarmede de Staten Generaal koningin Elizabeths luitenant generaal, de Graaf van Leicester, bekleed hadden, toen zij hem tot gouverneur generaal en kapitein generaal benoemden. Wel moest men ervoor zorgen, dat Leicester de grenzen van zijn bevoegdheden niet te buiten zou gaan. Voorts werd de (Hollandse) politiek afgekeurd om door vergroting van de invloed van de Staten Generaal, die volgens de Gelderse heren niet bestendig bijeen behoefden te zijn, het gezag van Leicester en de Raad van State (geregeld bij het tractaat van 1585) te verminderen. Voor de toestand in de eerste zeven maanden van 1587 vergel. P.J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, 3de druk, 1924, blz. 252-257.
(56) P.Bor Christiaensz., Vervolgh der Nederlandtsche Oorloghen, Tweede deel, 1621, 13de boek, fol. 87 vso. vlg., toetreding van de Kwartieren van Nijmegen en van Arnhem of Veluwe en van de stad Venlo tot de Unie van Utrecht. Dr.P.L.Muller, De Unie van Utrecht, 1878, 2de druk, blz. 92. De kwartiersgewijze toetreding tot de Unie werd op de landdag te Zutphen in mei 1600 door het Veluwse Kwartier aangevoerd bij zijn afwijzing van het plan voor een "Gemene Landsregering", waar de Kwartieren van Nijmegen en van Zutphen zich vóór verklaarden (A.J. Maris, De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in Gelderland..., 1939, blz. 63).
Nadat de afgevaardigden van Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland 6 december 1578 te Utrecht de voorlopige text van de Nadere Unie ondertekend hadden, kwam de Unie aan de orde op de Gelderse landdag te Arnhem in januari 1579. Alleen de aanwezige leden van de ridderschappen der vier Kwartieren waren bereid afgevaardigden naar Utrecht te zenden om te onderhandelen over de Unie.
Op 16 januari "hebben die Ritterschappen etzliche articulen annotiert ende omb te communiceren dieselve hebben committiert und deputiert Sander van Telcht in loco Reyner van Steprayt, heer aengen Doddendaell, Jhelis Pieck, heer tot Enspick, Joachim van Lier ende Alexander Bentinck omb mit instruction tot Utrecht sich toe verfuegen, doch allet op rapport, ende die instruction mitter Stadt secreet zegel van Arnhem toe befestigen; dieselve gesanten sullen oeck aldaer accorderen den ontfanck van de in ende uytgaende coopmanschappen als oeck van restitution der afgenomener ende voerenthaldene pennongen van de wijnen ende andere coepmanschap toe Dordrecht, beteykent H" (2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4691, landdagsrecessen nr. 10, fol. 235 vso). Het stuk "H", de instructie d.d. 1579 januari 16, vermeldt nog, dat de vier afgevaardigden de vertegenwoordigers van de overige provincies op de noodzaak van hereniging van de Bommeler en Tielerwaard c.a. met Gelre en Zutphen zouden wijzen, aan de stadhouder zouden verzoeken hun in alles behulpzaam te zijn enz., "om daernae by de vier Quartieren eyntelick te resolveren tot gemeyne walvaert en op behagen der Landtschap Gelre en Zutphen" (zie de instructie bij Mr. Laurens van de Spiegel, Bundel van Onuitgegeeven Stukken dienende ter opheldering der Vaderlandsche Historie en Regeeringsform..., I, 1780, blz. 154 XL). Van Tellicht en Pieck behoorden tot de ridderschap van het Nijmeegse Kwartier, Joachim van Liere (Lier, Lyere) tot de ridderschap van het Zutphense Kwartier en Alexander Bentinck tot de ridderschap van het Arnhemse Kwartier. A. Bentinck was tevens burgemeester van Arnhem en voorbestemd om raad in het Provinciale Hof te worden.
De Nadere Unie werd gesloten 23 januari 1579. Graaf Johan van Nassau Catzenellenbogen, de bewerker en toekomstige directeur van het verbond, tekende als eerste, gevolgd door de afgevaardigden van de deelnemende provincies. Volgens de door P. Bor Christiaensz. uitgegeven text van de Unie ondertekenden de vier Gelderse heren "Van weghen die Ritterschappe des Furstendoms Geldre ende Graefschappe Zutphen" onmiddellijk onder de naam van Graaf Johan van Nassau (vervolgh der Nederlandtsche Oorloghen, dl. II, 1621, bk. 13, blz. 85-87). Op het thans in het A.R.A., Den Haag, berustende originele exemplaar van de verbondsacte ontbreken de ondertekeningen van de vier Geldersen. Naar de uiteenzetting van J.A.G.C. Trosée is de toedracht bij de Gelderse ondertekening geweest als volgt: aanvankelijk vergat men om aan het Vorstendom Gelre en de Graafschap Zutphen de aan het hertogdom als zodanig toekomende voorrang te verlenen en werd de eerste plaats onder Graaf Johan bestemd voor Holland. Om aan de Gelderse heren, die protest aantekenden, tegemoet te komen ging men knoeien in het officiele exemplaar van de verbondsacte (het Haagse stuk). De heren uit Gelderland weigerden daarop hun namen te zetten onder het, ter rechterzijde van Graaf Johans handtekening op een open ruimte bijgekrabbelde opschrift "Van weghen ridderschap des Furstendoms Gelre ende Graeffschaps Zuytphen". Zij tekenden enige dagen later wèl een opnieuw geschreven exemplaar en duplicaten hiervan (waaronder een aan de stad Gent overgegeven duplicaat). Dit tweede, thans niet meer voorhanden exemplaar van de Utrechtse verbondsacte werd gebruikt voor de plechtige afkondiging van het stadhuis te Utrecht op 29 januari en bestemd voor de verspreiding in druk. Ook Bor maakte er gebruik van.
Men zie J.A.G.C. Trosée, De verongelukte en de mislukte Oorkonde der Unie van Utrecht, Bijdr. voor Vaderlandsche Gesch. en Oudheidk., 6de reeks V, 1926, blz. 11 en blz. 215 met facsimile's; dez., De "vondst" van Dr. Leo Delfos, Bijdr. alsv., 7de reeks IV, 1934, blz. 151 (vergel. Dr.Leo Delfos, Het "spoorloos verdwenen" origineel van de Unie van Utrecht teruggevonden, Nieuwe Rotterdamsche Courant, Vrijdag 13 October 1933 avondblad E, met facsimile's naar het Gentse ex.).
Volgens de zinsneden achter het 26ste en laatste artikel van de Unie onderschreef "mijn Heere Graeff Johan van Nassau, stadtholder van de selve Landen (van Gelre en Zutphen), voor hem selven" (Bor, t.a.p.). De stadhouder was destijds dienaar van de landsvorst (koning Philips); het dualisme Landsvorst Staten was nog in wezen. De vier Gelderse afgevaardigden namen na de ondertekening afscheid tot 9 februari "omme vorder verclaringhe van de Baenreheeren, groote ende cleyne Steden van den voorsz. Furstendomme ende Graeffschappe te doen ... ende dat binnen die Stadt Utrecht aen die gecommitteerden van de Staten aldaer".
De Gelderse afgevaardigden keerden terug met een ontwerprenversaal, waarop de Landschap bereid was de Unie aan te nemen. De Staten van Holland brachten aan de gedeputeerden van de Nadere Unie, desgevraagd, schriftelijk advies over de inhoud van het stuk uit 27 febr. 1579 (L. van de Spiegel, dl.I, blz. 282 LXIX). Bij hun toetreding tot de Unie ontvingen de Kwartieren van Arnhem en van Nijmegen e.a. elk een afzonderlijk renversaal, naar eigen ontwerp. Aangezien ridderschappen en steden van Gelre en Zutphen kwartierlijk georganiseerd waren, moesten de Staten der Kwartieren zich kunnen uitspreken. De als afzonderlijk lid naast de vier Kwartieren op de landdagen verschijnende groep bannerheren onthield zich van uitspraken ten gunste van de Nadere Unie.
De 27ste januari verzocht Graaf Johan als stadhouder aan de hoofdstad Arnhem om een Statenvergadering van het Kwartier van Arnhem bijeen te roepen. Dit gebeurde, nadat de stadhouder op de dag Pauli conversionis (25 januari), de gebruikelijke keurdag, de Arnhemse regering op grondige wijze vernieuwd had. In de nieuwe stadsmagistraat keerden slechts drie der oude regenten, onder wie Alexander Bentinck, terug. Ook in andere steden maakte de Stadhouder van zijn recht om de magistraatsvernieuwing te beïnvloeden gebruik. "Die semptliche Ritterschappen ende Stedegesanten" van het Arnhemse Kwartier stemden 5 februari in met de artikelen van de Nadere Unie. Vertegenwoordigd door Alexander Bentinck trad het Kwartier 9 maart 1579 tot het verbond toe in een vergadering van de gedeputeerden der Nadere Unie tegen ontvangst van een renversaal. Op gelijke wijze was het Nijmeegse Kwartier vier dagen tevoren toegetreden. Evenzo deed de stad Venlo, de voornaamste stad aan Staatse zijde in het grotendeels door de vijand bezette Overkwartier, op 11 april zijn intrede in het bondgenootschap (2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4691, landdagsrecessen nr. 10, fol. 259 vso, 263, 310, op fol. 285 een Nijmeegs ontwerp renversaal d.d. 24 febr. L. van de Spiegel, alsv. dl. I, blz. 161 XLIII, blz. 182 LI, blz. 196 LIV, blz. 238 LXII, blz. 289 LXX, blz. 296 LXXI, blz. 289 LXXII; Van de Spiegel, alsv. dl. II, blz. 73 VIII. Mr. Gerard Van Hasselt, Stukken voor de Vaderlandsche Historie, IV, 1793, blz. 3 nr. 2, blz. 5 nr. 3).
De 26ste mei 1579 verscheen een afvaardiging van de Staten van Utrecht op de landdag te Arnhem om over Unie aangelegenheden te spreken. De landdag wees hiertoe een deputatie uit zijn midden aan, bestaande uit Gerhardt van Oey, heer tot Ooy, burggraaf van Nijmegen, en Karel van Lienden (Lynden), ambtman van Overbetuwe, uit de Nijmeense ridderschap, Johan Kelffken, burgemeester, en Johan Meusz. (meester van Sinterklaas) wegens de stad Nijmegen, Engelbrecht van Brempt, drost van Straelen, Henrick van Hunpel (Hönnepel) genant Impel, erfvoogd van Gelder, uit de ridderschap van het Overkwartier, Marcelis van Beringhen, raad van de stad Venlo, Peter van Elswick, burgemeester van de stad Gelder, Jacob van Hekeren en Frederick van Marlhuysen (Marlhuls of Marlhulssen) uit de Zutphense ridderschap, Henrick van Steenbergen en Henrick van Bryenen uit de Veluwse ridderschap, Jacob van Om(m)eren, raad van de stad Arnhem, Henrick van Essen, burgemeester van de stad Harderwijk. Tijdens een afzonderlijk beraad van de deputatie ten huize van (de oud-burgemeester en niet lid der deputatie) Ott Kanis op 27 mei werden de volgende verklaringen afgelegd:
a) Ridderschappen en steden van het Nijmeegse Kwartier blijven "bi die gedruckte Naerdere Union bynnen Utrecht in Januario lestlede gemaickt" en wensen een religievrede (als voorgesteld door Aartshertog Matthias); (N.B.In de gedrukte Unie stonden de handtekeningen der vier Gelderse afgevaardigden vermeld.)
b) Engelbrecht van Brempt en Henrick van Hunnepel verklaren, dat er verder geen adel uit het Overkwartier aanwezig is, maar dat zijzelf bij de Nadere Unie en de Pacificatie van Gent (1576) willen verblijven, namens de stad Venlo wordt verklaard, dat de stad bij de Nadere Unie blijft zonder af te wijken van de Pacificatie van Gent en de daarop gevolgde Unie (van Brussel), niet in haar rechten verkort wil worden en een religievrede wil. De steden Gelder en Wachtendonk voegen zich bij Venlo.
c) De aanwezige leden van de Zutphense ridderschap stemmen met de Nadere Unie in, de afwezige in geschrift. De steden zijn niet bij het beraad vertegenwoordigd en stemmen niet met de Nadere Unie in.
d) Ridderschappen en steden van het Arnhemse Kwartier verblijven bij de Nadere Unie.
De volgende dag, 28 mei 1579 werd van deze verklaringen mededeling gedaan aan de afgevaardigden van de Staten van Utrecht, die hiervan copie verkregen (inv.nr. 1559, Handelingen van Johan graaf van Nassau, I, fol. 115 vso 117, "E"; 2010 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4733, fol. 22, gedrukt: Mr.G. van Hasselt, alsv., IV, blz. 109 nr. 36). De stad Zutphen voegde zich bij de Nadere Unie bij magistraatsbesluit van 1580 januari 11 onder beding van een renversaal (inv.nr. 1559, Handelingen van J.v.Nassau, I, fol. 180).
(56a) Zie Bijdr. en Meded. van "Gelre", LXII, 1965/67, blz. 278, opm. naar aanleiding van Karola Nüsze, Die Entwicklung der Stände im Herzogtum Geldern bis zum Jahre 1418 nach den Stadtrechnungen von Arnheim, Inaugural diss., Köln 1958, en ald. aangeh. litt.
(57) Tegenwoordige Staat, III, 1, Tegenwoordige Staat van Gelderland, blz. 138 vlg. over de landdagen van 1581 tot c. 1740. Op blz. 139: "Eer dit verslag (d.w.z. de propositie met opgaaf van de redenen, op grond waarvan de landdag uitgeschreven is) nog gedaan is (d.w.z. door de stadhouder of de hem vervangende oudste raadsheer, vergezeld door enige leden van het Hof), wordt de Oppermagt des Lands, door de gemelde Leden van het Hof verbeeld; voor welcken ook, in 't gaan naar de Vergadering, de Wagt uitkomt, de trom geroerd, en met vaandel en piek, naar krygsgebruik gegroet wordt".
(58) Vergel. "de punten en artikelen" (instructie), vastgesteld voor Maurits en voor Frederik Hendrik als stadhouder van Gelderland, ondersch. op de landdag te Tiel 10 juli 1590 en op de landdag te Nijmegen 5 juli 1625. Voor Maurits zie P. Bor, alsvoren, Derdendeels tweede Stuck. 1626, Byvoechsel, fol. 33.
(59) A.J. Maris, De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in Gelderland...., a.a.b., blz. 69 e.v. Aanvankelijk had men het college ook willen belasten met het beleid in religiezaken en van de geestelijke goederen, hetgeen niet is geschied. Het gedeputeerden college van 1583/4 voerde een zegel, waarop het wapen der provincie Gelre en Zutphen, omringd door de wapens van de vier Kwartiershoofdsteden, met het randschrift SIG. ORDIN. DUCATUS / GELRIAE ET COMITATUS ZUTPHANIAE.
(60) H.L. Driessen, De oprichting van een College van Gedeputeerde Staten in Gelderland in 1585, Bijdr. en Meded. Ver. "Gelre", XXXVI, 1933, blz. 119.
(61) Voor Hans Biermans zie inv.nr. 2203. Voor briefwisseling tussen de graaf van Nieuwenaar en Gedeputeerde Staten van Gelderland zie H.O. Feith, Brieven van en aan Adolf graaf van Nieuwenaar, stadhouder van Gelder, Zutphen enz., over de krijgsverrigtingen van 1585, Codex diplomaticus Neerlandicus, 2de serie, II, ii, 1, Hist.Gen. te Utrecht. Zie voor de brieven zelf 0502 A. van Nieuwenaar.
(62) A.J. Maris, a.a.b., blz. 68 vlg. De archieven van het Gecombineerd Collegium bevinden zich bij de archieven van de Staten der drie kwartieren (0003 Staten van het Kwartier van Nijmegen en hun Gedeputeerden, 0005 Staten van het Kwartier van Zutphen en hun Gedeputeerden, 0008 Staten van het Kwartier van Veluwe en hun Gedeputeerden). Uit de opbrengst der generale middelen, verpondingen enz. bekostigden de Staten van ieder der drie Kwartieren hun Kwartierlijke huishouding, afgezien van de afdracht ten behoeve van de Generaliteit ingevolge de subdivisie. Het Gecombineerd Collegium noemde zich aanvankelijk Gedeputeerde Staten van het Vorstendom Gelre en de Graafschap Zutphen gezien zijn samenstelling ten onrechte en voerde een eigen zegel (secreetzegel), zie Mr. P.J.W. Beltjes, Het wapen van de Souvereine Provincie Gelderland en zijn voorgeschiedenis, Bijdr. en Med. Ver. "Gelre", LXVI, 1972, blz. 74, noot 5.
(63) P. Bor Christiaensz., Vervolgh der Nederlantsche Oorlogen, Derdedeel, 1626, boek 19, fol. 68, Nederlandse text van het verdrag van 1585 aug. 10 stilo anglica, art. 16: behalve Elizabeths luitenant generaal of gouverneur komen er twee Engelsen in de Raad van State, art. 24: "Bij gevalle afstervinge ofte veranderinge van enighe Gouverneur der voorseyder Provintien ofte frontiersteden, sullen die Staten van de Provintien dar tselve comt te vervallen, nemen twee ofte drie personen van Qualiteyt ende van der religie voor noemt, uyt den welcken den Gouverneur (=Elizabeths luitenant generaal) ende Raedt van Staten als boven sullen een kiesen ende stellen". Alsvoren, Derdedeels tweede stuck, 1626, Byvoechsel, fol. 33, punten en artikelen (instructie) voor Maurits als stadhouder, opgesteld op de landdag te Tiel 10 juli 1590. Ald. fol. 32 vso, commissie voor Maurits als stadhouder en kapitein generaal van Gelre en Zutphen, uitgevaardigd door de Raad van State op naam van de Staten Generaal, "Gegeven in 's Graven Haghe den sesthienden dach May, 1591", afgedrukt naar de oorspr. grosse. N. Japikse, Resolutiën der Staten Generaal, VII, 1590-1592, 1923, R.G.P. nr. 55, 1924, blz. 463 nr. 192, blz. 464 noten 1 en 2, vergel. blz. 266 nr. 298 de resolutie van 1590 december 20.
Voor een analoog geval vergel. men de uitgifte van de commissie als stadhouder aan Willem graaf van den Bergh door de Landraad (het lichaam, dat destijds in de plaats van de Raad van State, die was opgeheven, optrad) in Gent op naam van de Staten Generaal in dato 20 october 1581. Zie Jhr. D.P.M. Graswinckel, De aanstelling van Graaf Willem van den Bergh tot Stadhouder van Gelderland, Bijdr. en Med. Ver. "Gelre", XXVIII, 1925, blz. 123. Het blijkt, dat de Staten Generaal uit het tractaat van 1585 niet de gevolgtrekking maakten, dat de Raad van State in 1591 de stadhouderscommissie buiten hen om konden verlenen, nu er geen landvoogd meer was en Leicesters opvolger als gouverneur of luitenant generaal van de Engelse hulptroepen geen deel meer uitmaakte van de Raad van State. De wederzijdse eedsaflegging van stadhouder en Landschap was een bestaande gewoonte; het op verzoek van Maurits gewijzigde eedsformulier voor de Landschap was ook bij vorige gelegenheden gebruikt, o.a. bij Willem graaf van den Bergh in 1581, zie Fruin Colenbrander, blz. 220. De wederzijdse eedsaflegging van stadhouder en Staten is een "afspiegeling" van wat er gebeurde bij de huldiging van een nieuw optredende landsvorst.
(64) Voor de zich wijzigende bevoegdheden enz. van de Raad van State vergel. Fruin Colenbrander, Geschiedenis der Staats instellingen in Nederland tot den val der Republiek, 2de druk 1922, blz. 197, par. 3 Raad van State. Vergel. ald. blz. 219 vlg., par. 7 over de stadhouder. Voor de aanstelling van Frederik Hendrik tot stadhouder van Gelre en Zutphen zie het reces van de landdag te Nijmegen 24 juni en 5 juli 1625. De instructie voor Frederik Hendrik was dezelfde als die voor Maurits, maar enigzins aangepast aan de tijdsomstandigheden.
(65) A.J. Maris, a.a.b., blz. 91 105. De Raad van State gaf in 1591 de administratie van de domeinen en geestelijke goederen in het "kwartier van Bommel" over aan de Staten van Gelre en Zutphen; in 1593 volgde de reductie van de Tielerwaard met inbegrip van Beesd en Renoy en in 1602 van Zaltbommel en de Bommelerwaard. Vergel. dr. D. Brouwer, De Reductie van Bommel, uitg. Ver. "Gelre", werken nr. 13, 1918.
(66) Casijn (Cousijn, Cosijn) van der Hell was een dergenen, die door Maurits, optredende als kapitein generaal en als stadhouder van Gelre en Zutphen, bij het verdrag van reductie met Zutphen d.d. 1591 mei 21 oude stijl in de nieuwe magistraat van Zutphen tot schepen werden aangesteld (vergel. het gecollationeerde afschrift in inv.nr. 1549, Landzaken B, fol. 414 vso).
(67) Vergel. de Naamlijst.
(68) Mr. P.J.W. Beltjes, Het Wapen van de Souvereine Provincie Gelderland...., Bijdr. en Med. Ver. "Gelre", LXVI, 1972, blz. 84 en de afb. op blz. 85 van de tas, welke als het insigne of hoogheidsteken van de grootzegelbewaarder heeft gediend.
(69) Inv.nr. 19, memorie en resolutieboek II, in dato 1598 december 20.
(69a) Besluit van de landdag te Nijmegen 25 april 1609: "Ende is geresolviert, dat men den heer Gerlich van der Capellen sal toeleggen ten regard van de diensten ende moe(i)ten zeedert idt affsterven des heeren Cantzelers dr. Voeth zal: als oudste Raedt gedaen jaerlicx hondert gulden ende sijnne gagie vermeerderen met driehondert gulden jaerlicx van nu voortaen, gelijck metten voorn. overledenen heer Cantzeler gedaen is".
(70) Vergel. de Naamlijst. In de kanselarij-ordonnantie, welke in 1622 was opgesteld, doch in 1651 door de landdag werd vastgesteld, werd het woord kanselier niet geschrapt. Ook de Regeringsreglementen van 1675 en 1750 vermelden de kanselier.
(71) Inv.nr. 19, memorie en resolutieboek II, 1599 mei 22. De landdag te Zutphen besloot 28 mei 1600, dat de nominatie voor raad ordinaris van het Zutphense Kwartier "van (=om) sekere respecten ende consideratiën voor dit jaer sal blyven in state". Op de nominatie stonden Everhardt van Reydt en de door de stadhouder gewenste niet-Geldersman dr. Elbertus Sosius. Het Hof verenigde zich, zij het niet zonder bezwaren, met de electie van Sosius door de stadhouder. De benoeming ging niet door; de nominatie raakte geheel van de baan.
(72) Inv.nr. 20, memorie en resolutieboek III, 1600 september 12. Zie de Naamlijst.
(73) Inv.nr. 22, memorie en resolutieboek V, 1626 mei 13 en 1627 april 18.
(74) Inv.nr. 24, memorie en resolutieboek VII, 1646 december 23 en 1647 september 18. De uitspraak van de stadhouder Willem II met 6 geassumeerden werd aan het Hof toegezonden met begeleidende brief van Willem II van 1647 augustus 31 n.st.; in een opmerking terzijde: "dese sake nu aldus getermineert zijnde, sal noodigh wesen, dat met den eersten geprocedeert werde tot de Electie uyt den twee genomineerde Heeren Rutger Huyghen ende Otto Schrassert volgens het oude gebruyck van de Provintie". Ter toelichting van het geschil had het Hof 3/13 aug. 1647 aan de Prins een brief geschreven met opgave van de "Naemen van de Heeren van den Raadt ordinaris althans het College van 't selve bedienende":
1) uit het Nijmeegse Kwartier, vanwege de ridderschap Joost Vijgh heer tot IJsendoorn, vanwege de steden Doctor Johan Kelffken;
2) uit het Zutphense Kwartier, vanwege de ridderschap en de steden Diderick van Bemmel, vanwege de steden de Licentiaet Johan Schiffert, altans impotent;
3) uit het Arnhemse Kwartier, vanwege de ridderschap Robbert van Arnhem, heer tot den Rosendael, vanwege de steden Johan van Wijnbergen. Van de drie plaatsen van raad extra-ordinaris stonden die van Zutphen en van Arnhem open, terwijl Bernhardt van Welderen, benoemd in 1628, nog in functie was als raad extra-ordinaris uit het Nijmeegse Kwartier. Zie inv.nr. 732, brieven "uit en aan het Hof" 1647, voor de hier genoemde brieven en de stadhouderlijke uitspraak.
(75) Bij landdagsbesluit van 27 maart 1622 was een commissie van 12 ingesteld (uit elk Kwartier 2 van de ridderschap en 2 van de steden) om de ontwerpen van de nieuwe instructiën van het Hof en de Rekenkamer en van het Gelderse "waterrecht" te onderzoeken. Voor het "waterrecht" zie inv. nrs. 2257 en 2258.
(76) "nae de keyserlicke rechten", d.w.z. naar het Romeinse recht, vergel.Mr. Simon van Leeuwen, Het Rooms Hollands Regt, 1678, I. Bouk, VIII . Deel, par. 7 en 8 met de Geslacht- Boom blz. 39.
(77) Voor het hierbedoelde verbod om als advocaat of raadsman op te treden vergel. het besluit van de landdag te Zutphen, 1622 maart 25, bij Van Loon, Groot Gelders Placaet Boeck, II, kol. 199. Zie noot 89.
(78) Zie noot 68. Het "gemeyne zegel der Cancelrye" of cachet was niets anders dan het secreet zegel van de Landschap. Het aangeh. art. van Mr. P.J.W. Beltjes, afb. nrs. bb 26 en 27.
(79) 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 1827, fol. L vso LVI, fol.LVIII vso, fol. LXII en LXIII.
(80) Inv.nr. 20, memorie en resolutieboek III, 1600 juli 22.
(81) Zie de Naamlijst. Engelb. Engelen kreeg pas commissie 1668 juli 18.
(82) Instructie voor mr. Johan Wrdt, medegedeeld door dr.J.S. van Veen, Bijdr. en Meded. der Ver. "Gelre", IX, 1906, blz. 368. 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 79, fol. 13, instructie voor dr. Diderich Schutte als momber, 1630. De instructiën voor dr. Henrick Brantsen d.d. 13 october 1637, voor dr. Everhardt Everwijn d.d. 2 oct. 1640 en voor dr. Lambert van Eck en dr. Johan Kelffken van 23 december 1659 (de beide laatsten tegelijk) stemmen met die van 1630 overeen, zie inv.nr. 79 alsv. fol. 49, 86 en 87. Zie mede 0630 Familie Van Leeuwen, inv.nr. 176.
(83) Zie inv.nrs. 4819-4838, en 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nrs. 2, 38, 242-246 en inv.nrs. 124, 125.
(84) 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 1870, rekening van de landrentmeester generaal over 1653, fol. 20 vso.
(85) Het reglement van 1610 in inv.nr. 6950, fol. 92, en in het pak losse stukken, rekeningen, brieven enz. van de Sint Lucasbroederschap (0352 Sint-Lucasbroederschap te Arnhem). Het nieuwe reglement zie inv.nr. 1466 en nrs. 1467, 1468 betr. de tarieven van advocaten, deurwaarders enz. Voor de verzoeken aan het Hof en de daarop gegeven beschikkingen inzake de toelating van advocaten zie inv.nrs. 1161-1200 en inv.nrs. 1202-1211. Het register van inschrijving van advocaten is niet meer aanwezig. Men vindt de namen van de meeste advocaten in het archief van de Sint Lucasbroederschap.
(86) Zie de Naamlijst.
(87) Inv.nr. 48, memorie en resolutieboek XXXI, 1761 december 22.
(88) Inv.nr. 6977, "Cancelerie Ordnung" van 20 juli 1622, door de landdag vastgesteld 1651 juli 30, blad 12, art. 32 met commentaar. Dr. Willem Klerck was subst. griffier van het Hof 1693 1703, griffier was dr. Johan van Eck 1693 1703. Het commentaar (van Van Eck?) is van dezelfde hand als het memorie en resol.bk. XII, 1698 1700 (inv.nr. 30).
(89) Van Loon, Groot Gelders Placaet Boeck, II, kol. 199, landdagsbesluit van 1622 maart 25.
(90) Zie noot 85. Het archiefje van de Sint Lucasbroederschap bevat, behalve het "Liber Sodalitii Sancti Lucae" (inv.nr. 1), waarin de "Leges" of statuten, de eigenhandig ingeschreven namen der broeders en hun (geslachts of persoonlijke) wapens in kleur, rekeningen, brieven en andere bescheiden uit de periode 1610-1800. Naast de door het Hof toegelaten en ingeschreven advocaten had men ook advocaten die waren toegelaten door Gedeputeerde Staten van een der drie Kwartieren en in de Kwartieren practizeerden, o.a. voor Gedeputeerde Staten als rechters in belastingzaken.
(91) Inv.nr. 26, memorie en resolutieboek, IX, in dato 2 juni 1672 o.st. en 6 juni o.st. 1672. Gerhard Casijn van der Hell, sedert 5 nov. 1649 raad ordinaris in het Hof wegens het Zutphense Kwartier, werd nieuw gekozen in de magistraat van Arnhem in 1655 (jan. 25) en is verschillende malen burgemeester van Arnhem geweest. Na 1672 komt hij niet meer als magistraatslid van Arnhem voor. Van 1674 tot zijn afscheid als raad ordinaris in het Hof begin 1681 was hij presiderende eerste en oudste raad van dit college. Voor zijn loopbaan in de Arnhemse magistraat vergel. 1519 Handschriften Gemeente Arnhem, inv.nr. 1, hs. van Dirck Reinier van Bassenn van c. 1707, Fasti consulares, fol. 277 vso fol. 282. Verder mr.Petrus Valkenier, 't Verwerd Europa, I, 1675, bijvoegselen, par. 63, blz. 898-900. Condé lag niet ziek op het Prinsenhof (zie Jhr.Mr.A.H. Martens van Sevenhoven, Het Hof van Gelre te Arnhem, Bijdr. en Med. "Gelre", XXXII, 1929, blz. 39 vlg.), maar op het Hof Provinciaal, alw. ook de ontmoeting met Lodewijk XIV plaats had.
In 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 382, bevindt zich een bij de magistraat ingekomen brief van het Hof d.d. 22 juni (n.st.) 1672: "Dewijl de magistraet der Stadt Arnhem tot het maecken van eene favorabele capitulatie voor haere Stadt met Sijn Alder Christelickste Coninckl. Majesteyt van Vranckrijck, verscheyden notabele oncosten hebben moeten aanwenden, in welcke capitulatie mede bedongen is de maintenue ende conservatie van 't Hoff ende Reecken Camer in haere privilegiën ende vrijheyden ende dat daerom redelick ende billick is, dat het Hoff ende Reecken Camer (het vordel van die capitulatie mede genietende) oock die costen, om die capitulatie te becommen aengewendt, helpen lasten ende dragen, S00 ist, dat goetgevonden is aen de Stadt van Arnhem tot verval van een gedeelte van die oncosten, om die voornoemde capitulatie aengewent, te vergoeden ende restitueeren eene somme van sevenhondert gulden, dewelcke de lantrentmeester generaal gehouden sal wesen aen de Stadt van Arnhem te voldoen ende te betalen.
Geschiet in den Rade tot Arnhem den 22 Junii 1672.
Ter ordonnantie van de praesente Heeren Raden des Furstendombs Gelre ende Graeffschaps Zutphen,
in absentie des griffiers
H. v. Schevichaven."
Art. 5 van de capitulatie van 6/16 juni 1672 luidt: "Maintien et conservation des droicts, privileges, coustumes des colleges de la Chancelerie, de la Chambre des Comptes, avec tous leurs chartres, et autres dependences en conformité des privileges des anciens Ducs et de L'Empereur Charles cinquesme de tres glorieuse memoire", met aan de kant de beschikking van M. Louvois: "accordé pour tous ceux dont ilz ont jouy pendant la domination des Estatz Generaux". Zie Wouter Kotte, Van Gelderse Bloem tot Franse Lelie, De Franse Bezetting van de stad Arnhem 1672-1674 en haar voorgeschiedenis. Gemeentearchief Arnhem 1972, blz. 57, hoofdstuk III met het facsimile naar 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 3514.
(92) Zie de Naamlijst.
(93) Inv.nr. 26, memorie en resolutieboek, IX, op de aangeh. data.
(94) 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 1909, fol. 17 vso 19vso. Deze landrentmeestersrekening werd in 1681 afgehoord.
(95) Opdracht van de Hoge Regering aan Willem III, pamflet Knuttel 11320. Kwartiersreces van de Kwartiersdag te Nijmegen, 1675 januari 1 3, 10, 12-14 (0003 Staten van het Kwartier van Nijmegen en hun Gedeputeerden, inv.nr. 1028). Kwartiersreces van het Zutphense Kwartier, 1675 jan. 6-8, 18 en 26 (0005 Staten van het Kwartier van Zutphen en hun Gedeputeerden, inv.nr. 11). Kwartiersreces van het Arnhemse Kwartier, 1675 jan. 5, 18, 20 en 22. Zie voorts inv.nr. 1579, het oningenaaide katern "Besoignes aengaende de opdraght vant Furst. en G. aen de Prince van Orange en mannelijke deschendenten", bevattende 1) een voorstel van het Nijmeegse Kwartier van 14 jan.'75 inzake de kosten in verband met de inkomst van de Prins, 2) de acte van opdracht van de Hoge Regering aan de Prins (met vele veranderingen, zoals de door Nijmegen voorgestelde acte door gecommitteerden uit de drie Kwartieren te Nijmegen en vervolgens te Arnhem behandeld werd, 14 en 19 januari), 3) de minuut geloofsbrief voor de gecommitteerden uit de drie Kwartieren, die naar de Prins op Zuylestein zouden gaan om de aanbieding te doen, dd. 1675 januari 19 "uyt Arnhem". Aangezien het Hof ln deze zaak niet gekend werd, moet inv.nr. 1579 achteraf in het Hof archief terecht zijn gekomen, misschien door toedoen van dr. Willem Klerck, subst.griffier 1693-1703, griffier 1703-1734 en vervolgens raad ordinaris van het Hof. Willem Klerck was namelijk een zoon van de Nijmeegse raadsecretaris Coenraedt Klerck. De stukken van inv. 1579 zijn echter niet van C. Klercks eigen hand.
(95a) Bijdr. en Med. "Gelre", XIX, 1916, blz. 318, aantt. van de Nijmeegse burgemeester Laurens van den Bergh, uitgeg. door H.D.J. van Schevichaven.
(96) Inv.nr. 26, Memorie en resolutieboek, IX, 1675 febr. 25, maart 8 en 9.
(97) Het Regeringsreglement van 9/19 februari 1675: Knuttel 11344. Men zie ook het reces van de buitengewone landdag te Arnhem, beginnende 8 februari 1675. Vergel. Mr.C.W. van der Pot, Bestuurs en Rechtsinstellingen der Nederlandsche Provinciën, 1949, blz. 91-93.
(98) Inv.nr. 5. Voorts: reces van de gewone landdag te Nijmegen, april 1675.
(99) W. van Loon, Groot Gelders Placaet Boek, II, kol. 480 e.v. en kol. 560 e.v. Zie ook Johan Schrassert, Codex Gelro Zutphanicus ... , 1740, blz. 41-45, appellen.
(100) Schrassert, Codex Gelro Zutphanicus ... , 1740, blz. 41-45, appellen, par.VI.
(101) 0005 Staten van het Kwartier van Zutphen en hun Gedeputeerden, inv.nr. 1485: landschapsstukken, 1691.
(102) Schrassert alsv., appellen, par. VIII.
(103) Inv.nr. 3. Vergel. het in noot 88 bedoelde commentaar.
(103a) Het Hof besloot 3 maart 1675 (inv.nr. 26, memorie en resolutieboek IX, in dato) aan de raadpensionaris Gaspar Fagel te verzoeken "om den Hove te laeten toecommen die meninge van Sijn Hoocht. off de acte op den Heere Klerck gegeven te verstaen is van commissiën, die de Lantschap privativelick door den secretaris van de stadt in loco, daer den Lantdagh gehouden wort, gewoon is uyt te geven als van Generaliteyts ende diergelijcke plaetsen, off dat dezelve acte mede extensibel sij tot commissiën, die t'Hoff in affwezen van de Heeren Staten deeser Landschap plaghen te depescheren". Zie de min. brief aan G. Fagel d.d. 3/13 maart 1675 in de brieven uit en aan het Hof (inv.nr. 751).
In deze brief verzocht het Hof om, indien Klerck ook commissiën onder het zegel van de stad Nijmegen uitgaf op grond van een aanstelling door de erfstadhouder, de desbetreffende acten te mogen registreren, indien het aanstellingen betrof, waarvoor het Hof de commissiebrieven placht uit te vaardigen. Uit het Commissieboek van het Hof, V (inv.nr. 1330) blijkt, dat Coenraedt Klerck inderdaad een aantal commissiebrieven ten name van "Wij Ridderschap en Steden representerende de Staten des Furstendoms Gelre ende Graefschaps Zutphen" op grond van een aanstellingsbrief (acte commissoriaal) van de Prins uitgevaardigd heeft in februari en maart 1675. Het Hof herkreeg zijn oude bevoegdheid tot het uitgeven van commissiën aan provinciale ambtenaren.
(104) Zie de Naamlijst. Voor de aanstelling van de momber dr. David ten Hove, zie 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 80, Vde register van commissiën en instructiën, fol. 27 vso, 28.Voor het gehele Hof: 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 1910, landrentmeestersrekening over 1675, fol. 17verso. De eerste presiderende raad ontving 1500 £, de overige raden ordinaris 1100 £ en de raden extra-ordinaris 700 £ per jaar. De salarissen van de griffier en de subst. griffier beliepen per jaar ondersch. 500 en 450 £, van de momber en de subst. momber ondersch. 800 en 500 £.
(105) Het nadere reglement was bij meerderheid aanvaard; het Kwartier van Veluwe wilde de zaak nader bezien. Zie ook inv.nr. 2452.
(106) Inv.nr. 93.
(107) Inv.nrs. 2499, 4811 a-c, 6879, 6880. Vergel. de Naamlijst.
(108) Zie het algemene overzicht: P.J.Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, III, 3de druk 1925, blz. 328 332. Voorts A. Brants, Bijdrage tot de geschiedenis der Geldersche Plooierijen, proefschr. Leiden 1874, Dr.S.P. Haak, De Plooierijen in het bijzonder in het Kwartier van Veluwe, Bijdr. en Med. "Gelre", XI, 1908, blz. 69. Over de raad ordinaris in het Hof dr. Willem van Loon, de bekende uitgever van het Groot Gelders Placaet Boek, voor wat betreft diens aandeel in de samenspanning te Nijmegen op 7 augustus 1705 zie men: H.D.J. van Schevichaven, De Rijkstol te Nijmegen, Bijdr. en Med. van "Gelre", VIII, 1905, blz. 25/26. Van Schevichaven noemt Van Loon aanhanger van de Oude Plooi, maar dr. Haak, t.a.p. blz. 145/146, houdt hem voor een man van het midden, omdat hij ook in verbinding stond tot de Nieuwe Plooi. Van Loon was een bedenkelijke figuur, die zich schuldig maakte aan ernstige corruptie in de vorm van baantjesjacht en baantjesverkoop, zie inv.nr. 8. Zie A.H. Wertheim Gijse Weenink, Gelderland van 1672 1795, in: Geschiedenis van Gelderland van 1492-1795, Zutphen 1972, Hoofdst.V, blz. 213 e.v. De schr. ziet de z.g. nieuwe plooi vooral als democratiseringsbeweging.
(109) Zie de Naamlijst.
(110) Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, derde deel eerste stuk. Tegenwoordige Staat van Gelderland, 1740, blz. 149-155. Zie inv.nr. 1583, gedrukt.
(111) Gedrukt exemplaar in de bibliotheek van het Gelders Archief. Vergel. Is. An. Nijhoff, Het Geldersch regeerings reglement van 1675 en 1750, Nijhoff Bijdragen, VII, blz 79. Willem IV nam sessie op de landdag te Zutphen 9 october 1750 en in den loop van dezelfde maand in een vergadering van het Hof te Arnhem, zie het verbaal (geresumeerd 8 april 1751) inv.nr. 1585. In het algemeen zij verwezen naar Mr.C.L. Vitringa, Gedenkschrift, eerste stuk, Schets van de Staatsgesteldheid van het Vaderland, in het bijzonder met betrekking tot Gelderland, vanaf het bewind van Willem III tot op de omwenteling van 1787, 1857, blz. 37.
(112) Dr.N.A. Bootsma, De Hertog van Brunswijk, 1750-1759, 1962, Hoofdstuk II, De aanvullende Voogdijregelingen, blz. 58, vooral blz. 107 e.v. en blz. 114. Zie het reces van de gewone landdag te Arnhem, beg. 3 april 1754, op de data 5 en 13 april; buitengewone landdag te Arnhem, beg. 11 juni '54, op de data 13 en 15 juni. In de besluiten van 13 juni is de voogdijregeling voor Gelderland ingelast; op 15 juni koos de landdag gecommitteerden om het door de landdag aanvaarde ontwerp aan de Prinses te overhandigen. Lubbert Adolph Torck van Rosendael, landdrost van Veluwe, in 1717 benoemd tot raad extraordinaris in het Hof, deed als oudste raadsheer in rang de propositie aan de landdag.
(113) Inv.nr. 1585.
(114) Inv.nr. 4, vergel. noot 103.
(115) Inv.nr. 9, inv.nr. 37, memorie en resolutie boek, XX, over 1731 '34, missive aan de Landschap dd. 9 october 1733.
(116) Reces van de landdag te Arnhem in augustus 1733, voortgezet in october, op de data 12 en 13 october 1733. Landdagsbesluit van 16 october 1739; inv.nr. 39, memorie- en resolutieboek XXII, over 1739/41, missive aan de Landschap d.d. 29 september 1739.
(117) Inv.nr. 44, memorie en resolutieboek XXVII, 1750/52, 9 februari 1751.
(118) De secrete landdagsresolutie van 23 september 1794, hier aangeh. naar 0005 Staten van het Kwartier van Zutphen en hun Gedeputeerden, inv.nr. 1475, landdagsrecessen “Nr. 89", 1794.
(119) Vergel. Fr. baron van Lynden (van Hemmen), Maatregelen tegen den verwachten inval der Franschen (1794), Bijdragen en Med. v.h. Historisch Genootschap te Utrecht, VI, 1883, blz. 58, waarin de bedoelde extracten.
(120) Inv.nr. 373, "Memorie" 1787-1794, fol. 224vso, en inv.nr. 223, missiven en resolutiën, minuut dd. 8 october 1794. Van Spaen bewoonde destijds een huis in de Zwanenstraat (-steeg), dat na de komst van de Fransen geplunderd werd.
(121) Inv.nr. 373, fol. 225. Zie de inleiding op 0012 Gelderse Rekenkamer. De secretaris van de Rekenkamer mr. Gerard van Hasselt berichtte aan het Hof, "dat de kisten met papieren enz. in een huys, staande in een fatsoenlijk quartier, in veiligheid geplaatst waren" (nl. in Amsterdam), inv.nr. 373, fol. 224 vso, 8 october 1794.
(122) Deze noot ontbreekt in het origineel. Waarschijnlijk is een verwijzing bedoeld naar inv.nr. 4901.
(123) Zie het rapport over deze gebeurtenissen van de subst. griffier Hultman, aan het Hof uitgebracht 18 januari ’95, in inv.nr. 75, memorie- en resolutieboek 1795, blz. 34, en de door de aanwezige raadsheren aan hun afwezige collega's en de afwezige griffier Van den Steen gerichte missive dd. 31 januari '95, ald., blz. 51. Eveneens ald., blz. 29, de door het Hof bij zijn besluit van 13 januari '95 opgestelde ontwerp-capitulatie van Hof en Rekenkamer. De la Cour schreef eigenhandig op het hem door Hultman overhandigde extract van 's Hof resolutie van 13 januari: "La Cour & la Chambre des Comptes peuvent compter sur la loyauté Française & n'auront qu'à s'en louer". Op last van het Hof werd het stuk afgeschreven om ter griffie te worden geseponeerd (dit afgeschreven en geseponeerde stuk is niet meer aanwezig), terwijl het oorspr. aan De la Cour teruggegeven werd. De leden van de Gelderse Rekenkamer waren gevlucht.
(124) Inv.nr. 226, missiven en resolutiën, brief van het Hof in min. aan de gedeputeerden van de drie hoofdsteden Nijmegen, Zutphen en Arnhem dd. 31 januari 1795, waarin de afscheidsbrief van Prins Willem V verkort wordt weergegeven. Genoemde gedeputeerden bereidden de buitengewone landdag te Nijmegen voor.
(125) Inv.nr. 75, memorie- en resolutieboek 1795, blz. 45. De generaal Lefebvre schreef:..."Ordonne...aux membres, composants la Cour du Duché de Gueldres et Comté de Zutphen de reprendre provisoirement leurs fonctions suspendues par arrêté des Etats de cette province du 23 7bre 1794 avec ordre d'ouvrir tour les paquets, qui lui seront addressés ou aux Etats pendant l'interruption, et d'expédier comme à l'accoutumé jusqu'à ce que les représentans du peuple, à qui copies des présentes seront adressées, en ayent autrement ordonnés".
(126) De landdagsrecessen van 1795 en vervolgens zijn gedrukt. Zie voor de eerste landdag na de omwenteling in Gelderland Mr.C.L.Vitringa, Gedenkschrift, eerste stuk, 1857, Schets van het Leven en de Staatkundige Loopbaan van Mr.Herman Hendrik Vitringa, blz. 278 vlg.
N.B. Vergel. voor de bestuurlijke veranderingen in 1795 e.v. jaren Mr.J.F.Bijleveld (J.F.B.), Overzicht van de verschillende Besturen in Gelderland tusschen 1795 en 1813, Bijdr. en Meded.Ver."Gelre", 111, 1900, blz. 215, en D.J.G. Buurman, Schets van de Bestuurlijke Indeelingen in Gelderland vóór de invoering van de Provinciale wet van 1850. Bijdr. en Meded. Ver."Gelre", LVII, 1958, blz. 32 vlg. B. 1795-1815.
(127) Inv.nr. 75, blz. 58 e.v. Ald., inv.nr. 226, missiven en resolutiën, "Extract uit het Reces des landdags extraordinarii gehouden binnen de Stad Nijmegen in Februarii 1795. Lunae den 9e Februarii 1795....(De landdag heeft goedgevonden te arresteren), dat het Hof van Justitie dezer Provincie zal worden gedissolveerd, en dat in deszelfs plaats zal worden aangesteld een Gerichtshof bepaaldelijk tot de zaaken van justitie, met inthimatie aan de tegenswoordige fungeerende Raaden, van hunne functiën met betrekking tot justitie zaaken verder te blijven waarnemen tot tijd en wijlen dezelve door hunne eventueele successores zullen zijn vervangen....". De dagtekening "Lunae den 9e Februarii" ontbreekt in het gedrukte landdagsreces.
(128) Inv.nr. 75, blz. 77-80.
(129) Alsv., blz. 80, besluit van de fungerende raden 19 februari 1795.
(130) Volgens landdagsbesluit van 7 februari (publicatie van 9 febr.) verloren alle provinciale ambtenaren die vóór de komst der Fransen waren gevlucht en weggebleven waren, hun ambt. Schimmelpenninck van der Oye had zich in Zutphen opgehouden wegens de voltrekking van zijn huwelijk. Voor de tractementen zie 0016 Gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd, inv.nr. 306, rekening van de landrentmr. gen. Cremer over 1795 maart-dec., alwaar de uitgaven aan wedden enz. van raden van het Hof van Justitie en zijn ministers en suppoosten; eerst de presentiegelden voor 23 dagen dienst aan de gewezen raden, vervolgens de wedden van de leden van het nieuwe Hof van Justitie over 21 maart 1795-21 maart 1796. Zie ook 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 2066, rekening van de landrentmeester generaal over maart 1794-maart 1795, fol. 19.
(131) Zie de gedrukte landdagsrecessen februari-maart-april 1795 en februari 1796 alsmede de Naamlijst. Zie voorts inv.nr. 75, memorie- en resolutieboek 1795, fol. 87 in dato 21 maart e.v. Het nieuwe Hof van Justitie zette de in behandeling zijnde zaken op dezelfde voet voort.
(132) Mr.J.F.Bijleveld, het eerder aangeh. art. in Bijdr. en Meded. Ver. "Gelre", III, blz. 218 vlg. en W.A. Beelaerts van Blokland, De Praktijk van het Leenrecht in Gelderland, proefschr. Leiden 1910, blz. 5-7. De dag na de publicatie van 25 maart 1795, waarbij de lenen afgeschaft werden, had er nog een belening met een Gelders leengoed op ouderwetse wijze plaats, en ook nog 17 juni en 7 juli 1795. De 26ste october d.a.v. werd een verklaring door de leengriffier geregistreerd, volgens welke in plaats van een overleden hulder een andere hulder werd benoemd. De leengriffie van Gelderland bleef bestaan als registratiekantoor. De laatste registratie geschiedde 25 februari 1811. Geregistreerd werden gerichtelijke transporten, testamenten, huwelijksvoorwaarden, verbanden (hypotheken), magescheiden e.d. acten, welke voor de eigendomstoestand van de allodiaal geworden leengoederen van belang waren. De presiderende eerste raad van het nieuwe Hof van Justitie was reeds aangesteld zonder tegelijk het stadhouderschap van de lenen te mogen bekleden zoals zijn voorgangers, ofschoon het placaat van 25 maart 1795 bij zijn benoeming nog niet uitgevaardigd was. Hij kon dan ook geen aanspraak maken op vergoeding wegens het gemis van de emolumenten van het opgeheven ambt van leenstadhouder. Aan de leengriffier Rutger Tulleken, "welke niet kon geacht worden het vertrouwen des Volks te hebben verloren, zijnde hij tot tweemaalen zedert de omwending van zaaken in de Regeering der Stad Arnhem door die Burgerij verkooren", werd, met behoud van zijn tractement van f 700 's jaars, een "dedommagement" van f 300 's jaars toegekend wegens het gemis van de emolumenten (de registratie moest hij voortaan kosteloos verrichten); zie landdagsreces van 8 augustus 1795 (gedrukt). Het Uitvoerend Bewind van de Bataafse Republiek heeft bij publicatie van 7 mei 1799 de leenkamers en de leengriffiers gehandhaafd om wille van de noodzakelijk geachte registratie van eigendomsovergangen enz.
(133) Mr.C.L.Vitringa, alsv., blz. 289. Zie ook de gedrukte landdagsrecessen van 1795 februari en maart.
(134) Mr.C.L. Vitringa, alsv. en het gedrukte landdagsreces 1795 april. In de 1ste rek. van landrentmr. gen. Van Galen over 1795 maart-1796 maart, 0012 Gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd, inv.nr. 307, komt fol. 59 vso deze post voor: "Aan den griffier van den Hove wegens 't depêcheeren van Landzaaken zedert 10 Maart 1795 tot 10 Maart 1796.-...(f) 150,-.". Hier kan men uit opmaken, dat het Provinciaal College zich ten behoeve van het afdoen van Landschapsaangelegenheden was blijven bedienen van het hierin ervaren griffiepersoneel van de kanselarij.
(135) 0012 Gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd, inv.nr. 307, 1ste rek. van de landrentmr.gen. Van Galen 1795 maart-1796 maart, fol. 61 vso: "Aan dr. F.W.van den Steen, gewezen griffier, wegens gedane verschotten, vacatiën en transport ter zaak van de vervoering der chartres en papieren van de griffie van den Hove naar Amsterdam bij ord. en quit. (f) 913-2-8.". Aldaar inv.nr. 599, 2de rek. 1796 maart-1797 maart, fol. 44: "Aan Mr.G. van Hasselt, gewezen secretaris van de RekenCamer, wegens gedaane verschotten, vacatiën en transport tot vervoering, bewaaring en terugbrenging der archiven der RekenCamer naar & uit Amsterdam....f 998–,–12."
(136) 0016 Gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd, inv.nr. 306, rekening 1795 maart-1796 december, (Cremer) : "Aan den Burger Magistraat H. Ketjen voor over brenging van 't Alliantie Tractaat bij ordonn. en quit.e”... 1c XX £.
(137) Voor het grote secreetzegel van 1711 zie Mr.P.J.W.Beltjes, Het Wapen van de Souvereine Provincie Gelderland en zijn voorgeschiedenis, Bijdr. en Meded.Ver."Gelre", LXVI, 1972, blz. 74, blz. 90, afb. 26 en 27. Het wegsteken van het randschrift van het koperen zegelstempel is geschied, toen het Intermediair Bestuur van het voormalige gewest Gelderland dit ging gebruiken in 1798: Gelderland had toen opgehouden een vorstendom Gelre en graafschap Zutphen te zijn. Het zegelstempel wordt bewaard in het Historisch Museum Arnhem (G.M. 3989). Zie Gelders Zilver, Ver. "Gelre", werken nr. 28, 1935, blz. 161. Behalve het grote koperen secreet zegelstempel sneed Laes Benningh een klein secreet zegelstempel van staal. Zie inv.nr. 2222, ordonnantieboek 1710-1758 in dato 10 october 1711, en 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 1963, rekening van de landrentmeester generaal 1711 januari-1712 maart, fol. 24: "Aen Laes Benninck voor 't snijden van twee segels voor 't Hoff als anders volgens ordonn.en quitantie betaelt LXXXIX £ XI s.".
Het secreetzegel van 1711 (groot formaat) vindt men in 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 599, aan een brief van 2 april 1795 van het Hof van Justitie in Gelderland aan de provisionele magistraat van de stad Arnhem. Verder ziet men ditzelfde zegel aan brieven van het Provinciaal College (eveneens inv.nr. 599) van 4 juni en van 8 juni 1795 aan de municipaliteit van de stad Arnhem. Het nieuwe zegel van het Provinciaal College (aldaar inv.nr. 599) bevindt zich aan een missive van 21 september 1795 (het wapen der provincie: twee gekroonde klimmende leeuwen met dubbele staart, het wapen gedekt door een hertogskroon; randschrift: "zegel van het collegie van Policie en Financ. in Gelderland 1795). De uitvoering is anders en minder goed dan die van het nieuwe zegel van het Hof van Justitie, waarvan alle mij bekende afdrukken buitengewoon scherp zijn. Men zie bijv. 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 602, brief van het Hof van Justitie aan de Volksvertegenwoordigers uitmakende de magistraat der stad Arnhem van 1 maart 1797 (wapen der provincie: twee gekroonde klimmende leeuwen met enkele staart, het wapen gedekt door een hertogskroon; randschrift ''zegel van het Hof van Justitie in Gelderland * ").
(138) Mr.J.F.Bijleveld, alsv., blz. 216, 220, en bijlage I. Vergel. Mr.C.W. van der Pot, Bestuurs- en Rechtsinstellingen der Nederlandsche Provinciën, 1949, blz. 146 en vervolgens.
(139) Mr.C.W. van der Pot, alsv., blz. 152 en vervolgens. Volgens vriendelijke mededeling van mr.P.J.W. Beltjes vertoonde het zegel van het departementaal Bestuur van den Rhijn het wapen van de Bataafse Republiek. Het in het Arnhemse Gemeente Museum bewaarde zegelstempel (G.M. 3957) is na de oorlog van 1940/45 niet meer teruggevonden.
(139a) Volgens het decreet van 15 september 1798 zouden de nog bestaande Hoven van Justitie in de voormalige Gewesten, waarin vacatures waren ontstaan o.m. door het sessie nemen van raadsheren in de Eerste en Tweede Kamer, welke volgens art. 34 van de Staatsregeling terstond vervuld behoorden te worden, viertallen inzenden bij de Eerste Kamer. De Eerste Kamer zou hieruit tweetallen kiezen en de Tweede Kamer uit de tweetallen de benoemingen doen. Deze regeling werd overgenomen in het decreet van 21 september 1799 "voor zo ver door de organisatie van het Departementaal Gerechtshof van den Ouden Yssel eene Vacatuure in een der overige Hove(n) van Justitie mogt ontstaan, en deeze zich buiten staat oordeelen, de gewoone zaaken bij voortduuring zonder suppletie gaande te houden".
(140) Vergel. de Naamlijst. H.J. Noordbeek = J.H. Noordbeek.
(140a) Het Hof van Justitie te Arnhem had bij missive van 2 october 1799 aan de Eerste Kamer om deze regeling verzocht, omdat het verwachtte spoedig te worden opgeheven. Bij het decreet van 9 october 1799 werd bepaald, dat het Hof van Justitie in het voormalig Gewest Gelderland drie burgers zou voordragen "en wel uit de zodanige, die door het Vertegenwoordigend Lichaam benoemd zijn tot Raden in de Departementaale Gerichtshoven van den Rhyn en van de Dommel en welke op dit oogenblik in geen der als nog subsisteerende Gerichtshoven sessie hebben, ten einde door het Vertegenwoordigend Lichaam wordende geaggreëerd tot aan de organisatie der Departementaale Gerichtshoven in het Hof van Justitie over het voormaalig Gewest Gelderland sessie te hebben". Zie archief Hof inv.nr. 256, 1799 november 26 met inliggende stukken.
(141) Mr.C.W. van der Pot, Bestuurs- en Rechtsinstellingen der Nederlandsche Provinciën, 1949, blz. 154 e.v. Mr.J.F.B(ijleveld), Overzicht van de verschillende Besturen in Gelderland tusschen 1795 en 1813, Bijdr. en Med. Ver. "Gelre", III. 1900, blz. 221 vlg.
(142) De wet op de Algemene Manier van procederen was 24 augustus 1799 door het Wetgevend Lichaam goedgekeurd en bij publicatie van het Uitvoerend Bewind van 24 october d.a.v. in druk uitgegeven. Zij kon niet worden ingevoerd zolang de rechterlijke organisatie van de Bataafse Republiek nog niet tot stand gekomen was. Zie O. Moorman van Kappen, Een ongeschreven Hoofdstuk uit de Geschiedenis van onze Rechterlijke Organisatie, in Rechtspleging, Opstellen rond het thema rechterlijke organisatie, bijeengebracht ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Nijmegen, Deventer 1974, blz. 193, en ald. aangeh. litteratuur.
(143) Mr. J.F.B(ijleveld) a.a.b.
(144) Zie de Naamlijst. Voorts 0016 Gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd, inv.nr. 1703, resol. Departementaal Bestuur, 1802 augustus 19 nr. 6, september 29 nr. 14 en october 21 nrs. 8-12.
(145) Zie de Naamlijst. Voorts noot 132 bij Hoofdstuk V. Er zij hier aan herinnnerd, dat het Leengriffiersambt en ook de ambten van momber en substituut-momber van Gelderland als lenen van het Vorstendom Gelre en de Graafschap Zutphen beschouwd werden, aangezien de functionarissen ook in leengerechtelijk gevoerde processen moesten kunnen optreden. Uiteraard verviel in 1795 de mogelijkheid om leenmannen voor het houden van een leengerecht op te roepen. Vergel. het Register op de Leenaktenboeken van het Vorstendom Gelre en de Graafschap Zutphen, Kwartier van Veluwe, uitg.Ver. "Gelre", blz. 1-3. Men vindt ook beleningen met het bode-ambt van het Hof (ook rijdende bode-ambten verder een enkele maal met het raadsheersambt (Diederick van Bemmel 19 april 1633, Melchior ten Hove 9 mei 1659) en met het griffiers- en het substituut-griffiersambt (bijv. Frans Willem van den Steen, griffier, 23 januari 1765). W.A.Beelaerts van Blokland, De Practijk van het Leenrecht in Gelderland, 1910, blz. 5.
(146) Mr.C.W. van der Pot, a.a.b., blz. 159; Departementaal Reglement van Gelderland, gearresteerd door het Staatsbewind 15 april 1802, te vinden in inv.nr. 1970. Op 17 mei werd hierover in alle gemeenten gestemd en de president van het Staatsbewind maakte 3 juni d.a.v. bekend, dat de Gelderse stemgerechtigden het Reglement aanvaard hadden met 46130 stemmen voor en 12 tegen.
(147) Mr.dr.P. van Heynsbergen, De Pijnbank in de Nederlanden, 1925, blz. 143 vlg.
(148) Inv.nr. 11, mombersinstructie van 1803 met concept; inv.nr. 383, "Memorie" 1803, in datis juli 19 en 20.
(149) Zie de Naamlijst.
(150) Inv.nr. 386, "Memorie" 1806, in dato 24 juni, ingekomen kennisgeving van de Algemene Secretaris van Staat, "dat de Heer (vice-admiraal Carel Hendrik) Verhuell door Zijne Majesteit was geauthoriseerd, om alles tot Hoogst deszelvs overkomst in deszelvs Rijk voor te beschikken, zijnde bij dezelvde missive mede ingezonden een exemplaar van 's Konings proclamatie, met het tractaat en constitutionele wetten daartoe behorende". In publieke acten moet voortaan "het Koningrijk van Holland" gesteld worden i. pl. v.. "Bataafsche Republicq". - Ald., 1806, in dato 8 juli.
(151) Mr.C.W. van der Pot, a.a.b., blz. 168, vooral ook blz. 172. Mr.J.F.B(ijleveld), alsv., blz. 223.
(152) Inv.nr. 81, memorie- en resolutieboek 1806, in dato woensdag 1 october, ontvangen en gelezen een missive van het Gedeputeerd Bestuur van Gelderland d.d. 16 augustus l.l. tot mededeling van een aanschrijving van de minister van Justitie en Politie van 13 augustus 1806. Inv.nr. 82, memorie- en resolutieboek, 1807 januari - october, in dato donderdag 26 februari, ingekomen koninklijk besluit van 21 februari.
(153) Zie de in noot 142 vermelde studie van O. Moorman van Kappen met de daarin vermelde litteratuur. Vergel. Mr. A.S. de Blécourt, Kort Begrip van het Oud-Vaderlands Burgerlijk Recht, bewerkt door Mr.H.F.W.D. Fischer, na beider dood van aanvullingen voorzien door Mr.J.A.Ankum, 1969, blz. 41-44.
(154) Inv.nr. 389, "Memorie" 1809, in datis 15 Grasmaand (april) en 25 Grasmaand. De 18de Bloeimaand (mei) schreef het Hof te Arnhem aan het Hoog Nationaal Gerechtshof in Den Haag over een sententie van het college van Justitie te Nijmegen tegen de aldaar gedetineerde Abraham Krooswijk, "uit hoofde het Hof vermeende, dat dit vonnis openlijk strijdig is met het gestatueerde bij het Criminele Wetboek". Inv.nr. 359, missiven en resolutiën, 1810 februari, in dato 10 Sprokkelmaand (februari). Het Wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koningrijk Holland werd 17 febr. 1809 door het Wetgevend Lichaam goedgekeurd en door de koning gearresteerd 24 febr. d.a.v.
(155) Mr.C.W. van der Pot, blz. 174 en 178. Voor de keizerlijke decreten van 1810 en 1811 zie Mr.C.J. Fortuyn, Verzameling van Wetten, Besluiten en andere Regtsbronnen van Franschen Oorsprong, Derde deel (1808-1813), 1841.
(156) Mr.C.W. van der Pot, alsv., blz. 176. In de Cour Impériale (van 1813 tot 1838 Hoog Gerechtshof) kregen met ingang van 1 maart 1811 o.m. zitting mr. F.H. Raeber, subst.-momber (korte tijd in 1795), mr. J. Schonck, raad in het Dep.Gerechtshof, mr.J.C. van Alderwerelt id., mr. A.A. Roukens, momber, eind 1811 mr. N.W. Ardesch, raad in het Dep. Gerechtshof.
(157) Inv.nr. 371, missiven en resolutiën, 1811 februari, resolutie van woensdag 27 februari met korte opgave van de stukken. Voor de samenstelling van het Departementaal Gerechtshof bij het einde van zijn bestaan raad plege men de Naamlijst. Na het overlijden van de raadsheer A.O.F. Vatebender, waarvan het Hof 23 juni (Zomermaand) 1809 de minister van Justitie en Politie in kennis stelde, bleef deze vacature onvervuld met het oog op de komende nieuwe rechterlijke organisatie. Zie inv.nr. 389, "Memorie". 1809, in datis 23 en 30 juni.
(158) Inv.nr. 371, alsv., in datis 5 en 11 februari 1811; de brief van 29 januari 1811 van Beyts is bijgevoegd.
(159) Inv.nr. 387, "Memorie", 1807, in dato 23 juni, de landdrost van het departement Gelderland heeft twee bekendmakingen toegezonden: 1) de procureurs generaal bij de Dep.Gerechtshoven voegen aan hun ambtstitel "des Konigs" toe, evenzo de procureurs bij de plaatselijke gerichten; 2) De vonnissen moeten aanvangen met de woorden "In naam des Konings".
(160) Gelders Zilver, uitg. Ver. "Gelre", 1955, Werken nr. 28, blz. 116 en 152, 154. Mr. P.J.W. Beltjes, Het Wapen van de Souvereine Provincie Gelderland en zijn voorgeschiedenis, Bijdr. en Med. Ver. "Gelre", LXVI, 1972, blz. 90 vlg. 0012 Gelderse Rekenkamer, Inleiding, benoeming van G. van Hasselt tot charterbewaarder.
(161) Streekarchief Bommelerwaard, 3184 Hoge bank van Driel, inv.nr. 1036, te vinden aan een missive van 24 juni 1807 en (voor het laatst) aan een van 18 januari 1809.
(162) Alsvoren, inv.nr. 1036, te beginnen met de missive van 16 Sprokkelmaand 1809 ten geleide van de kennisgeving van de minister van Justitie en Politie om de namen Louwmaand enz. voor de maanden te gebruiken.
(163) Aanwezig in het Historisch Museum Arnhem: groot model koperen zegelstempel, G.M. 3974, en een klein, ook van koper, G.M. 3969, gebruikt door de mombers of procureurs generaal des Konings in Gelderland. Voorts bezit het Gemeente Museum te Arnhem de koperen zegelstempels van de "Procureur Impériale criminel de L'Issel Supérieur" (G.M. 3985), d.i. de substituut van de procureur generaal bij het Haagse Keizerlijke Hof in zijn optreden bij het Assisenhof te Arnhem, en van de "juge d'lnstruction Tribunal Ier Inst(ance) Arnhem" (G.M. 3985).
(164) Hertog Willem had als "Gelrische Rede": Christoffel graaf van Meurs en Sarwerden, bevelhebber op het hertogelijke huis te Wageningen, Joost graaf van Bronckhorst en heer tot Borculo, Marten van Rossum, heer tot Poederooien, maarschalk, ambtman te Bredevoort, Johan van Rossum, heer tot Broekhuizen, Derich van der Lippe gen. Hoen, heer tot Afferden en Gribbenforst, ambtman van het land van Kessel, Zeger van Arnhem en heer Johannes Blomendaill (Bloemendael), proost van Kleef (en van Arnhem), zie het door Johan Bell als secretaris en charterbewaarder onder hertog Karel en onder hertog Willem, later ook onder Karel V, samengestelde "Register van Alrehande Titulen", fol. 43 (0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 1a).
G. van Hasselt, Oorsprong van het Hof van Gelderland, Arnhem 1793. Dr. A. Johanna Maris, De Raadkamers of Hoven van Karel den Stoute in Gelre en Zutphen, 1473-1477, Bijdr. en Meded. "Gelre", LVI, 1957, blz. 45, vergel. Bijdr. en Meded. "Gelre", XXXVI, 1933, blz. 23, XLIV, 1941, blz. 116, en XLVI, 1943, blz. 46.
(165) G. van Hasselt, alsv., blz. 106 en n. 1 ald., "Recessboeck by tyde K. Maximiliaen", voorin. Het over 1486-'90 lopende memoriaal van de raadkamer van Maximiliaan, werd, na in de verz. Van Spaen terecht gekomen te zijn, in 1948 verkregen door het rijksarchief in Gelderland (tegenwoordig GldA, 0001 Graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, inv.nr. 1650). Zie voor de bevoegdheden: Bijdr. en Med. "Gelre", LVI, 1957, blz. 46 en n. 1 ald., blz. 65. De bevoegdheid in beroep spruit uit de plicht van de landsheer om te waken voor een goede rechtsbedeling, zie J.Ph. de Monté ver Loren, De historische ontwikkeling van de begrippen Bezit en Eigendom in de Landsheerlijke Rechtspraak over onroerend goed in Holland, proefschr. Utrecht, 1929, blz. 604, 608. Th.H.F. van Riemsdijk, De Hooge Bank van het Veluwsche Landgericht te Engelanderholt, proefschr. Utrecht, 1874, blz. 15, en n. 4 ald., beroep in hofrechtelijke zaken.
(166) J.Ph. de Monté ver Loren, t.a.p., blz. 289, zet uiteen, "hoe zich uit de arbitrage door den Graaf (van Holland) gewone rechtspraak op klacht van eene partij ontwikkeld heeft....Aanvankelijk blijven beide partijen vrijwillig aan den Graaf. Vervolgens blijft één partij vrijwillig aan den Graaf en de andere partij wordt gedwongen te antwoorden. Tenslotte treedt de Graaf op ingevolge een eisch van ééne partij, zonder dat er voor den vorm aan hem gebleven wordt. Daarmee is een eigen competentie van den Graaf ontstaan, in die zaken, waarin men vanouds gewoon was aan hem te blijven". Als handhaver van de landvrede kon de Hollandse graaf klachten wegens ernstige bezitsstoornis (geweldklachten, klachten wegens "craft") zelf behandelen of door zijn baljuw laten berechten (Ver Loren, alsv. blz. 609). Zie voorts Dr.P.W.A. Immink, De Zoenprocedure, opgenomen in P.W.A. Immink en A.J. Maris, Registrum Guidonis. Het zogenaamde register van Guy van Avesnes Vorst-Bisschop van Utrecht (1301-1317), Oud-Vaderl.Recht Werken 3e Reeks, Nr. 23, 1969, blz. 22.
(167) Dr. A.Johanna Maris, Bezigde Graaf Reinald 1 in 1299 den Fransen Hofstijl of Paasstijl? in Bijdr. en Meded. "Gelre", LXIII, 1968/69, blz. 31.
(168) Th.H.F. van Riemsdijk, alsv., blz. 55-59, 87, 90. Mr. W. de Vries, Het Ambt van (tussen) Maas en Waal en de daarin gelegen Heerlijkheden, in Bijdr. en Meded. "Gelre", LII,1952, blz. 37, vooral blz. 56-61, herdrukt in Mr.W. de Vries, Bijdragen tot de Geschiedenis van het Rechterlijk Bestel in Gelderland, I, Rechtsgebieden in het Kwartier van Nijmegen, uitgave Ver. "Gelre" 1965, blz. 60. Dez., De uitoefening van de "Criminele Justitie" in het Kwartier van Zutphen buiten de daarin gelegen Hoge Heerlijkheden, in Bijdr. en Meded. "Gelre", LXII, 1965/67, blz. 61. Graaf Otto II van Gelre verplichtte zich bij overeenkomst in 1253, 1261 juli 25 en 1265 juli 27 jegens de Utrechtse bisschop Hendrik van Vianden tot uitlevering van "malefactores" (bedrijvers van delicten, waardoor de landvrede gebroken was), in 1253 omschreven als "latro, fur aut aliquis malefactor" en in 1265 als "fures vel latrones aut pupplici (=openbare of notoire) malefactores", Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, III (dr.F.Ketner), nrs. 1318, 1550 en 1674, L.A.J.W. baron Sloet, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen, Il. nrs. 745, 844 en 882. Uit Sloet nr. 745 blijkt, dat de graaf "malefactores" liet aanhouden en vervolgen "coram nostro judicio", in tegenwoordigheid van hemzelf of zijn rechters, en blijkens Sloet nr. 844 zouden bisschop en graaf elkander wederzijds "malefactores" uitleveren ("Item episcopus et comes nullum malefactorem in terra sua serva bunt”), vergel. A.J. Maris, Van Voogdij tot Maarschalkambt, 1954, blz. 54. "fur" = dief, "latro" = rover.
(169) Vergel. voor de ontwikkeling van de landsheerlijke "moderne" rechtspraak J.Ph. de Monte ver Loren, alsv., blz. 14, hoofdstuk III. Het oud rechterschap van den Graaf (van Holland) als grondslag, waarop zijn modern rechterschap zich ontwikkeld heeft.
(169a) Mr.S.J.Fockema Andreae, Bijdragen tot de Nederlandsche Rechtsgeschiedenis, IV, 1900, Hoofdstuk Vl, Rechters en rechtsvorming in Gelderland, blz. 348 e.v.
(170) P.J. Meij, Gelderland van 1492-1543, in: Geschiedenis van Gelderland 1492-1795, Zutphen 1975, blz. 26, vlg.
(171) Th.H.F. van Riemsdijk, alsv., blz. 29. Mr.I.A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden, Vl,2, nr. 1401. Ik moge hierbij aantekenen, dat het rechtsgeleerden-recht door middel van compendia in de tweede helft van de 15de eeuw ook in Gelderland bekendheid genoot. Het door de Doesburgse schepen, raad en stadsschrijver Johan Veer (hij komt in deze ambten voor van 1460 tot 1483) afgeschreven tractaat van Gelders leenrecht bevat verwijzingen naar het compendium "Regula juris", waarschijnlijk overeenkomende met het werk "Regulae juris tam civilis quam pontificii a nonnullis D.D. conscriptae et in unum opus congestae") vermeld in de twee catalogi van de bibliotheek van het Hof van Gelre en Zutphen onder nr. 165, inv.nrs. 1418 en 6951), A.J. Maris, "Een Gelders Leenrecht", in Verslagen en Meded. Oud-Vaderl. Recht, deel XII, 1965, blz. 579, 586.
(172) Inv.nr. 1543, "Tractaten voor Venloe gemaect...", de huldigingsoorkonden op de aangeh. data. Voor Arnhem, vergel. oud-archief Gem.Arnhem, inv.nrs. 1050, 1098 en 4683, fol. 336 en 337, reg.nrs. 1423 t/m 1426. Zie voor Hugues de Maubus of Hugo Maubusius W.F. Leemans en Elizabeth C.M. Leemans née Prins, Guillaume de Nassau et la Principauté d'Orange, 1544-1559, Rechtshist.Inst. Leiden, serie Il, 15, 1969, blz. 23 vlg., 107 bijl. X b. Volgens J. Scheltema, Staatkundig Nederland, II, 1806, blz. 96, zou Willem van der Meer gezegd van Alkmaar de eerste kanselier vanwege Karel V in Gelderland zijn geweest; hierin nagevolgd door (Prof.mr.dr.J.H.W.) Verzijl in Nieuw Biografisch Woordenboek, VIII, kol. 1134. Door zijn dood op 23 september 1543 zou hij verhinderd zijn geweest het ambt te aanvaarden. Zie over mr. Willem Willemsz. van der Meer of van Alcmaer de lijsten van dra E.H. Korvezee in: Memorialen van het Hof (den Raad) van Holland, Zeeland en Westfriesland, van den secretaris Jan Rosa, uitg. De Blécourt en Meyers, 1929, blz. XLVII, LV en LVII, hij was raad van 1536-'43, en procureur generaal van 1536 tot zijn dood op 23 sept. 1543 en tegelijk advocaat fiscaal; van een benoeming in Gelderland wordt hier niet gerept. De mogelijkheid is aanwezig, dat, indien Van der Meer inderdaad voor de post van kanselier bestemd zou zijn geweest, Maubus hem (wegens zijn ziekte?) heeft vervangen tot zijn overlijden. Men vindt echter in de rekeningen van de Gelderse landrentmeester generaal géén betalingen vermeld voor Van der Meer, noch voor Maubus. In elk geval heeft Van der Meer nimmer de eed als kanselier afgelegd, terwijl Sasbout kanselierssalaris van de Gelderse landrentmeester generaal ontving van 16 september 1543 af (0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 1702, 1ste rek. van Gerard Renoy over l2 sept. 1543-31 dec. 1545, fol. XXXII).
(173) Eg.I. Strubbe, Een "Tsamensprekinge" over Hollands Leenrecht van omstreeks 1566, Verslagen en Mededelingen Oud- Vad.Recht, XIII, blz. 35, noot 42.
(174) J.S. Theissen, Centraal Gezag en Friesche Vrijheid, proefschr. Groningen 1907, blz. 148, noot 1, blz. 149, noot 2. Over mr.J.Sasbout zie Nieuw Biografisch Woordenboek, II, kol. 1265-1266, en over zijn zoon mr. Arnoult Sasbout, later eveneens kanselier van Gelre en Zutphen (van 26 juli 1569 tot aan zijn benoeming tot hoofdpresident van de Secrete Raad des Konings te Brussel), ald. kol. 1264-1265, artt. van J. van Kuyk. Mr. Arnoult Sasbout kreeg ook zitting in de Raad van State. Volgens J.C. Kort, Nogmaals Utrechtse Oorkonden in Holland, Nederl. Archievenblad, 79ste jrg., 1975, blz. 173, stelde Joos Sasbout in 1517 samen met Vincent Dammasz., klerk van de Rekenkamer in Den Haag, een inventaris op van de Hollandse grafelijke charters. Van de van mr. Arnoult Sasbout afkomstige archivalia in 0525 Huis Rosendael zijn nog van belang: voorl. nr. 116 rood, ordonnantie van het Hof tot "vorderinge der Justitie" van 1572, met emolumenten voor de deurwaarders, en nr. 1516 rood, door Sasbout als leenstadhouder afgehoorde rek. van de leengriffier Pieter van St. Pieters, 1576 januari 2. Zie ook noot 22a.
(175) G. van Hasselt, Oorsprong van het Hof van Gelderland, 1793, blz. 115; 0001 Graven en hertogen van Gelre, Graven van Zutphen, brieven hertog Karel nr. 77.
(176) Mr.J J.S. baron Sloet, Regeling van eenige punten betreffende den werkkring en de bevoegdheid van het Hof 11 Maart en 4 juli 1544, Bijdr. en Meded. Ver. "Gelre", XII, 1909, blz. 289; inv.nr. 1544, fol. 1-6. Dr. A. Zijp, De Strijd tusschen de Staten van Gelderland en het Hof 1543-1566, "Gelre", werken nr. 10, 1913, blz. 16-18.
(177) Van Loon, Groot Gelders Placaet Boeck, I, prael., blz. 3; origineel ex. met bijbehorende acten in Regionaal Archief Nijmegen, 1 Bestuurlijk Archief der Stad Nijmegen, inv.nrs. 3687-3692; vergel. inv.nr. 1562.
(178) W. de Vries, Het Karakter van de Rechtspraak van de Hertog van Gelre en zijn Raden, Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis XXIX, 1961, blz. 80, A.J. Maris, Het Karakter van de Rechtspraak.... Een aanvulling, Tijdschrift alsv., XXX, 1962. blz. 257. Vergel. P.J. Meij, Gelderland van 1492-1543, in: Geschiedenis van Gelderland 1492-1795, 1975, blz. 74.
(179) Van Loon, Groot Gelders Placaet-Boeck, I, kol. 31; 0243 Charterverzameling, inv.nr. 2872).
(180) Vergel.Bijdragen en Meded.Ver. "Gelre", LIX, 1960, blz. 168 vlg.
(181) Uit de "declaraties" van geestelijke beneficiën enz., opgesteld in de onderscheiden Nederlandse provinciën werd een algemene lijst samengesteld. In een der tot het archief van het Hof behorende banden "Missellanea" (inv.nr. 6952) vindt men onder fol. 141-151 vso hiervan een exemplaar "Sensuit la declaracion des dignitez, chanonies, prebendes, cures, cousteries, escolastries, hospitaulx et aultres benefices du patronaige du Roy des Espaignes etc. ... , estans a son collacion et disposicion en ses Pays Dembas et de Bourgoigne, ausquelles par ordonnance de Sa Majesté (Philips II) sont inscripts et denommez les personnes, quelles veult et entend estre pourveues desdits benefices etc., ascun a son tour selon lordre et par la maniere cy apres declairee " (1563). Vergel. voor Gelre en Zutphen: inv.nr. 2445 en 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 102, "Eerste register, gehouden in de Camer van den Rekeninge tot Arnhem, beg. prima Julii anno XVc LX", fol. LXXXVI vso e.v , voorts Jac. Vrancken, Jus Patronatus, Limburgs's Jaarboek, XII, blz. 13, 131 (lijst van 1561) en G. van Hasselt, Kronijk van Arnhem, blz. 114 (de redactie wijkt in vorm af van die in 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 102). Zie J.J. Dodt van Flensburg, Archief voor Kerkelijke en Wereldsche Geschiedenissen, inzonderheid van Utrecht, II, 1839, blz. 373, Le Rolle de l'Année XVCLXIII. Vergel.dr.R.R.Post, Kerkelijke Verhoudingen in Nederland vóór de Reformatie van ± 1500 tot ± 1580, 1954, blz. 87.
(182) Inv.nr. 1, gedrukt: Mr. Johan Schrassert, Stucken en Documenten behoorende tot den Codex Gelro Zutphanicus, 1740, blz. 75 8b, en P. Nijhoff, Registers op het Archief afk.v.h. voormalig Hof des Vorstendoms Gelre en Graafschaps Zutphen, 1856, blz.lV, naar het oorspr. in archief Hof. Vergel. Dr. A. Zijp, a.a.b., de bijlage blz. 205-227,linkerkolom.
(183) Men verwarre de St. Anna- of Raadskapel in de Grote of St. Eusebiuskerk te Arnhem niet met de kapel op het hertogelijke, later stadhouderlijke Hof (of Prinsenhof) aan de Grote Markt. De priester heer Johan van Houthem, "die maelre" (schilder), was van 1547 - 1556 kapelaan van de Raad Provinciaal; daarna werd het dagelijks bedienen van de mis voor de heren kanselier en raden verricht door minderbroeders uit het Observanten- of Broerenklooster bij de Kleine Oord te Arnhem. Zie Bijdr. en Meded. Ver. "Gelre", LXI, 1962/4, blz. 168, 169.
(184) Zie Th.H.F. van Riemsdijk, De Hooge Bank van het Veluwsche Landgericht te Engelanderholt, proefschr. Utrecht, 1874, blz. 157 e.v. en Mr. W. de Vries, Claring opghen Praest, Bijdr. en Meded. Ver. "Gelre", XLVII, 1944, blz. 1, over voorgeschiedenis en verdere ontwikkeling.
(185) Vergel. Van Riemsdijk alsv., blz. 87-90. De Gelderse Rekenkamer (opgericht 1559) gaf naderhand de acten van compositie uit op grond van de door het Hof verleende acten van remissie (zie de noot bij inv. nrs. 4819-4821).Voor de geschiedenis van het strafrecht zij verwezen naar: Dr. J.Ph. de Monté verLoren, Geschiedenis van de Wetenschap van het Strafrecht en het Strafprocesrecht in de Noordelijke Nederlanden vóór de codificatie, Amsterdam 1942.
(186) Dr. A. Zijp, passim. Zie ook noot 184.
(187) Zie voor de politieke toestand: dr.A.Zijp, De Strijd tusschen de Staten van Gelderland en het Hof. 1543-1566, werken Ver. "Gelre", nr. 10, 1913, boek II, hoofdst.II.
(188) Tijdens de bijeenkomst op het Arnhemse raadhuis 16 juni 1556 trad zekere dr Van Reide als woordvoerder van de Landschapsgedeputeerden op; bij andere gelegenheden de jurist Joris Werninckhof, die vertegenwoordiger op de landdag van de bannerheren was.
(189) J.Ph.de Monté ver Loren, De historische Ontwikkeling van de begrippen Bezit en Eigendom in de Landsheerlijke Rechtspraak over onroerend goed in Holland, proefschr. Utrecht 1929, blz. 731-733.
(190) Inv.nr. 1554, tafels op "A. Eerste Boeck, in holdende enige verbalen der Landtschap en andere handelonge sampt de huldinge des Konincks van Spagniën", 1555, 1556 (= inv.nr. 1553), en op de niet meer aanwezige 2de en 3de boeken over 1555-1560, opgemaakt c. 1580, in het bijzonder de tafel op het 2de boek. Voorts aanvulling, inv.nr. 6982, "Extracten uyt de Boeken der Landtsaecken, missive", 1545-1565 (overgebracht uit de hs. verz. van het rijksarchief in Gelderland, nr. 53), fol. 4 en vervolgens; aanvulling, inv.nr. 6983, het eerste deel van "Lands zaaken", 1555-1566 (het 2de deel loopt over 1567-1577 overgebracht uit 0508 Handschriften Rijksarchief in Gelderland, inv.nr. 52), fol. 4 en vervolgens. Archief Hof inv.nrs. 6982 en 6983 bevatten in het midden van de 18de eeuw gemaakte afschriften, o.a. naar stukken, welke voorkwamen in de niet meer aanwezige 2de en 3de boeken, welke volgden op "A. Eerste Boeck" (zie hierboven).
(191) Vergel. J.L.Berns, Het Landrecht van Veluwe en Veluwezoom van 1593, proefschr. Leiden 1884, blz. 11 en 12. Volgens de Veluwse landbrief van 1532 stonden misdaden als moord enz. "tot Onss straeffinge ind will, bij also dattet sich bij onsen gericht (=d.w.z: het ordinaris gerecht onder voorzitterschap van de richter of drost vanwege de vorst) ervynden kan dat sij der daet plichtich und schuldich zijn". In het ontwerp landrecht van ridderschap en steden van het Veluwse Kwartier van 1565 werd voorgesteld: (art. 18) "item daer geweldige saecken geschieden apenbaer, die mach die amptman offte officier van der plaetsen, sonder vervolch des rechten (=zonder voorafgaande rechterlijke beslissing), anfangen, doen richten und straffen ter bancken, daer sich dat geboert, inhalt des landtbrieffs" ; een bestraffing van de dader bij vonnis van een ordinaris gericht, en niet, zoals in 1532, strafoplegging door de vorst na schuldig bevinden van de dader door het ordinaris gerecht. Kanselier en Raden verklaarden zich in 1565 tegen het voorgestelde art. 18, omdat volgens verklaringen van de drost, richter en landschrijver van Veluwe en Veluwezoom de toen sinds lange tijd gevolgde practijk deze was, "dat sij (drost of richter) altijt alle sullicke openbaer misdadigers aengefanghen ende hier (=in Arnhem) op St. Johans poorte gebracht ende voort bij twee schepenen deser stadt Arnhem doen examineren hebben, ende daernae oere bekentenissen aen den stadtholder, cantzler ende raeden gebracht, die dan daerop die sententie geschept ende voorts bij hunluyden als officiers (= de drost of de richter) den (=doen?) executeren hebben".
Volgens het landrecht van 1593 (art. 20) "sal d'officier van der plaetsen, sulcken apenbaren misdediger, zonder vervolch van recht, aenfangen, und tho hove brengen, umb bij den Heer (=door Stadhouder, Kanselier en Raden vanwege de hoge overheid) gestrafft tho warden". N.B. De examinatie door schepenen van Arnhem op St.Johanspoort bleef in zwang; maar daar waren voortaan steeds enige raden uit het Hof bij.
De aangehaalde bepaling uit de Veluwse landbrief van 1532 vindt men nagenoeg gelijkluidend eveneens in de landbrief van 1534 voor Maas en Waal en in het ontwerp landrecht van 1532 voor het Overkwartier (zie Van Loon, Groot Gelders Placaet Boek, II, appendix kol. 23, kol. 146, Mr.K.J.Th. Janssen de Limpens, Rechtsbronnen van het Gelders Overkwartier van Roermond, O.V.R.bronnen, 3de reeks, XXI, 1965, blz. 433, L. 5, art. 6).
In l.A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden, III, 13, nr. 114, 1386 juni 25 treft men een fraai voorbeeld aan van de wijze van berechting van misdrijven als aantasting van "mijns Heren heerlicheit van Gelre" en beroving met vrijheidsbeneming "op ons Heren stroem" bij Loevestein door richter en schepenen van Zaltbommel. De dader was heer Brusten van Herwinen. De richter trad op als openbare aanklager. Op maning door de richter wezen schepenen na aanspraak (aanklacht), antwoord (repliek van gedaagde), verklaringen van getuigen enz. de beklaagde "tot Ons Heren gnaden van Gelre".
(192) Vergelijk hoofdstuk II hiervoor, in het begin.
(193) Tweede "geschrifft" van Kanselier en Raden, nr. 21 (1556 juni 15). Men vergelijke nr. 22 van 's Hofs eerste geschrift van 12 juni.
(194) Alsvoren, nr. 2. De landrentmrs. genl. van Karel V waren "raad".
(195) Inv.nr. 6977, fol. 1 e.v. Nagenoeg gelijktijdige afschriften, bestemd voor Kanselier en Raden van de koninklijk missive aan de Gelderse stadhouder Philips de Montmorency, graaf van Horn (Hoorne), d.d. 1556 (1557) januari 28 uit Brussel en de met deze missive medegezonden "Erkleronge des Conincx, unsers allergnedigsten Hernn, op de puncten, besweringen, gebreken und klagharticulen durch den gedeputeerden der Landtschafft Geldre unnd Zutphen vorgenomen unnd den Graven van Horne unnd Laleing un die letste biekumpst unnd versamblung binnen Arnhem gehalden vorgedragen" d.d. 1556 (1557) januari 26, Brussel, treft men aan: inv.nr. 643, brieven van en aan de Stadhouder, nrs. 292 b en 292 c. Vergel. Bijdr. en Med. van "Gelre", LIII, 1953, blz. 249, nr. XI, 1556/57. Vergel. de samenvatting van de "Erclaronge des Coninx op die be(s)waernisse ende gebrecken der Landtschap" in inv.nr. 1554, tafel op het niet aanwezige tweede boek. (inv.nr. 1554, tafels op "A.Eerste Boeck, in holdende enige verbalen der Landtschap en andere handelonge sampt de huldinge des Konincks van Spagniën", 1555, 1556 (= inv.nr. 1553), en op de niet meer aanwezige 2de en 3de boeken over 1555-1560, opgemaakt c. 1580, in het bijzonder de tafel op het 2de boek. Voorts aanvulling, inv.nr. 6982, "Extracten uyt de Boeken der Landtsaecken, missive", 1545 1565 (overgebracht uit 0508 Handschriften Rijksarchief in Gelderland, inv.nr. 53), fol. 4 en vervolgens; aanvulling, inv.nr. 6983, het eerste deel van "Lands zaaken", 1555-1566 (het 2de deel loopt over 1567-1577 overgebracht uit 0508 Handschriften Rijksarchief in Gelderland, inv.nr. 52), fol. 4 en vervolgens. Inv.nrs. 6982 en 6983 bevatten in het midden van de 18de eeuw gemaakte afschriften, o.a. naar stukken, welke voorkwamen in de niet meer aanwezige 2de en 3de boeken, welke volgden op "A.Eerste Boeck".
(195a) Karel van Tisnacq, lid van de Secrete Raad, deelde 1559 augustus 8 aan de Gelderse afgevaardigden te Gent mede, dat de stadhouder op de komende landdag 's konings resolutie op de doleanciën van de Staten bekend zou maken. De Staten moesten verdere klachten over inbreuken van Stadhouder, Kanselier en Raden op het tractaat van Venlo en de Gelderse privilegiën ter kennis van de koning of de gouvernante brengen om daarin te voorzien. Zij moesten intussen gehoorzaamheid aan Stadhouder, Kanselier en Raden betonen enz. Tisnacqs mededeling werd de volgende dag in geschrift gegeven (Mr. G. van Hasselt, Stukken voor de Vaderlandsche Historie, I, 1792, blz. 18 nr. 11; vergel. R.A. Gelderland, verz. Van Rhemen, hs. nr. 35, "Acta Gelrensia", afkomstig van dr. Gerhard Voeth, raad, later kanselier van het Hof van Gelre en Zutphen 1578-1607, fol. 209 vso). De koning beschikte 9 augustus tevens op een memorie, ingediend door de Gelderse kanselier Nicolaï en de raad dr. Pannekoeck namens het Hof volgens hun instructie van 1559 april 22 (zie hs. van dr. G. Voeth, alsv., fol. 210-212 vso).
(196) Eerste “geschrifft" van Kanselier en Raden, nr. 22; ald.nr. 5. Tweede geschrift (of deductie van grieven) van gedeputeerden van de Landschap, nrs. 13 en 14, Vergel. J.C. Copes van Hasselt, Dissertatio de Jurisdictione Criminali in Gelria, summo imperanti unice propria, Arnhem,1763, blz. 132 142, bijl. C.
(197) Inv.nr. 1554, tafel op het niet aanwezige tweede boek (zie noot 190), alwaar:
(14 maart 1557) "Propositie aen die Lantschap gedaen....Antwoord der gedeputierden op die versochte bede, waerinne sij sich beclaegen aver die erclaronge Co: Mat. op die iirsten punct.... Voorslach der Landtschap op t reformieren van eenige puncten der Cantzelrie ordonna(ntie),
1. inholdende, dat alle saken, waervan die kennisse bij den landtrechten verbaeden waer, te Have solde kommen,
2. item twist tussen communiteyten op die limiten voorvallende,
3. item causa denegatae justitiae,
4. item die questiën op eene heerlickheyt, geen leengoet sijnde, item die clachte van aver leengoet ten landrechten erkent te sijn, item die clachte van tegen t' tractaet van Venlo beswaert te sijn,
5. dat die clachte aver t'exercieren van der amptluyden ampten ten landrecht komme,
6. hoe men sich in possessoor saken juris patronatus laïcalis vel ecclesiastici holden sol,
7. possessoor saken van werrltlicke leenen worden gelaten bij de verclaronge der gedeputierden hiervoor verhaelt,
8 dat 't punct van de betreckonge der suppoosten des Haves sij tegens lantrecht, begeert die Landtschap affstellongh desselven,
9. die Landtschap accordiert t' punct van de appellatie
10. die Landtschap versoeckt, dat die sententiën van de fursten bij die respective amptluyden sullen worden geëxecutiert,
11. die Landtschap beswaert sich op t punct van de interpretatie der privilegiën,
12. die Landtschap beswaert sich op t punt belangende die kennisse van ketteriën, avermitz alle saken na den Venloschen tractaet ten lant off statrecht behoren, so waell criminele als civiele,
13. die Landtschap versoeckt, dat die kunfftige gebreken voor den stadtholder ende gedeputierde der Landtschap mocht beslicht werden. Van welcken beswaernissen die Landtschap affstellonge versoeckt;
(18 maart 1557) Naerder declaratie der Landtschap op voorgaende gebreken, waerbij sij persistieren bij t' voorgaende; Die Landtschap betuycht sich niet anders te soecken dan hanthavongh des tractaets ende profijt der onderdanen;
(19 maart 1557) Die Landtschap versoeckt die handlonge op die particuliere gebrecken".
J.C. Copes van Hasselt, alsv., blz. 140 (bijl.C). Dr. A. Zijp, a.a.b., blz. 116 vlg.
(198) J.C. Copes van Hasselt, blz. 141 (bijl.C). Dr. A. Zijp, blz. 129.
(199) J.C. Copes van Hasselt, alsv., blz. 143, bijlage D, "wervong...", 1560 maart 16. Inv.nr. 1545, "Diverse Landzaken", nr. 2, fol. 155, en inv.nr. 2 . Dr. A. Zijp, blz. 139 en noot 4 ald. 1560 april 4 en voorts in het algemeen boek II, hoofdst. III.
(200) Inv.nr. 4381. Regionaal Archief Nijmegen, 1 Bestuurlijk Archief der Stad Nijmegen, inv.nrs. 3258, 3259. (J. in de Betouw), Handvesten en onuitgegeevene charters, behoorende tot de beschrijving en chronijk van Nijmegen ... , blz. 279. Voor de toestand in 1561-1566, zie dr.A.Zijp, hoofdst. IV. Zie inv.nr. 1551, Boek van Landzaeken, ordonnantiën en placaten, E., fol. 24 vso. e.v., 16de eeuwse afschriften van de vijf verzoekschriften van de Staten van Gelre en Zutphen en van de daarop gegeven beschikkingen van de landvoogdes d.d. 1564 april 25 daarachter fol. 41 e.v. Ook werd te Brussel een verzoekschrift van de steden in het Zutphense Kwartier overgegeven inzake het privilege van het bierbrouwen.
(201) Th.H.F. van Riemsdijk, De Hooge Bank van het Veluwsche Landgericht te Engelanderholt, blz. 167-176. Er was ook een ontwerp van de Staten van het Kwartier van Veluwe in de maak ter vervanging van het landrecht van Veluwe en Veluwezoom van 1532. Het Kwartier maakte hierbij gebruik van adviezen van dr. E. Leoninus. Zie J.L. Berns, a.a.b., blz. IX vlg. Zo konden er bepalingen ontworpen worden, welke door de "beschreven rechten" (vooral Romeins recht) beïnvloed waren.
(202) Mr.K.J.Th. Janssen de Limpens, alsv., blz. LXXX, paragraaf III, ontwerp landrecht van het Over kwartier van 1564. Over de wijze, waarop in het Overkwartier het hoger beroep van de ordinaris gerechten geregeld moest worden, heerste grote onenigheid tussen de ridderschap en de steden binnen de boezem der Kwartiers-Staten, waardoor het Overkwartier geremd werd om gezamenlijk op te treden in 1564 en 1565 met de overige Kwartieren bij de opstelling en aanvaarding van de artikelen voor een nieuw ontwerp kanselarij-ordonnantie, vergel. Janssen de Limpens, blz. LXXXVI.
(203) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4684, landdagrecessen nr. 3, 1551-1564, fol. 480 e.v.,"Elff resolutiën...". J.C. Copes van Hasselt, blz. 102 vlg., blz. 146 bijlage E, vermeldt een resolutie van de drie koninklijke commissarissen, de stadhouder en gedeputeerden uit de Kwartieren van Nijmegen, Roermond en Zutphen inzake een klacht van Jan van Wijnbergen, schepen van Elburg, tegen het rechterlijk optreden van het Hof inzake Nelle van Aaken, waarbij Kanselier en Raden in het gelijk gesteld werden, 1564 october 23. Dit wijst erop, dat de koninklijke commissarissen en de overigen naar onpartijdigheid streefden bij het beoordelen van de klachten tegen het Hof, welke bij de hoofdsteden der vier kwartieren waren aangebracht. Vergel.Dr.A.Zijp, blz. 174. Zie inv.nr. 656, brieven "uit en aan het Hof" ("met de Hoge Overheden") 1564, nr. 1665, de commissiën van de koning voor de 3 commissarissen van 1564 september 9.
Uitspraken van de Koninklijke Commissarissen, Gedeputeerden uit de Landschap Gelre en Zutphen en de Stadhouder, 1564 sept., oct.

In het "Boek van Landzaeken, ordonnantiën en placaten, E", inv.nr. 1551, fol. 7-24, vindt men uitspraken van de koninklijke commissarissen Cobel(ius), Everaert en Sasbout, die 9 sept. 1564 instructie ontvingen, gedeputeerden vanwege de Landschap en de Gelderse stadhouder, gegeven op supplicatiën, welke waren aangebracht in de vier hoofdsteden. Er kwamen 12 supplicatiën uit het Veluwse of Arnhemse Kwartier, 10 uit het Roermondse Kwartier, één uit het Zutphense Kwartier en eveneens één uit het Nijmeegse Kwartier. Bovendien werd 30 sept. 1564 volgens besluit van de landvoogdes uitspraak gedaan inzake de questie van de mogelijkheid van beroep van de bank van Herwen en Aerdt (gedrukt: J. in de Betouw Handvesten en onuitgegeevene charters behoorende tot de Beschrijving en Chronijk van Nijmegen, z.j. blz. 279, zie inv.nr. 4381). Bij het behandelen van de supplicatiën waren slechts drie gedeputeerden van de Landschap tegenwoordig.
De gedeputeerde uit het Kwartier bij welks hoofdstad de supplicatie aangebracht was, kon namelijk niet aan de behandeling deelnemen om de schijn van partijdigheid te vermijden. Er werder dan ook zes opiniën of stemmen uitgebracht, te weten drie door de kon. commissarissen, drie door gedeputeerden uit drie der vier Gelderse Kwartieren, terwijl de stadhouder bij het staken van de stemmen het recht van "toeval", d.i. de beslissende stem, had. De stadhouder zat voor, maande recht te doen en deed de omvraag. De vier Landschapsgedeputeerden waren: Gerard ingen Nulandt uit het Kwartier van Nijmegen, Diderich Hoen (= van der Lippe gen. Hoen heer van Afferden en Grubbenvorst) uit het Kwartier van Roermond, Seyne van Dorth uit het Kwartier van Zutphen en Joseph van Arnhem uit het Kwartier van Veluwe.
A. Kwartier van Arnhem of Veluwe.

1. Supplicatie van Daniel van Renssen, gemachtigde van Arndt graaf van Bentheim en Steinfurt, met (de weduwe en kinderen van) Jan Schrassert en Evert van der Schuyr ca. de vrouwe van Batenburg (Petronella van Praeth douairière Herman van Bronckhorst, heer van Batenburg en Steyn) en de heer van Anholt (Dirk IV van Bronckhorst Batenburg, heer van Anholt en sinds 1562 bannerheer van Baer en Lathum en pandheer van Bredevoort). Supplianten wensen opheffing van het door Kanselier en Raden gelegde beslag op Jolien Broicksche tienden op de Veluwe. Beslist wordt om de stukken door te zenden naar de landvoogdes ter afdoening; de stemmen van de kon.commissarissen en de drie gedeputeerden uit de Kwartieren van Nijmegen, Roermond en Zutphen hebben gestaakt, terwijl de Stadhouder van zijn recht van "toeval' geen gebruik heeft kunnen maken, omdat hij q.q. aan het bevel tot sequestratie medegewerkt had, 1564 october 17. Vergel. inv.nr. 4949, civiele procesdossiers 1563/26 , voorts inv.nrs. 2252, 2253.
2. Supplicatie van de erfgenamen van Henryck Bentinck ca. de Rekenmeesters van Gelre en Zutphen over royering van "seeckere parthiën van renten". Kanselier en Raden hadden het royement als rechtmatig erkend, maar ook aan de Bentincks hun actie in possessorio en petitorio tegen de momber van Z.Maj. voorbehouden. De drie kon. commissarissen, drie gedeputeerden en de stadhouder sluiten zich in hun beslissing hierbij aan; de Bentincks kunnen hun recht zoeken ter plaatse, waar het hun goed dunkt, 1564 oct. 27.
3. Supplicatie van joffr. Margriete van Visbeeck wed. Henrick van Middachten in proces ca. de momber van Z. Maj. Suppliante had door haar "bevaren" zanden in de IJssel bepoot; de bepoting was op last van de Rekenkamer uitgetrokken, waarop zij bij het Hof een eis had ingediend om in de bepoting gereïntegreerd (in het bezit hersteld) te worden; Kanselier en Raden zouden uitspraak gedaan hebben ten petitoire "buyten haer conclusie". Kanselier en Raden, de momber en de Rekenkamer beweerden echter, dat de sententie van het Hof niet verder strekte dan in possessorio. De drie kon. commissarissen, de drie gedeputeerden en de stadhouder kunnen niet tot een eindbesluit komen; zij stellen voor het ervoor te houden, dat de sententie van het Hof niet verder strekte dan in possessorio, en willen aan de landvoogdes verzoeken de zaak aan onpartijdige commissarissen ter beslissing voor te leggen, 1564 oct. 27. Vergel. inv.nr. 4949, civ. procesdossiers 1563 nr. 15.
4. Supplicatie van joffr. Otte van Hoevelinge ca. Thomas Gramaye, eertijds landrentmeester generaal. Suppliante beweert door het Hof bij sententie uit het gebruik van zekere tienden op de Veluwe gedrongen te zijn tegen landrecht. Haar was medegedeeld, dat de aflossing te voren aan haar man en broeder rechtelijk was gedaan. Zij had verzet aangetekend en sententie hierover verwacht. De drie kon.commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder beslissen, dat gebleken is, dat het Hof de questie ten principale onderzocht had, en willen aan de landvoogdes verzoeken de zaak door de Secrete Raad in revisie te laten behandelen ex iisdem actis, de stadhouder verklaart zich bereid dit verzoek voor Joffr.Otte van Hoevellnge aan de landvoogdes over te brengen, 1564 oct. 20. Zie boven in de text van hoofdst. VIII.
5. Supplicatie van Augustijn Mariss. Pannekoeck in proces ca. deken en kapittel van Xanten over de helft van een goederencomplex in de buurschap Huinen onder Putten. Suppliant bezwaart zich erover, dat het Hof eerst de door hem opgeworpen exceptie declinatoir heeft afgewezen en ten possessoire heeft beslist en vervolgens ten petitoire, ofschoon suppliant verzocht had ten landrechte verder te mogen procederen. De drie kon.commissarlssen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder beslissen, dat het Hof niet bevoegd was kennis te nemen t.a.v. het declinatoir en van het possessoir, maar wel bevoegd was t.a.v. de materie ten petitoire; de petitoire sententie van het Hof blijft dus van kracht, 1564 oct. 20. Vergel. inv.nr. 4932, civ. procesdossiers 1554/37.
6. Supplicatie van Garman ten Hoeff c.s. in proces ca. deken en kapittel van Xanten over de wederhelft van sub 5) genoemd goed. Het Hof had hierin nog geen uitspraak ten petitoire gedaan. Suppliant bezwaart zich over de afwijzing door het Hof van de exceptie declinatoir en de daarop gevolgde uitspraak ten possessoire. De drie kon. commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder beslissen, dat het Hof hierin niet bevoegd is, 1564 oct. 21. Vergel. inv.nr. 4947, civ.procesdoss. 1562/29.
7. Supplicatie van Diederick Arentsz. ca. de raadsheer mr. Johan Wrd, die in de zaak van suppliant als raadsheer-commissaris opgetreden was. Ofschoon de zaak, waarin Diederick Arentsz. een sententie te zijnen nadele van het Hof verkregen heeft, nog niet is afgewikkeld, wordt teruggave verzocht van zegel en brief en verdere stukken, welke mr. Johan Wrd q.q. onder zich heeft. De drie Kon. commissarissen, de drie gedeputeerden en de stadhouder beslissen, dat Wrd de stukken terug moet geven, hetgeen geschiedt op de dag van deze uitspraak, 1564 oct. 25.
8. Supplicatie van de "vrunden" (=nabestaanden) van Wychman van Wijnbergen ca. Kanselier en Raden. Supplianten klagen, dat het Hof remissie verleende aan Jan Roeloffs. toegenaamd Magerhein, zonderdat partijen vooraf waren verzoend; ook beweren zij, dat Wychman van Wijnbergen "moordadelick neergeslagen was (er was geen sprake van doodslag) en de remissie tegen het landrecht gegeven was. Het Hof stelt. dat de dader "over jaer ende dach" weggeweest was en dat hem remissie gegeven was 'in contumaciam" tegen de nabestaanden, die niet waren verschenen, noch iets hadden willen inbrengen tegen de zoen; Magerhein was en is bereid tot een zoen. De drie kon. commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder beslissen, dat de remissie van kracht blijft en Magerhein zich met de nabestaanden moet verenigen, 1564 oct. 23.
9. Supplicatie van Jan van Wijnbergen als schepen van Elburg ca. Nelle van Aicken en de momber van Z. Maj. procederende voor het Hof. Suppliant klaagt, dat het Hof hangende het proces aan Nelle een maandgeld heeft toegewezen, waarvan hij teruggave verzoekt; verder beweert suppliant, dat Nelle zich schuldig heeft gemaakt aan spolie ("injuriën, gewalt") jegens de stad Elburg. Aan de drie kon.commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder is gebleken, dat de stad Elburg zonder te excipiëren haar procedure in reconventie tegen Nelle begon, enz. Commissarissen, gedeputeerden en de stadhouder beslissen, dat de rechtsmacht van het Hof in deze zaak wél gegrond was, 1564 oct. 23. Vergel. inv.nr. 4929, civ. procesdoss. 1553/58.
10. Supplicatie van Aeltgen Pelgrums Verstege en Elbert Willemss. c.s. ca. broeder Andries van Lysborn, kellenaar vanwege de abdij Abdinghof te Paderborn in Putten. De supplianten zijn volgens beweren van de kellenaar keurmedige personen en altiid hiervoor gehouden. Supplianten hadden aan het Hof verzocht om ten landrechte te worden verwezen enz. De drie kon. commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder beslissen, dat de supplianten, de broeders en zusters van de genoemde Elbert Willemss. en allen, die van de linie van Lijsbeth van Middeldorp gekomen zijn of nog zullen komen, ontslagen zijn van alle keuren jegens de abt van Paderborn en de kellenaar, mits Elbert Willemss. de komende dag Petri ad Cathedram (22 februari) de som van 11 daalders ineens voldoet, waarvoor de kellenaar hem een betalingsbewijs zal geven met verklaring, dat deze overeenkomst zonder prejudicie zal zijn voor abt en kellenaar t.a.v. andere keurmedige personen, 1564 nov. 3.
11. Supplicatie van Casijn van Olde Barnevelt ca. de scholtis van Nijkerk, met hem gevoegd de momber van Zijne Maj. Suppliant bezwaart zich over een voorlopige uitspraak van het Hof te zijnen nadele inzake het vorderen van zekere garven. De kon.commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder beslissen, dat de Staten van Gelre en Zutphen een request tot de koning zullen richten "omme desse maniere van beden, bij den scholtissen ende officiers in t voorsz. Furstendomb gepleecht, affgedaen te werden, gelijck Sijne Mat hyer voormaels" (naar die van de Landschap beweren)" beloofft zoude hebben alsulcke beden aff te setten", terwijl "alle dinghen dies aengaende sulcs blijven als die nu sijn sonder prejudicie van yemant", 1564 october 26.
12. Supplicatie van heer Barent de Haze, eertijds pastoor te Hattem, ca. Kanselier en Raden. Suppliant heeft, nadat de raadsheer Joost Cranevelt hem voor onderzoek gehoord had, in Arnhem terecht moeten staan voor de inquisiteur Franciscus Sonnius en was bij sententie van Sonnius van zijn pastorie ontzet en "breder gestraft". Suppliant beweert, dat dit strijdt tegen het tractaat van Venlo en de privilegiën van de Landschap, weshalve hij restitutie verzoekt. De drie kon.commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder beslissen, dat het verzoekschrift afgewezen moet worden, maar, waar de suppliant klaagt "boven" de sententie bezwaard te zijn "mit ontholdinge van zijne goederen", mag hij hiervoor de gerechtelijke weg bewandelen ("mit geboirlick recht sal moegen vervolligen"), 1564 oct. 25.
B. Kwartier van Roermond.

1. Supplicatie van de abdis van Nieuwklooster (='s Gravendaal, Asperden bij Goch) over het patronaatsrecht van de kerk van Leuth (overgegeven onder het Kwartier van Roermond, omdat Afferden destijds tot het ambt Straelen behoorde). Suppliante klaagt, dat de koning de kerk de laatste keer begeven heeft, ofschoon aan haar van ouds het begevingsrecht van de pastorie van Leuth toekomt en suppliante dit recht ook uit kan oefenen in de z.g. pauselijke maanden. (N.B. De paus kon geestelijke beneficiën begeven, indien deze in een oneven maand open vielen, een bevoegdheid, welke in Gelderland aan de landsvorst over was gegaan). De drie kon.commissarissen, de gedeputeerden uit de Kwartieren van Nijmegen, Zutphen en Arnhem en de stadhouder achten zich niet bevoegd en stellen voor, dat de abdis ofwel de Landschap een nader bericht zal opstellen en een middel aan de hand doen om de pastoor, die vanwege de koning met de pastorie begiftigd is, aan iets anders te helpen. Vervolgens kan de landvoogdes hiervan op de hoogte gesteld worden "omme te besien oft daer inne enige veranderinge te doen stont", 1564 sept. 17.
2. Supplicatie van de abdis van O.L.Vrouwe Munster te Roermond over het patronaatsrecht van de kerk van Venray, waarbij zich hetzelfde voorgedaan heeft als in het geval hierboven. De beschikking is mutatis mutandis eensluidend, "ut supra proxime", (1564 sept. 17).
3. Supplicatie van mr.Anthonis van Ray ca. Herman Heuck. Suppliant klaagt, dat hij voor Kanselier en Raden moet procederen en verzoekt te procederen naar landrecht. Volgens beslissing van de drie kon. commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder schrijft de stadhouder aan de drost van Straelen, dat hij het hoofdoordeel van de schepenen van Roermond ter executie moet leggen, voorzover dit hoofdoordeel blijkt niet ten uitvoer gelegd te zijn, en Heuck in werkelijke possessie stellen tot erkentenis van de schepenen van Straelen, en dat hij een uitspraak van schepenen van Straelen ten uitvoer moet leggen ten gunste van mr. Anthonis van Ray en ten nadele van Pieter Coninck, 1564 oct. 18. Vergel. inv.nr. 4956, civ. proc.doss. 1566/13.
3. Supplicatie van mr.Anthonis van Ray ca. Herman Heuck. Suppliant klaagt, dat hij voor Kanselier en Raden moet procederen en verzoekt te procederen naar landrecht. Volgens beslissing van de drie kon. commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder schrijft de stadhouder aan de drost van Straelen, dat hij het hoofdoordeel van de schepenen van Roermond ter executie moet leggen, voorzover dit hoofdoordeel blijkt niet ten uitvoer gelegd te zijn, en Heuck in werkelijke possessie stellen tot erkentenis van de schepenen van Straelen, en dat hij een uitspraak van schepenen van Straelen ten uitvoer moet leggen ten gunste van mr. Anthonis van Ray en ten nadele van Pieter Coninck, 1564 oct. 18. Vergel. inv.nr. 4956, civ. proc.doss. 1566/13.
4. Supplicatie van Lenartge Snijders wed. Pieter van Aerssen ca. Aerndt van Eyl. Suppliante beweert niet tot het haar toekomende aandeel in het moederlijke versterf te kunnen geraken, omdat zij voor het Hof gedagvaard is, noch tot de tenuitvoerlegging van het hoofdoordeel van Roermond. Volgens beslissing van de drie commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder, aan wie gebleken is, dat Kanselier en Raden niet buiten hun boekje zijn gegaan bij het horen van partijen enz., wordt de drost van Straelen aangeschreven om het hoofdoordeel van Roermond te executeren en wel zodanig, dat geen der partijen in haar goed recht verkort wordt en het hoofdoordeel ook "niet wijder geëxecuteert en werdt dan tegens die partijen, die in rechte getoghen sijn, ende den andel goets, daer den kommer (=bezwaar, hypotheek) angelacht es geweest", 1564 oct. 18
5 en 6. Supplicatiën, ondersch. van Peter Decker van Velden en de schepenen van Velden, die klagen over de executie met de sterke arm ("gewaltelijcke executie"), gevolgd op zekere sententie van Kanselier en Raden. Aangezien de stemmen van de drie kon. commissarissen en de drie gedeputeerden uit de Kwartieren staken en de stadhouder zijn recht van "toeval" niet wil toepassen hij had zelf medegewerkt aan het bevel om bij de executie de sterke arm te gebruiken stelt de stadhouder voor de zaak over te zenden aan de landvoogdes ter afdoening, 1564 oct. 7.
7. Supplicatie van Sybert van Bernsouw ca. de scholaster van Vlatten over een personaatschap. Suppliant wil de zaak terugverwezen zien naar de bank van Sevenum, waar zij aanhangig gemaakt was, en vraagt, dat Kanselier en Raden zich er verder niet mede bemoeien, niettegenstaande dat de tegenpartij de instantie voor het gerecht van Sevenum gerenuncieerd had en de gerechtelijke kosten aangeboden had, terwijl de hoofdklacht over het bezit van een beneficie ging en door partijen ook spolie aangevoerd werd en het Hof in de declinatoire questie aan partijen slechts bevolen had bewijzen te produceren. De drie kon. commissarissen, de drie gedeputeerden en de stadhouder stellen na onderzoek vast, dat het Hof partijen nog niet "beswaert" had, en beslissen, dat de suppliant nog niet door Kanselier en Raden bezwaard was en de gerechts acten van Sevenum, welke waren overgebracht naar het Hof, "aldaer" (Sevenum) over mag laten leggen, partijen daarbij geroepen. De stadhouder zal erop toezien, dat dit gebeurt, 1564 oct. 23.
8. Supplicatie van Derrick van der Lippe gen. Hoen, heer tot Grubbenvorst (Gribbenforst), Afferden enz., ca. Thomas Gramaye, eertijds landrentmeester generaal, die gedreigd had met geweld bij het invorderen van nog verschuldigde beden en schattingen, t.a. waarvan de klager beweert, dat deze lasten voor een deel opgebracht moeten worden door de dorpen Baarlo en Brey. De drie kon. commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder, maken een schikking. Omdat het hier gaat om Zijner Majesteits penningen en schattingen zijn zij niet bevoegd een rechterlijke uitspraak te geven, 1564 oct. 11.
9. Supplicatie van Michiel Dans ca. de heer van Geysteren. Suppliant klaagt, dat Kanselier en Raden zich ingelaten hebben met een door hem verkregen verwin enz. te Venray. De drie kon. commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder beslissen de supplicatie te verwerpen, "alsoe die procedueren nyet rechtelijck gehouden waeren" en de principale zaak niet gesproten was uit een meer dan dertig jaar geleden voorgevallen beboeting van de vader van Michiel Dans' huisvrouw enz., 1564 oct. 13.
10. Supplicatie van gerecht en geërfden van de heerlijkheid Grubbenvorst ca. de gasthuismeesters van St.Jacobs gasthuis te Venlo en Wolter van Rostrum, burger van Venlo. De drie kon. commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren en de stadhouder beslissen, dat de gasthuismeesters en Wolter terzake van het heidemaaien op de Vorster heide in questie de "principaellheeren offe hoer naecomelinghen", die hun het voorrecht vergund hebben, mogen zoeken volgens het hoofdoordeel van Roermond of ten landrechte procederen; acties wegens schaden, kosten en interessen worden vernietigd, 1564 oct. 16.
N.B. Het Hof had zich bemoeid met de taxatie van kosten in de zaak van gasthuismeesters van St. Jacobsgasthuis te Venlo ca. die van Grubbenvorst, zie arch.Hof, inv.nr. 1406, Casboeck 1, blz. 198.
C. Kwartier van Zutphen

Supplicatie van Engelbert en Henryck van Heeckeren als erfgenamen van hun vader Hartwijck van Heeckeren (v.Heeckeren = to Heecker) ca. Johan van Dulman en Aerndt van Ghemen, over twee verwinnen, door supplianten verkregen voor het gericht van Lochem op 30 april en 11 juni 1556 wegens schuldvorderingen met veroordeling in de kosten. De drie kon. commissarissen, de drie gedeputeerden (uit de Kwartieren van Nijmegen, Roermond en Arnhem) van de Landschap en de stadhouder maken een schikking, onder voorbehoud voor de partijen van ieders recht van actie wegens kosten, schaden en interessen, 1564 oct. 21.
D. Kwartier van Nijmegen

Supplicatie van Gillis Pieck ca. Kanselier en Raden en de momber van Z.Maj. De drie kon.commissarissen, de drie gedeputeerden uit de Kwartieren van Arnhem, Roermond en Zutphen en de stadhouder beslissen, dat zij deze zaken bij de eerste gelegenheid voor zullen leggen aan de hoofden, tresorier generaal en gecommitteerden van de Raad van Finantie van Z.Kon.Maj., "teneynde dat sij (soe verre sij tselve sulcx bevonden) den momboir voorss. een ewich swijgen opleggen souden sonder den supplyant ofte d erffgenamen van Rutenberch deshalven vorder molestatie ofte moyenisse aen to doen", 1564 oct. 3.
(204) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4684, alsv., fol. 502 vso.
(205) Dr.A.Zijp, blz. 176 e.v. Zie 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4685, landdagsrecessen nr. 4, 1564 1567, fol. 5, "Articulen der (kanselarij ) ordinantie unnd die beraemde Union". Alle artikelen van de kanselarij-ordonnantie van 1547 worden hierbij nagegaan.
(206) Regionaal Archief Nijmegen, 1 Bestuurlijk Archief der Stad Nijmegen, inv.nr. 3319, bijlagen tot de Landdags en Kwartiersrecessen, 1564, waarin behalve missiven aan bannerheren, ridderschappen en steden en aan "amptluiden" over 1564 augustus tot 1565 augustus ook vele brieven in minuut aan, en brieven ontvangen van Elbertus Leoninus. Op fol. 828 Leoninus' brief van 1565 juli 22 uit Brussel aan de stad Nijmegen (brievenlijst nr. 828).
(207) Regionaal Archief Nijmegen, 1 Bestuurlijk Archief der Stad Nijmegen, inv.nr. 3319, fol. 64, "Pro memoria angetekent den VIIII junii anno 65" door de secretaris Johan van den Have betr. de missiven aan de hoofdsteden Arnhem, Zutphen en Roermond en het verzoek aan Leoninus om 19 juni in Nijmegen te komen. Zie verder: 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4685, landdagsrecessen nr. 4, fol. 278, "Aenteickeningh van goede middelen, die men totter instellong der Cancelryen ordnungh in den Furstendom Gelre beraempt in Martio anno XVcLXV. Warvan d.Coebell twe concepten ontfangen hefft, ein vur de Statholder unnd die ander vur Sijn W."; fol. 278 vso, "Navolgende articulen sijnt bij den verordenten der dry Quartyren Nijmegen, Ruremunde ende Arnhem verhoirt den VII, 8. ende IX. dach van die meymandt anno LXV bynnen Nijmegen ende dairbij in margine oder sunst angetekent der verordenten meynongh op vorder bedencken". Daarna volgen fol. 279 e.v. voorstel omtrent de samenstelling van het Hof en de voorgestelde veranderingen in de artikelen van de kanselarij-ordonnantie. Men zie ook 0908 Familie Van Rhemen; Handschriften, inv.nr. 35, "Acta Gelrensia", afkomstig van dr.Gerhard Voeth, en grotendeels door hem geschreven, fol. 11-19vso, kanselarijordonnantie van 1547 met voorgestelde verbeteringen en "Aenteykeningh van guede middelen ..." (als in 2000 Oud archief Arnhem, aangehaald hiervoor). Dr. A.Zijp, blz. 184 e.v.
(208) Dr.A.Zijp, blz. 188 e.v. Zie ook noot 202.
(209) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4738, bijlagen Landdags en Kwartiersrecessen, katern van 1578 september, landdag te Arnhem, vrijwel aan het eind: "Om die instruction van die Cantzelriën anno etc. 65 bij der Landtschap mytt raitt doctoris Elberti Leonini concipiert to visitieren umb volgents die selve bij die Hoege Oevericheit approbiert to werden, sijn verordent uytten bannerheren …, die welcke gesanten gesamenderhandt opten achtenn Octobris naestkoemenden ts avontz toe Arnhem inkhommen sullen, daer van een ieder hoefftstadt die oere verstendigen sall. Idt is raidtsam eracht, dat die (op 25 september) genominierde Cantzler ende Raedt alhier (te Arnhem) verblyven sullen, om in allenn vurvallende saicken der Landtschap idt gemein best tho helpen resolvieren."
(210) 0908 Familie Van Rhemen; Handschriften, inv.nr. 33, af komstig van dr.Gerhard Voeth, fol. volgende op fol. 309, "Forma juramenti consiliariorum" (1579 januari).
(211) Het concept van 1565 is door dr.A. Zijp in zijn werk De Strijd tusschen de Staten van Gelderland en het Hof, 1543-1566, uitgegeven als bijlage blz. 205 227. Hij ontleende de text aan inv.nr. 1551, fol. 78 en vervolgens, en de opmerkingen van het Hof daarover (zie de noten bij de uitgave) eveneens aan inv.nr. 1551, fol. 86, welke aantt. eindigen "Alle t ghoene voiren verhaelt is, hebben die vsz. Cantzler ende etzlicke Raiden, inder ylen versamelt zijnde (op correctie van oir Hoicheit ende om derselver goede meinongh to volfueren), well willen summarie to kennen geven, niet twijffelende, wanneer den gantzen Raedt daer op versamelt ende behoerlicken tijt hadden, sol men wael breder ende chierlicker alle tselve mit goede redenen ende bewijsstucken deduceren ende bewijsen. Aldus gesloten op Gronendale ten huyse mijns heren Cantzlers bij Arnhem den XXVen Augusti XVc LXV." Aan de kant toegevoegd: "In presentie mijns heeren Cantzlers, Wurdt, Lettin, Appeltoren, Mijnden".
N.B. Dr. Zijp noemt zijn bron "Lands. B", hetgeen moet zijn: Boek van Landzaeken, ordonnantiën en placaten E" (inv.nr. 1551).
De uitgever drukt naast de text van het ontwerp van 1565 (rechterkolom) de text van de kanselarij-ordonnantie van 1547 af (linkerkolom). Hij liet weg hetgeen in het ontwerp van 1565 voorafgaat aan "in den yrsten beruerende", nl. "Articulen tot der Cantzley ordenongh in tho stellen bij der alingher Lantschap beraempt binnen der stadt van Nimmegen op den Landtdach in Junio anno etc. LXV. Allet op believen und genedich behagen Co.Mat. Voer onsen gnedigen Heeren Stadtholder om te verlesen."(fol. 77 vso, waarna halverwege fol. 87 aan het hoofd van het ontwerp staat het volgende:) "Belangende die personen van Cantzler ende Raeden und andere officieren in den Gelrisschen Furstendoms und Greffschap Zutphen".
Het huis "Gronendale" was het "spyker" van de kanselier Adrien Nicolaï in het Arnhemse Broek, in de 19de eeuw eigendom van de familie Dullert (A. Markus, Arnhem omstr. het midden der vorige eeuw, blz. 492). Het stond ongeveer ter plaatse van de latere Dullertstraat.
Het concept van 1565 is met geringe veranderingen in 1579 als voorlopige kanselarij-ordonnantie in gebruik genomen. De text hiervan, welke te vinden is in inv.nr. 1551, op enige voorgevoegde folio bladen A-H, zie men Bijvoegsel bij hoofdstuk IX.
(212) Inv.nr. 25, memorie en resolutieboek VIII, 1651 1661, blz. 33, in dato.
(213) 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 0S2, landdagsrecessen 1578-1583, de landdag van 1579 mei juni, waarachter het afschrift van de voorlopige Kanselarij-ordonnantie van 1579. De landdag besloot 31 mei 1579 om het bezwaarschrift van het Hof aan de vier hoofdsteden te zenden in afschrift, om daarover te laten besluiten in de Kwartiersvergaderingen en de genomen resoluties aan het Hof "opt spoedichst" te doen toekomen.
(214) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4692, landdagsrecessen nr. 11, 1580, fol. 54 e.v., reces van Landschapsgedeputeerden 1580 april 20 (21) - mei 6, te Arnhem; op fol. 93 e.v. (letter)" I, Aenteikenungh van sekere punctenn, beschwerenissen unnd articulen, daerop die verordenthe Heeren Statholder unnd Rhaden....van den verordenthen der Bannerheeren, Ritterschafft unnd Steden....declaratie unnd ordonnantie soecken unnd begerenn" (=het in mei 1579 door het Hof bij de landdag ingediende bezwaarschrift). Vergel. inv.nr. 1559, Handel. J.v.Nassau, I, fol. 197 en 236 "K".
(215) A.J. Maris, De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in Gelderland ...., 1939, blz. 481, bijl.I, 1580 juni 1.
(216) Zie Bijvoegsel tot hoofdstuk IX.
(217) J.Ph. de Monte ver Loren, De Historische Ontwikkeling van de Begrippen Bezit en Eigendom in de Landsheerlijke Rechtspraak over onroerend goed in Holland, 1929, blz. 664, noot. Vergel. mijn De Reformatie der geestelijke en kerkelijke goederen....a.a.b., blz. 359.
(218) Inventaris, afd. II, L. Vergel. mijn De Reformatie der geestelijke en kerkelijke goederen....a.a.b., blz. 34 vlg., blz. 50, noot 1.
(219) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4699, landdagsrecessen nr. 18, 1602 en 1603, fol. 213, 1603 februari 21.
(220) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4696, landdagsrecessen nr. 15, 1587-1593, landdag te Zutphen 1593 maart, fol. 355 vso. maart 26, "Dat oock die Gedeputeerden, te nominiren up den staet van die geestlicke quideren und ter liquidatie van die olde schulden, sullen die instructiën van der Cantzlerijen und Rekencamer visiteren ende examineren, up die verbeteronge deliberiren und adviseren und daervan ten naesten Lantdaege getrouwelick rapport doen, umb volgents daerup bij der Lantschap geordonniert te worden, als men in goeden raet sal bevynden tho behoren; Blijvende daerentussen in voller weerden die olde instructiën van den voorsz. Raet und Rekencamer". 0005 Staten van het Kwartier van Nijmegen en hun Gedeputeerden, inv.nr. 1385, landdagsrecessen 1592 en 1593, verbaal van Landschapsgedeputeerden 1593 october 6 18 te Arnhem. 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4696, alsv., landdag te Arnhem 1593 december, blz. 13, blz. 49, 50 en 56 december 14, 26 en 27. Vergel. mijn De Reformatie der geestelijke en kerkelijke goederen...., a.a.b., blz. 51 vlg., blz. 53 en noot 1 ald. De door de Landschapsdeputatie besproken punten waren 1) de ordonnantie op de geestelijke goederen van 1581, het maken van een staat van de geestelijke goederen, 2) de Kanselarij-ordonnantie, 3) de instructie voor de Gelderse Rekenkamer, 4) de reformatie van het Veluwse landrecht, 5) de schulden van de Landschap, 6) de staat van de Gelderse domeinen en in verband hiermede de mogelijkheid tot salarisverhoging van de leden van Hof en Rekenkamer e.a. provinciale ambtenaren, onder wie de momber, 7) verschillende particuliere klachten e.d.
(221) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4697, landdagsrecessen nr. 16, 1594-1599, landdag te Arnhem 1597 maart, fol. 156 vso vlg. maart 19.
(222) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4698, landdagsrecessen nr. 17, 1600-1602, landdag te Zutphen, 1602 maart, fol. 253 257 vso maart 24 26, fol. 298 vso vlg. april 1. Vergel. voor de momber der Landschap de Naamlijst.
(223) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4699, landdagsrecessen nr. 18, 1602 en 1603, landdag te Arnhem 1602 december, fol. 114 vso 115 vso december 22.
(224) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4699, alsv., fol. 147 228, verbaal van Landschapsgedeputeerden 1603 februari 8 maart 4. Ald., landdag te Arnhem 1603 mei, fol. 290 vlg. mei 20.
(225) Inv.nrs. 2299 en 6981 (aanvulling).
(226) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4700, landdagsrecessen nr. 19, 1604 1607, landdag te Nijmegen 1604 maart/april, fol. 26vso maart 29, fol. 32 vso e.v. maart 31.
(227) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4700, landdag te Arnhem 1605 februari, fol. 153 februari 12.
(228) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4701, landdagsrecessen nr. 20, 1609 1612, landdag te Zutphen 1609 april, fol. 21 vso vlg. april 19, fol. 38 vlg. april 24 en 25; landdag te Nijmegen 1609 december, fol. 102 december 21.
(229) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4701, landdag te Arnhem 1611 januari, fol. 153 januari 8, fol. 162 e.v. januari 11, het punt van de "landsregering" overgelaten aan de Kwartieren, besloten tot een deputatie voor onderzoek van de instructiën voor Hof, Rekenkamer en momber en van het waterrecht; landdag voortgezet 1611 april te Arnhem, fol. 213 vso april 13 en 14.
(230) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4701, fol. 273 vlg., verbaal van Landschapsgedeputeerden te Arnhem 1611 october, fol. 278 october 7, fol. 279 vso vlg. "Van den 9 Octobris tot den 14 incluis sijn gevisitiert und op sommige plaetsen verandertt die geconcipierde instructiën voer de Collegiën van de Have und Rekenkamer, mede voer den Momber und hett Waeterrecht". De landmeter Kempinck kreeg opdracht om "XXII paer kaertgens, dienende tott explicatie van t voorsz. Waeterrecht', te vervaardigen, te weten 8 paar voor het Kwartier van Nijmegen, 7 paar voor het Kwartier van Zutphen en 7 paar voor het Kwartier van Veluwe. Voor de "landsregering" zie verder hoofdstuk III,1, en mijn De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in Gelderland ... , blz. 66 e.v.
(230a) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4703, landdagsrecessen nr. 22, 1620-1624, fol. 24.
(231) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4703, landdagsrecessen nr. 22, 1620 1624, landdag te Zutphen 1622 maart, fol. 160 vso vlg. maart 25, fol. 171 vso maart 27; landdag te Nijmegen 1622 november/december, fol. 225 december 19.
(232) Voor het waterrecht zie inv.nr. 2258, 1622 18/19 juli (NIET juni), uitgegeven door A.J. Flament, De Maasgouw, 21ste jrg. 1899, blz. 1-3 en 5-7. De concept-ordonnantie van 1622, ingevoerd 1651 juli 30; aan het slot staat: "Aldus gevisiteert ende daer t van noden was gecorrigeert bij de Gedeputeerden van de Lantschap, daertoe in Martio 1622 opten Lantdagh tot Zutphen genominiert, binnen Arnhem den 10 Julii 1622" en bovenaan: "lectum in t' Q. van Zutphen den 23n Julii 1651” (zie het Bijvoegsel). Deze text is te vinden in de band "Copieën van Ordonnanties" (nl. van het Hof, de Gelderse Rekenkamer en de Momber), vermeld in de inventaris van het oud archief der Gemeente Zutphen van W. Smelt onder nr. 2311, in 1963 overgedragen aan het R.A. in Gelderland, thans 0005 Staten van het Kwartier van Zutphen, inv.nr. 1779. De band bevat:
a. "Die Olde Cancellerie Ordnungh bij Keyser Karls tijden", 1547, fol. 2;
b. "Instructie voer den Momber van Gelderlandt", 1570 (voor mr. Johan Vurdt), fol. 31;
N.B. Deze instructie was van 1569 juli 13, zie Bijdr.e.Med."Gelre",lX,1906, blz. 368 vlg.
c. "Instructie voer die Reekenkamer van Gelderlandt", 1558, fol. 12;
N.B. Deze instructie was van 1559 februari 9.
d. ''Noch eine Olde (doorgestreept!) Cancellerie Ordnungh",
e. Idem, 1605, fol. 91;
N.B. Vermoedelijk gelijk aan de text van het ontwerp van 1603.
f. Idem, 1609, fol. 126;
N.B. Deze text is in 1611 gewijzigd.
g. "Noch een Cantzellerij ordenongh d ' Ao 1622, fol. 144.
N.B. In 1651 met twee ampliatiën ingevoerd.
Dank zij deze band is het mogelijk de ontwikkeling van de Kanselarij-ordonnantie van 1547 tot 1622/1651 artikelsgewijs na te gaan, indien men er ook nog het ontwerp van 1565, dat in 1579 met geringe verandering in gebruik genomen werd, bij betrekt. Zie ook inv.nr. 6950, Missellanea H, fol. 12-73, nrs. 2-5.
(233) Reces van de landdag te Nijmegen, 1651 mei 29 augustus 5. De recessen zijn, ongeacht vindplaats (arch. van publiekrechtelijke lichamen of van particuliere herkomst), over het algemeen eensluidend. Hier werd gebruik gemaakt van het reces, aanwezig in 0005 Staten van het Kwartier van Nijmegen en hun Gedeputeerden, inv.nr. 631, zie de data 1651 juni 26, juli 30, augustus 2 en 4; voorts reces van de Nijmeegse Kwartiersvergadering tijdens de landdag 1651 juli 12; en reces van de landdag te Arnhem 1652 augustus september october, augustus 31.
(234) 0005 Staten van het Kwartier van Zutphen en hun Gedeputeerden, inv.nr. 8, reces van de Zutphense Kwartiersvergadering tijdens de landdag te Nijmegen, 1651 juli 23 en 26. Het verdient opmerking, dat het Veluwse Kwartier op zaterdag 28 juni haar vertegenwoordigers aanwees in de commissie, welke reeds de donderdag tevoren, 26 juni, door de landdag te Nijmegen voltallig was benoemd; zie het reces van de Veluwse Kwartiersvergadering tijdens de landdag van 1651 mei augustus, 0008 Staten van het Kwartier van Veluwe en hun Gedeputeerden, inv.nr. 902.
(235) Inv.nr. 25, memorie en resolutieboek, VIII, in dato 1651 juli 25. Zie noot 212.
(236) Van Loon, Groot Gelders Placaet Boeck, II, kol. 452 publicatie van 1676, kol. 460 Waerschouwinge aengaende d' appellen 1676, kol. 480 publicatie van 1679, kol. 492 Waerschouwinge raekende d' appellen 1679, kol. 493 Waerschouwinge aengaende d' appellen in dijcksaecken 1679, kol. 504 Res. dat een proces in cas d' appel op kosten van den appellant affgeschreven en bij 't Gericht a quo bewaert worden sal, den 8. Maii 1680, kol. 560 publicatie van 1689, kol. 572 Waerschouwinge aengaende d' appellen 1689. N.B. De provisionele ordonnantiën over de appèllen werden gelijk gepubliceerd met de ordonnantiën op de revisiën in de genoemde jaren. De "ampliatiën worden vermeld in P. Gouda Quint, Grondslagen voor de Bibliographie van Gelderland (deel I), Ver. "Gelre", Werken nr. 8, 1910, blz. 357 vlg. Vergelijk inv.nr. 5. Zie ook hoofdstuk IV, 1, inzonderheid voor de appèllen.
(237) Landdagsreces van de landdag te Arnhem 1652 augustus october, october 5; reces van de landdag te Nijmegen 1654 mei/ juli, juli 28. De bedoelde sententiën van het Hof waren:
1) sent. van 1652 maart 18 inzake vrouwe Maria Sophia van Rochelfin douairière Frederick Wilhelm van Ketler, heer tot Oyen, eiseres, ca. vrouwe Geertruit van den Pavoort, douairière Walraven van Gendt, kolonel, stiefmoeder van jr. Johan van Gendt, c.s., verweerders;
2) sent. van 1650 februari 23 en 1652 juli 24 inzake de gevolmachtigde van Herman Otto graaf van Limburg en Bronckhorst, nu zijn zoons Otto en Georg Ernst, als erfmarkerichters van Lintveld, Beltrum en Zieuwent met de gildemeesters dezer buurschappen, eisers, ca. Wolter de Rhode van Heeckeren tot Ruurlo voor zichzelf en als markerichter te Ruurlo, mede uit naam van de geërfden, verweerder; (N.B. de momber der Landschap had zich met de eisers gevoegd);
3) sent. van 1652 juli 24 inzake Adolph van Raesvelt, heer tot O(o)stendorp, eiser, ca. Leopold Philip Carl Prins van Salm, heer van Anholt, bannerheer van Baer, verweerder; (N.B. tussen deze partijen was al eerder geprocedeerd, sent. d.d. 1650 januari 29, en d.d. 1651 november 22). Inv.nr. 25, memorie en resolutieboek VIII, 1651 1666, in datis 1654 october 7 en 23, 1655 juni 25. Blijkens het landdagsbesluit van 5 october 1652 had even eens Peter Janss. revisie verzocht van een sententie van het Hof, gewezen tussen Peter Janss. c.s. en Nicolaes Jelissen, richter te Balgoy.
(238) Inv.nrs. 1410, 1469, 1470, 6843-6866. In het revisie proces Baerken ca. Baerken (1790) waren reviseurs: 2 raadsheren in de Hoge Raad van Holland en Zeeland, 1 raadsheer in het Hof van Holland, 1 in dat van Utrecht. 1 in dat van Friesland, 1 lid van de Hoofdmannenkamer in Groningen, 3 raden in het Hof van Gelre en Zutphen, dus 6 geadjungeerden en 3 leden van het Gelderse Hof, vergel. mr. K. Schaap, Bijdr. en Med. van "Gelre", LXIV, 1970, blz. 150.
(239) 0525 Huis Rosendael, voorl. inv.nr. 116, 1572 maart 29, oorspr. minuut. Dit stuk heeft ongetwijfeld behoord tot de van mr. Arnoult Sasbout afkomstige bescheiden in het archief van het huis Rosendael. Drs. H.J.A.H.G. Metselaars, die een verhandeling voorbereidt over de procesgang bij het Hof van Gelre en Zutphen, vestigde mijn aandacht erop. De ordonnantie bevat o.a. een bepaling, welke nagenoeg overeenstemt met de tweede "ampliatie'' op de voorlopige Kanselarij-ordonnantie van 30 juli 1651 en luidt als volgt: "Item sullen deselve volmachtichden (van procespartijen) als vooren gehouden wesen alle hoeren exceptiën t enemale te proponeren ende nyettemyn, onvermundert (=onverminderd) hoere exceptie, ten principale hoere conclusie te nemen begerende recht bij ordene, uuytgesondert de exceptiën declinatoir, litispendentie ende litisfinite, dewelcke sij alleen sullen moegen proponeren ende daerinne persisteren".
(240) 2000 Oud archief Arnhem, inv.nr. 4685, landdagsrecessen nr. 14, 1564-1567, fol. 310, brief van het Hof Provinciaal aan de magistraat van Arnhem d.d. 1567 maart 24 inzake een verzoekschrift van Godefrida van Dolre, weduwe van mr. Johan Deyn, in leven "een gegageerde substituyt Co.Ma.ts momboir oick een beëde Avocaet geweest". Hieruit volgt, dat de ordonnantie op de toelating, beëdiging enz. van de advocaten van 1610 (inv.nr. 6950, Missellanea H, fol. 91, nr. 9, 1610 maart 30) niet de eerste was.
(241) Inv.nrs. 1465 1468, 6985 (aanvulling), fol. 89 vlg.
(242) Inv.nr. 6985 (aanvulling), fol. 65 vlg., ter griffie geschreven c. 1698, ongedateerd. Andere texten met opschriften in het latijn in particuliere verzamelingen en in familie en huisarchieven, bijv. 2147 Arnhemse regentenfamilies (Van der Hoop, Eijgel, Huijgens en De Greve) inv.nrs. 216, 217, Hoge Raad van Adel: Collectie Van Spaen, inv.nr. 67 (niet geschreven door W.A. baron van Spaen), 0383 Huis Doorwerth, inv.nr. 4, formulierboek fol. 101 vlg., 1165 Familie Tulleken, formulierboek, fol. 153 vlg. In februari 1598 bepaalde "t” Hoff, volgende den stijl van alle wel geordonneerde Haven", "dat van nu voortaen alle terminen na die litiscontestatie dienen sullen voor den Have off voor Commissariën; Ende sullen alzulcke termijnen wesen peremptoir, ten ware daer erhefflicke redenen waren waer de partien prorogatie souden behoren toegelaten worden, die den Have sullen worden geremonstriert om daerop gedaen te worden nae behoren". Zie inv.nr. 19, memorie en resolutieboek II, fol. 52.
(243) Inv.nrs. 6, 6040-6066 en 6169-6193. Van Loon, Groot Gelders placaet Boeck, III, kol. 542; voor de ampliatie zie P. Gouda Ouint, Bibliographie a.a.b. (I), blz. 357. Ter aanvulling van het Reglement tot verkorting der mondelinge pleidooien en verdere manier van procederen van 1736 april 24 stelde het Hof een reglement op de manier van procederen in momberszaken op, dat op een landdag te Arnhem gearresteerd werd 1742 april. Voorts werd gepubliceerd een ampliatie van het Reglement tot verkorting der mondelinge pleidooien van 1736 april 24, met betrekking tot de eis bij redoublement 1754 april 13. Zie Lijst of Register van alle de Placaaten & c. Bij Hun Ed. Mog,, de Heeren Staaten deezer Provintie gearresteert, en na het Derde Deel van het Groot Gelders Placaat Boek uitgekomen, zijnde zedert 11. Februarij 1741. tot 6. May 1790 (W.A. van Goor 1790), I 1741-1758.
(244) Inv.nr. 4, vergel. noot 114 achter hoofdstuk IV. Mr. Johan Schrassert, Codex Gelro Zutphanicus, Harderwijk 1740, blz. 96, Cancelery-Ordning.
(245) Ik moge verder verwijzen naar (Prof) mr. S.J. Fockema Andreae, Bijdragen tot de Nederlandsche Rechtsgeschiedenis, IV, 1900, Hoofdstuk VI, Rechters en Rechtsvorming in Gelderland, blz. 326 en vervolgens, vooral blz. 328/9. N.B. De Tegenwoordige Staat van Gelderland, Isaak Tirion, Amsterdam 1740, blz. 158-172, geeft een duidelijk overzicht van de samenstelling en de bevoegdheden van het Hof van Gelre en Zutphen. Opgemerkt kan worden, dat de gewone en buitengewone Raden volgens landdagsbesluit van 18 october 1739 de leeftijd van 24 jaren bereikt moesten hebben. Zie noot 232 en het Bijvoegsel tot dit hoofdstuk.
(246) Zie noot 132.
(247) Zie P. Nijhoff, Registers op het Archief, afkomstig van het voormalig Hof des Vorstendoms Gelre en Graafschaps Zutphen, Arnhem Is. An. Nijhoff en Zoon, 1856, blz. 424-426. N.B. Het op blz. 424 vermelde leenboek van Baer en Lathum is thans te vinden: 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nrs. 1252-1259; het eveneens ald. vermelde leenprotocol van den huize Gerner is overgebracht naar het R.A. in Overijssel.
(248) Vergel. 0012 Gelderse Rekenkamer, Vijfde Afdeling, In de Rekenkamer Gedeponeerde Archivalia, A, B en C.
(249) Zie de Naamlijst, lijst van Raden extra-ordinaris. Over Van Spaens levensloop: mr. A.P. van Schilfgaarde, Willem Anne van Spaen Lalecg, in De Drie Kwartieren, tijdschr. voor Gelderland, I, uitg. v.d. Stichting De Gelderse Bloem 1960, blz. 28.
(250) Zie hoofdstuk V, noten 121, 128 en 135. 0016 Gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd, inv.nr. 181, stukken van H.W.Rappard en H.H. Vitringa, gecommitteerden uit het Provinciaal College tot opsporing van de in 1794 naar Holland gebrachte gelden en archieven, 1795. Voorts het boekje: Stukken voor het Rapport van Mr.G. van Hasselt, van eene Commissie.... in September 1794, Eerste Afdeeling, 1815, en Tweede Afdeeling,1815, gedrukt bij J.H.Moeleman, Arnhem.
(251) Zie noot 134.
(252) J. Jolles, De Openbare Bibliotheek te Arnhem, Bijdragen en Med. Ver. "Gelre", XLI, 1938, blz. 25, vooral blz. 33 e.v. De delen van Panormitanus, Bartholus en Azo kwamen terecht in de Arnhemse Openbare Bibliotheek (Gelderse Wet. Bibliotheek). Voor de twee catalogi van de bibliotheek van het Hof zie Bijdr. en Meded. Ver. "Gelre", LXII, 1965/67, blz. 60 en inv.nr. 1418.
(253) 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 1274, grosse van de sententie van de Grote Raad.
(254) Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van de indices op de archieven van de Gouverneur (later Commissaris) des Konings in Gelderland en Gedeputeerde Staten der Provincie, 1815-1875, trefwoord Archieven (0040 Gouverneur van de Provincie, inv.nrs. 1524-1585), en de verslagen e.a. van I.A. Nijhoff.
(255) Zie Bijvoegsel I.
(256) Vergel. 0012 Gelderse Rekenkamer, Inleiding.
(257) Zie de archiefverslagen van het rijksarchief in Gelderland ten tijde van Jhr. mr.Th.H.F. van Riemsdijk in: Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven 1865-1877 (verschenen 1914) en volgende Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven.
(258) Zie de archiefverslagen van mr.J.F.Bijleveld (1882-1905) in: Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven. Evenzo voor hetgeen volgt de archiefverslagen van mr.A.C. Bondam (1905-1924) en van Jhr. mr. A.H. Martens van Sevenhoven (1924-1946) en van mr. A.P. van Schilfgaarde (1946-1961).
(259) Zie de door Sloet in 1881 opgemaakte lijst achter het verslag van het rijksarchief in Limburg van 1895 in: Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, blz. 502 e.v. Jhr. mr.Martens van Sevenhoven, 0012 Gelderse Rekenkamer, Inleiding, deelt mede, dat er in 1895 en 1925 archiefstukken uit de het archief van de Rekenkamer en uit de charterverzameling v.d. Rekenkamer bij de overdracht aan het rijksarchief in Limburg waren begrepen.
(260) 0012 Gelderse Rekenkamer, Inleiding.
(261) Beschrijving van de Staten van oorlog door mr.A.C. Bondam achter diens archiefverslag van 1907, blz. 159.
(262) 0012 Gelderse Rekenkamer, Inleiding en inv.nrs. 1-21.
(263) 0012 Gelderse Rekenkamer, inv.nr. 67, dagelijkse notulen van de Rekenkamer, I, op het jaar 1720, voorts Bijlage A, inv.nrs. 7313-7371. Zie 0016 Gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd, inv.nr. 5, notulen van het Provinciaal College voor Algemeen Welzijn, Politie en Finantie, 1795 febr. 18-juli 25, vergadering van 1795 februari 25: "Is ter vergadering erscheenen den Substituit Momboir Rappard, kennis geevende, dat men had kunnen goedvinden, dat op eene onbehoorlijke wijze de kassen, waar in de Papieren der Momboir Kamer bewaard lagen, op te breeken en veelen der Stukken off te verbranden of op eene andere wijze zoek te maaken, en dat dit praesumptivelijk gepleegd waare door de in die kamer gebilletteerde Militairen, verzoekende het goedvinden der Vergadering op het Sujet der nog overig zijnde papieren te mogen verneemen. Waarop door de present zijnde Leeden is goedgevonden den Burger Rappart te authoriseeren, om de nog behouden Stukken dadelijk te laaten brengen in de kamer van deeze Commissie, en voorts bij Provisie geresolveerd, van het een en ander kennis te geeven ter aanstaande Landschaps Vergadering".
(264) Inv.nr. 20, memorie- en resol. boek, III 1600-1604, 1601 dec. 31, inv.nr. 1407, casboeck, II, blz. 269.
(265) Zie het verslag van het rijksarchief in Utrecht 1880; blz. 40, en id. van het rijksarchief in Gelderland 1880, blz. 19, in: Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven. P. Nijhoff, Registers op het Archief, afkomstig van het voormalig Hof...., 1856, blz. 415, "een folio perkamenten band (gemerkt 101)". Huidige vindplaats: archief der bisschoppen van Utrecht, inv.nr. 248.
(266) Zie verslag rijksarchief in Gelderland 1898, blz. 156 in: Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven en de verslagen van de rijksarchieven in Gelderland en in Utrecht, ondersch. in: Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, van 1948, blz. 45, 52 en 72, 78. P. Nijhoff, Registers..., blz. 361, Urk en Emmeloord.
(267) Zie Verslag van het rijksarchief in Gelderland, 1920, blz. 49, in: Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, stukken van mr. H.W.E. Baron van der Borch van Verwolde. Behalve enige losse stukken en fragmenten, welke op verschillende plaatsen in het Hofarchief konden worden ingevoegd, behoren tot de aanwinsten voor dit archief, inv.nrs. 1338, 1418, 1531, 2309 (alleen het afschr. van het hofrecht van Lohn), 4800, 6869-6871, 6873, 6875, een groot aantal inv.nrs. uit de rubriek "Deposita D" en inv.nrs. 6937-6941 en 6949.
(268) De overgedragen brieven zijn afkomstig uit de verz. Van Spaen Lalecq. Verslag van het Rijksarchief in Gelderland 1948, blz. 44, blz. 50, in: Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven.
5. Inleiding A.J. Maris als pdf-bestand
Erfgoedstuk
6. Gesproken toelichtingen
7. Bijlagen

Kenmerken

Datering:
(1425) 1543-1811 (1902)
Auteur:
A.J. Maris, H.L. Driessen/F. Keverling Buisman (Album advocatorum)/K.J.W. Peeneman
 
 
 

Contact

location Westervoortsedijk 67-D
     6827 AT Arnhem
     (parkeerplaats aan de
     Mercatorweg)

E-mail Contactformulier
Telefoon  Telefoon
calender2 Openingstijden studiezaal